Het goede leven & de vrije markt;
Uitwerkingen Een cultuurfilosofische analyse
van de eindtermen
4. De kandidaten kunnen de vraag naar het goede leven relateren aan de vraag wat het
betekent dat de mens ‘zich tot zichzelf-in-de-wereld verhoudt’. Hierover kunnen zij een
beargumenteerd standpunt innemen aan de hand van:
Socrates’ opvatting dat het niet onderzochte leven niet de moeite van het leven
waard is;
het verschil tussen mensen en dieren volgens Cassirer;
Nietzsches opvatting van de mens als ‘niet vastgesteld dier’.
Dat de mens ‘zich tot zichzelf-in-de-wereld verhoudt’ betekent dat de mens relaties heeft met andere,
met de samenleving en met de wereld als geheel. Als ik bijvoorbeeld naar de winkel ga om iets te
kopen, dan is er meteen een relatie tussen koper en verkoper.
Socrates is van mening dat het niet onderzochte leven niet de moeite van het leven waard is. Volgens
hem is het belangrijk om te reflecteren op jezelf. Als een toets niet goed ging, dan kun je kijken naar
je fouten om het volgende keer beter te doen. Als je dit niet doet, en je maakt volgende toets weer
dezelfde fouten, dan is dat ‘waardeloos’ volgens Socrates. Het leven is dus pas waardevol als je
onderzoekt hoe je de relaties tot jezelf en de wereld moet aangaan.
Volgens Cassirer is de mens een ‘animal symbolicum’, een symboliserend dier. Een normaal dier vat
dingen op zoals ze zijn, maar mensen verbinden er een bepaalde ruimere betekenis aan. Dit doen zij
door middel van symbolen. Zo symboliseert een duif bijvoorbeeld vrede. Op deze manier bestaat het
leven volgens Cassirer continu uit symbolen.
Wanneer een mens niet de kudde volgt noem Nietzsche zo iemand ‘een niet-vastgesteld dier’.
Mensen die zelf hun normen en waarde creeren worden door Nietzsche Ubermenschen genoemd.
Stel voor je dat je een moeilijke keuze moet maken, dan kan dat leiden tot keuzestress. Volgens
Nietzsche zou je dus in deze situatie, als niet-vastgesteld dier, toch je eigen keuzes moeten maken en
niet zomaar doen wat andere zeggen.
, 5. De kandidaten kunnen de kritiek van Nussbaum weergeven op de opvatting dat het
nationaal product (BNP) als criterium voor het goede leven kan worden gehanteerd.
Daarbij kunnen ze de capabilities approach, uitleggen, toepassen en beoordelen.
Nussbaum heeft kritiek op het bruto nationaal product (bnp) als maatstaaf voor hoe goed een land
het doet. Het bnp is de totale omzet van een land verdeeld over de burgers. Het gaat dus om een
financiële standaard. Volgens Nussbaum is het veel handiger om te kijken naar andere factoren,
genaamd capabilities. Capabilities zijn vermogen waarover mensen zouden moeten kunnen
beschikken om tot bloei te komen en/of het goede leven te bereiken. Een samenleving/overheid mag
deze capabilities niet onderdrukken. De enige die ervoor kan kiezen om een capabilitiy wel of niet uit
te voeren ben jij.
De tien capabilities van Nussbaum:
1. Leven; In staat zijn een leven van normale lengte te leiden.
2. Gezondheid; In staat zijn een goede gezondheid te hebben met adequate voeding en
huisvesting.
3. Lichamelijke integriteit; In staat zijn vrij te bewegen, te leven zonder geweld.
4. Zintuigen, voorstelling en gedachten; In staat zijn deze te gebruiken en in te zetten.
5. Emoties; In staat zijn te kunnen hechten aan dingen en mensen.
6. Praktische reden; In staat zijn tot een voorstelling van het goede en kritische reflectie over
de eigen levensplanning.
7. Horen bij een (sociale) groep; In staat zijn met andere te leven en deel te nemen aan sociale
interactie, en met waardigheid behandeld worden.
8. Samenleven met andere soorten; In staat zijn met dieren, planten en natuur te leven en
ervoor te zorgen.
9. Spel en amusement; In staat zijn te lachen, spelen en recreëren.
10. Controle over de omgeving; In staat zijn tot politieke participatie, arbeid en bezit.
Een kritiek die je zou kunnen hebben op de capabilities approach is dat deze niet echt realistisch is,
want ze houden geen rekening met de natuurlijke factoren. Je kunt niet altijd kiezen of jouw leven
wordt ingeperkt, dat gebeurt soms redelijk automatisch.
, 6. De kandidaten kunnen Plato’s argumentatie voor de ‘ideale staat’ reconstrueren en
evalueren. Hierbij kunnen zij:
de kritiek van Plato op de democratie weergeven;
uitleggen wat bij Plato het verband is tussen hiërarchische orde in de samenleving en de
drie delen van de menselijke ziel;
beargumenteren dat Plato’s ‘ideale staat’ zowel als een utopie als een dystopie kan
worden beschouwd en daarbij de kritiek van Popper betrekken.
