Woordsoorten benoemen.
Hieronder een samenvatting van alle woordsoorten uit Zinsontleding van Klein en van den Toorn.
Ik noem puntsgewijs de woordsoorten op. De onderstreepte woorden in de voorbeelden zijn
uiteraard de woorden waar we het op dat moment over hebben.
Zelfstandig naamwoord: Alle woorden waar een lidwoord voor gezet kan worden.
Deze woorden kunnen ook verkleint worden of van enkelvoud naar meervoud en andersom.
Bijvoegelijk naamwoord: Zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Het kan zowel voor het
zelfstandig naamwoord staan (atrributief) als achter het zelfstandig naamwoord (predicatief).
Stofadjectieven zijn bijvoegelijke naamwoorden die een stof of materiaal aanduiden.
Voorbeeld: De gouden armband. De armband van goud.
Telwoorden: Geeft een getal of aantal aan.
- Bepaald Hoofdtelwoord: Zegt direct het getal.
Een, twee, drie.
- Onbepaald hoofdtelwoord: Is niet duidelijk wat het aantal is.
Veel, enkele.
- Bepaald Rangtelwoord: Zegt een getal in rang.
Eerste, tweede, derde.
- Onbepaald rangtelwoord: Geeft geen directe rang aan.
Hoeveelste, zoveelste, laatste.
Werkwoorden: Geven een handeling en/of actie aan.
Zelfstandige werkwoorden: Deze werkwoorden functioneren zelfstandig binnen de zin. Ze kunnen
dus in hun eentje in de zin staan.
- Transitief: Altijd met een lijdend voorwerp
- Intransitief: Altijd met een meewerkend voorwerp
- Pseudo-transitief: Met of zonder lv en mv
Koppelwerkwoord: Koppelen de zelfstandig naamwoorden met het naamwoordelijk gezegde.
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Hulpwerkwoorden: Deze ondersteunen de zelfstandige naamwoorden in de zin.
- Hulpwerkwoord van tijd: Staan altijd met een voltooid deelwoord in de zin.
Hebben, zijn.
- Hulpwerkwoord van lijdende vorm: Staan in een vorm in de lijdende vorm.
Worden, zijn.
- Hulpwerkwoord van modaliteit: Geeft iets onzekers of beleefds aan.
Kunnen, zullen, mogen, moeten, willen.
- Hulpwerkwoord van aspect: Geeft iets aan wat bezig is of gaat gebeuren.
Gaan, komen.
- Hulpwerkwoord van causaliteit: doen, laten.
Lidwoorden: De, het, een.
‘De’ en ‘het’ zijn bepaalde lidwoorden. ‘Het’ is vrouwelijk, ‘de’ is mannelijk.
‘Een’ is een onbepaald lidwoord.