SAMENVATTING HERMAN PAUL, ALS
HET VERLEDEN TREKT. KERNTHEMA’S
IN DE GESCHIEDFILOSOFIE (DEN HAAG
2014)
2016 – 2017, Semester II
GESCHIEDENIS
BACHELOR JAAR II
Lisa Jurrjens
,Samenvatting Paul, Als het verleden trekt (2014)
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Wat is geschiedfilosofie? ....................................................................................... 3
Josef Knecht ........................................................................................................................... 3
Substantiële en analytische geschiedfilosofie ......................................................................... 3
Een moeizame geschiedenis ................................................................................................... 4
Een tweeledige traditie ........................................................................................................... 5
Theorie, methodologie en historiografie ................................................................................ 6
Hoofdstuk 2 Wat is het verleden? .............................................................................................. 7
Het chronologische verleden .................................................................................................. 7
Het voltooide verleden............................................................................................................ 7
Het vreemde verleden ............................................................................................................. 7
Het aanwezige verleden .......................................................................................................... 8
De constructie van het verleden.............................................................................................. 8
Hoofdstuk 3 Relaties met het verleden .................................................................................... 10
Waarom het verleden trekt ................................................................................................... 10
Relaties en hun doelen .......................................................................................................... 10
Een heuristisch model ........................................................................................................... 11
Alternatieve typologieën....................................................................................................... 11
Hoofdstuk 4 De materiële relatie: geworteld in het verleden ................................................... 13
Het historische subject .......................................................................................................... 13
Cartesian anxiety .................................................................................................................. 13
Tradities en vooroordelen ..................................................................................................... 14
Subjectposities ...................................................................................................................... 14
Hoofdstuk 5 De esthetische relatie: historische verhalen ......................................................... 15
Narrative closure................................................................................................................... 15
Narratieve sjablonen ............................................................................................................. 15
Bemiddelde ervaringen ......................................................................................................... 15
Verhaal en werkelijkheid ...................................................................................................... 15
Het modernistische alternatief .............................................................................................. 16
Hoofdstuk 6 De politieke relatie: geschiedenis maken ............................................................ 17
Geschiedenis in de wij-vorm ................................................................................................ 17
Politieke implicaties ............................................................................................................. 17
Politiek engagement ............................................................................................................. 17
Hoofdstuk 7 De epistemische relatie (I): historische betogen .................................................. 19
Lisa Jurrjens 1
,Samenvatting Paul, Als het verleden trekt (2014)
Vraag en antwoord................................................................................................................ 19
Afleidingen ........................................................................................................................... 19
De wereld achter de tekst...................................................................................................... 19
Voorstellen tot interpretatie .................................................................................................. 20
Hoofdstuk 8 De epistemische relatie (II): historische verklaringen ......................................... 21
Het wetmatige verklaringsmodel .......................................................................................... 21
Het intentionele verklaringsmodel ........................................................................................ 21
Het vergelijkende verklaringsmodel ..................................................................................... 22
Hoofdstuk 9 De epistemische relatie (III): waarheid en plausibiliteit ..................................... 23
Waarheid en waarheidsvinding ............................................................................................ 23
Relatieve plausibiliteit .......................................................................................................... 23
Historische representaties ..................................................................................................... 24
Hoofdstuk 10 De morele relatie: lessen uit het verleden ......................................................... 25
Historia magistra vitae .......................................................................................................... 25
Historische gesprekskunst .................................................................................................... 26
Hoofdstuk 11 Relatiebeheer: de historische beroepsethiek ...................................................... 27
Een primus inter pares? ........................................................................................................ 27
Historische beroepsethiek ..................................................................................................... 27
Objectiviteit .......................................................................................................................... 28
Epistemische deugden .......................................................................................................... 29
Lisa Jurrjens 2
,Samenvatting Paul, Als het verleden trekt (2014)
Hoofdstuk 1 Wat is geschiedfilosofie?
Josef Knecht
Veel mensen vinden Das Glasperlenspiel, de roman die de Duitse schrijver Herman Hesse
(1877 – 1962) in 1946 de Nobelprijs voor literatuur bezorgde, een ingewikkeld, tamelijk
hoogdravend boek. Maar vroeg of laat herkent iedereen, op zijn of haar manier, de vragen die
hoofdpersoon Josef Knecht zichzelf stelt. Waar draait mijn leven eigenlijk om? En hiermee
samenhangend de tweede vraag: hoe spreek ik over mijn leven?
De beide vragen van Josef zijn niets anders dan de twee hoofdthema’s waarmee de
geschiedfilosofie zich sinds het midden van de negentiende eeuw heeft beziggehouden.
Hesses boek illustreert dat geschiedfilosofie zich niet beperkt tot reflectie op de studie van
geschiedenis in het groot, maar ook betrekking heeft op iedereen die zich door het verleden
voelt aangetrokken, bedrogen, gestempeld of verstoten.
Substantiële en analytische geschiedfilosofie
Sinds jaar en dag onderscheiden geschiedfilosofen twee hoofdstromingen in hun vak: historia
res gestae, ofwel de loop der dingen, en historia rerum gestarum, dat wil zeggen, de verhalen
die mensen over deze loop der dingen vertellen. Slaat het woord geschiedenis in het eerste
geval op de historische werkelijkheid, in het tweede geval verwijst het naar de studie van het
verleden of, iets algemener, naar wat mensen over dit verleden beweren.