In Plato’s ogen is een ideale staat een staat waarin op prijs wordt gesteld dat mensen samenwerken
en op elkaar kunnen rekenen. Ook mogen heersers er geen privébezit hebben en is het voor hen niet
toegestaan om familiebanden te hebben omdat ze anders bij elkaar willen blijven.
Plato vond een democratie niet ideaal. Ten eerste omdat volgens hem politici alleen maar carrière
willen maken en het werk doen voor eigenbelang, wat de staat dus niet gaat helpen. Daarom vindt
Plato dat je in een democratie geen eerlijke vorm van besluitvorming hebt. Ten tweede kunnen
alleen wijze mensen keuzes maken over een staat en niet iedereen zoals in een democratie. In dit
onrechtvaardigen systeem, de democratie, wordt niet alleen geregeerd door filosofen en dus ook
niet door rede of wijsheid.
Volgens Plato is er een verband tussen de hiërarchische orde in de samenleving en de drie delen van
de menselijke ziel.
Het verband tussen Plato’s hiërarchische orde en de drie delen van de menselijke ziel is dat bij de
menselijke ziel alle drie de delen moeten samenwerken voor een goede ziel. Bij de hiërarchische ode
moeten ook alle drie de standen meewerken om de staat tot een succes te maken.
Een utopie is een ideale samenleving die echter niet bereikt kan worden. Plato’s ideale staat zou als
utopie gezien kunnen worden omdat deze een idealistische wereld was waarin de besten regeerden.
Een dystopie is ‘een denkbeeldige samenleving met akelige kenmerken waarin mens beslist niet in
zou willen leven’. Plato’s ideale staat zou als dystopie gezien kunnen worden omdat alles met een
klein groepje willen doen niet de beste resultaten oplevert. Popper’s kritiek op de ideale staat van
Plato is dat burgers deels hun vrijheid verloren doordat ze niet mochten stemmen en meedenken
over de staat.
, 7. De kandidaten kunnen Aristoteles’ argumentatie, dat er verschillende goede staatsvormen
zijn, reconstrueren en evalueren. Daarbij kunnen zij:
uitleggen welke rol de rede (logos), de deugd (aretè) en het handelen (energeia) als
werkelijkheid van de ziel daarin spelen;
beargumenteren dat de deugdzaamheid en geluk (opgevat als eudaimonia van het
praktische leven) uitsluitend bereikt kunnen worden binnen de polis (stadstaat);
met voorbeelden uitleggen dat staatsvormen volgens Aristoteles kunnen
ontaarden.
Aristoteles zegt dat het niet zozeer gaat om welke staatsvorm je kiest, het gaat erom of je een goed
mens bent. Als iemand alleen voor zichzelf handelt heeft de staat daar geen baat bij.
Aristoteles zegt dat de mens van nature een zooion logon echon is, een dier dat rede heeft. Een echt
goed mens moet dus rede (logos) hebben om te kunnen handelen (energeia) en nadenken, daar
wordt je gelukkig van. De deugd (aretè; moed of eerlijkheid) helpt ons om goed te handelen.
Aristoteles komt tot de uiteindelijk definitie van geluk als ‘het in-werking-zijn (energeia) van de ziel
krachtens een volkomen deugd (aretè). Ofwel een gelukkig leven krijg je doordat je ziel volgens de
deugd handelt.
Volgens Aristoteles is geluk alleen mogelijk wanneer je uit een goede familie komt en als je de juiste
middelen hebt, zoals geld, vrienden, etc. Dit betekent niet datje van bovengenoemde dingen
automatisch gelukkig wordt, maar ze zijn wel noodzakelijk voor een gelukkig leven. De polis
(stadstaat) is om dit geluk te bereiken de beste vorm van een leefgemeenschap. Je hebt namelijk
elkaar nodig. In de polis werkt het rijke deel samen in het bestuur en kan zo het geluk beter
nastreven.
Aristoteles vindt dat er meerdere goede staatsvromen kunnen zijn, maar zegt ook dat ze snel kunnen
ontaarden. Als een leider alleen focust op zichzelf in plaats van op de staat komt de staat onder druk
te staan.
Goede staatsvorm Slechte staatsvorm
Eén iemand aan de macht Monarchie Tirannie
Een groepje aan de macht Aristocratie Oligarchie
Het volk heeft de macht Republiek Democratie
In algemeen belang Voor eigen belang
Net als Plato vindt ook Aristoteles dat democratie geen goede staatsvorm is. Zo kunnen namelijk
willekeurige mensen daarin hun meningen geven in plaats van alleen de elite. Hij vindt dat iedereen
een bepaalde plek heeft in de maatschappij en dat de mensen op het goed spoor moeten blijven,
zodat de maatschappij ook op het goede spoor blijft en je dus zo een rechtvaardige staat hebt.