De Duitse filosoof Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770 – 1831) bezat een
hartstochtelijk geloof in de vooruitgang van de geschiedenis en geloofde de sleutel tot deze
vooruitgang te hebben gevonden in wat hij de alsmaar groeiende zelfkennis van de rede
noemde. Deze rede dient zich volgens Hegel in twee gestalten aan. Orde en regelmaat in de
natuur wijzen op een rede die in de werkelijkheid zelf aan het werk is (de ‘objectieve geest’).
Daarnaast onderscheidde de Duitse filosoof de menselijke rede, die de werkelijkheid kritisch
onder de loep neemt (de ‘subjectieve geest’). De crux van Hegels filosofie is nu dat deze
‘objectieve’ en ‘subjectieve’ geest twee zijden van dezelfde medaille zijn, of
verschijningsvormen van één en dezelfde rede.
Anders dan Hegel zag de Noord-Afrikaanse kerkvader Augustinus (354 – 430) de
geschiedenis niet of nauwelijks als een proces. De geschiedenis was voor hem vooral een
toneel van Gods handelen. Er zou pas echt iets veranderen als Jezus uit de hemel zou
terugkeren. Hiermee legde Augustinus de grondslag voor een christelijke geschiedfilosofie die
meer dan duizend jaar in Europa zou domineren.
In het tweede hoofddomein van de geschiedfilosofie gaan geschiedfilosofen na waaruit
historisch denken bestaat – uit verhalen, verklaringen, feiten enzovoort – en wat we onder een
verhaal, een verklaring of een feit verstaan. Ze leggen zich, met andere woorden, toe op een
conceptuele analyse van historisch denken.
Een fraai voorbeeld van deze tweede stroming in de geschiedfilosofie biedt Heinrich
Rickert (1863 – 1936), een Duitse neokantiaanse filosoof. Hij stelde dat de
natuurwetenschappers een generaliserende methode hanteren – hun experimenten hebben ten
doel wetmatigheden op het spoor te komen die op de hele fysieke werkelijkheid betrekking
Lisa Jurrjens 3
, Samenvatting Paul, Als het verleden trekt (2014)
hebben –, terwijl geesteswetenschappers een individualiserende methode hanteren, gericht op
het eigene van een enkel idee, een uniek voorwerp of een onvervangbaar individu.
Een andere, meer eigentijdse representant van de tweede stroming is Jörn Rüsen, een
Duitse geschiedfilosoof volgens wie historisch denken een complex samenspel van ten minste
vijf dimensies is: semantisch, cognitief, esthetisch, retorisch en politiek. Net als Rickert
beoefent Rüsen dus geschiedfilosofie van het tweede type – reflectie op de historia rerum
gestarum – door na te denken over de vraag wat historisch denken inhoudt.
Sinds het midden van de twintigste eeuw worden de twee hoofdstromingen doorgaans
aangeduid als substantial en analytical philosophy of history of, in een ietwat pejoratieve
variant, als ‘speculatieve’ en ‘kritische’ geschiedfilosofie. Substantiële geschiedfilosofen zijn
op zoek naar het doel van het historisch proces, terwijl analytische geschiedfilosofen zich
toeleggen op de vraag wat historisch denken van natuurwetenschappelijk denken
onderscheidt, alsmede op de vraag wat begrippen als ‘feit’, ‘verklaring’, ‘waarheid’ en
‘objectiviteit’ betekenen. Daaraan valt, met Rüsen, nog een derde vraag toe te voegen: welke
verhouding bestaat er tussen de verschillende dimensies die zich in historisch denken laten
onderscheiden?
Substantiële Analytische
geschiedfilosofie geschiedfilosofie
Object Historische werkelijkheid Historisch denken
Vragen Wat is het doel of de Wat is het eigene van
bestemming van het historisch denken?
historisch proces? Wat maakt
Wat voor ritmen of historische inzichten
patronen laten zich in betrouwbaar?
dit proces ontwaren? Wat is de verhouding
Wat zijn de drijvende tussen dimensies van
krachten achter het historisch denken?
historisch proces?
Een moeizame geschiedenis
In de vorige paragraaf is gebleken dat de eerste geschiedfilosofische stroming, die van de
substantiële geschiedfilosofie, over de oudste papieren beschikt. De islamitische geleerde Ibn
Khaldun (1332 – 1406) wordt vaak gezien als een voorloper van latere geschiedfilosofen als
Giambattista Vico (1668 – 1744) en Montesquieu (1689 – 1755). Het tweede type, die van de
analytische geschiedfilosofie, was ontstaan in de achttiende eeuw, maar kwam pas in de
negentiende eeuw tot bloei. Dit was geen toeval. Enerzijds was de negentiende eeuw namelijk
als geen andere een ‘eeuw van geschiedenis’, en tegelijkertijd maakten de
natuurwetenschappen een glorieuze opgang, dat er onzekerheid ontstond over wat historisch
denken nou eigenlijk is.
Intussen stond de substantiële geschiedfilosofie, dankzij dezelfde wijdverbreide
neiging de werkelijkheid te interpreteren in termen van ‘ontwikkeling’ of ‘evolutie’, in hoger
aanzien dan ooit tevoren. Tegelijkertijd zwol echter kritiek op het genre aan. Wetenschappers
zouden alles wat zij beweren met bronnen moeten kunnen staven en visioenen over het doel
Lisa Jurrjens 4