2016/2017
Radboud University
Alyssa Vos
[DICTAAT
BESTUURS(PROCES)RECHT II]
Pre-master Nederlands Recht | Bachelor II
,Contents
Kennisclip: introductiecollege .................................................................................................................. 2
College 1: Bestuursrechtelijke handhaving I ............................................................................................ 5
College 2: Bestuursrechtelijke handhaving II ......................................................................................... 10
College 3: Bestuursrechtelijke handhaving III ........................................................................................ 14
College 4: Het stelsel van bestuursrechtspraak ..................................................................................... 18
College 5: Kenmerken van het bestuursprocesrecht ............................................................................. 22
College 6: Bestuursrechtelijk geding in eerste aanleg, hoger beroep en de verhouding tussen de
instanties ................................................................................................................................................ 26
College 7: Het stelsel van art. 8:68 Awb nader bezien .......................................................................... 32
College 8: Dicta en afdoening ................................................................................................................ 39
College 9: Burgerlijke rechter en bestuursrechter................................................................................. 43
College 10: Onrechtmatige overheidsdaad ........................................................................................... 47
College 11: Rechtmatige overheidsdaad ............................................................................................... 52
College 12: Europees bestuursrecht ...................................................................................................... 57
Collegedictaat bestuurs(proces)recht II 1 van 65
,Kennisclip: introductiecollege
Casus kort aanlijn- en muilkorfgebod
Op grond van een APV kan een kort aanlijngebod worden opgelegd, al dan niet met een
muilkorfgebod. Hiervoor zijn beleidsregels opgesteld. Hebben dus te maken met twee typen
besluiten:
- APV
- Beleidsregel: in de APV dient beoordeelt te worden wanneer een hond gevaarlijk of
hinderlijk is en vervolgens is de vraag of een bestuursorgaan een kort aanlijngebod en/of
muilkorfgebod kan worden opgelegd. Hierin zit men de discretionaire bevoegdheid, hetgeen
een rol gaat spelen in de verdere procedure.
Brief houdende een primair besluit
Indien een beslissing wordt genomen tot het aanleggen van een kort aanlijn en/of muilkorfgebod en
een mededeling bij het hier niet aan houden dat een geldboete kan worden opgelegd. De vragen die
bij het bestuursrecht rijzen zijn:
- Wie heeft dat besluiten en is het genoemde bestuursorgaan bevoegd?
- Wat is de feitelijke grondslag voor dit besluit?
- Is het besluit zodanig zorgvuldig voorbereid
- Is het bestuursorgaan, gegeven deze feiten, bevoegd om op grond van art. 2.59 APV een kort
aanlijngebod en muilkorfgebod op te leggen?
- Is het bestuursorgaan verplicht om een kort aanlijngebod en muilkorfgebod op te leggen?
Secundair besluit beslissing op bezwaar
Een bezwaarschrift moet worden ingediend op grond van art. 7:1 lid 1 Awb door middel van een
beroep bij een bestuursrechter. Bij het recht op het beroep bij de bestuursrechter, is in normale
gevallen eerst de plicht om een bezwaarschrift in te dienen.
Het bestuursorgaan dat het kort aanlijngebod en muilkorfgebod heeft opgelegd beslist over het
bezwaarschrift. Beoordeelt dus zijn eigen besluit.
Het beoordelingskader voor beslissing op bezwaar vindt men in art. 7:11 lid 1 Awb: er dient een
heroverweging van het bestreden besluit (= eerder genomen primaire besluit) plaats te vinden. Een
beslissing op bezwaar is een besluit. Dat betekent dat bij het nemen van een beslissing op bezwaar
de besluitvormingsprocedure van hoofdstuk 3 Awb, en als het om een beschikking gaat titel 4.1, van
toepassing is. Art. 7:14 Awb geeft echter aan dat niet alles van toepassing is, aangezien daarvoor de
besluitprocedure op bezwaar bijzondere regels geeft. Bij de beslissing op bezwaar moet het
bestuursorgaan als uitgangspunt ex nunc (=op moment van beslissing op bezwaar) een oordeel
geven. Daarbij moet gekeken worden naar de rechtmatigheid van het besluit, voldoet het aan de
eisen van het recht en dient er een onderzoek gedaan moeten worden naar de feiten (op grond van
de feiten worden namelijk het gebod van de APV opgelegd). Ook dient er gekeken te worden of er
beleidsmatige regels zijn om het eerdere besluit te herroepen, daar komt de problematiek van
gebonden en discretionaire bevoegdheid bij kijk. Bij discretionaire bevoegdheid is er ruimte om te
kijken of er het eerdere besluit kan worden herroepen.
Naar de bestuursrechter
Uitgangspunt is art. 8:1 Awb: een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de
bestuursrechter. Iedere beslissing op bezwaar is een besluit, waardoor er altijd toegang is tot de
bestuursrechter. De bestuursrechter kan kijken of het besluit rechtens juist is.
Collegedictaat bestuurs(proces)recht II 2 van 65
,Welke bestuursrechter bevoegd is, wordt behandeld in week 4 aan de hand van een stappenplan. De
hoofdregel is een bezwaarschrift indienen, vervolgens in beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij
de Afdeling Bestuursrechtspraak bij de Raad van State.
Het bestuursprocesrecht heeft eisen waaraan voldaan moet worden, wil men toegang krijgen tot de
bestuursrechter. Dit zijn de ontvankelijkheidseisen.
Voorlopige voorziening
Het is mogelijk om een voorlopige voorziening aan te vragen bij de voorzieningenrechter van de
bestuursrechter. Eis is dat er een bodemzaak dient te lopen. Bij de voorlopige voorziening kan een
schorsing van het gebod worden aangevraagd.
Verloop van de bestuursrechtelijke procedure
Belang is dat aangegeven wordt wat het bestreden besluit is dat bij de bestuursrechter op de tafel
ligt. Dat is de beslissing op bezwaar. Indien het beroep slaagt, zal de beslissing op bezwaar worden
vernietigd en is er een situatie waarbij een nieuwe beslissing op bezwaar moet worden genomen.
Een besluit moet steunen op feiten. Op basis van de feiten kan bepaald worden of er sprake is van
een gevaarlijke hond en indien de hond gevaarlijk is of het rechtvaardigt om een kort aanlijngebod
en/of muilkorfgebod aan te leggen. Het bestuursorgaan heeft in deze casus de bewijslast. In het
bestuursproces zijn er weinig regels omtrent het bewijsrecht.
Er is een bezwaarfase geweest, is er dan een mogelijkheid om nieuwe gronden aan te voeren.
Hetzelfde geldt voor nieuwe bewijs. In het bestuursprocesrecht gaat men uit van trechterwerking.
Naarmate men verder in de procedure komt, is het moeilijker om nieuwe gronden in beroep en
hoger beroep aan te voeren.
Indien de bestuursrechter een nieuwe beslissing op bezwaar dient te maken, berust dit op art. 8:69
Abw. Hij moet oordelen op grondslag van het beroepschrift, alle andere stukken die op tafel liggen
en hetgeen dat tijdens de procedure is gepasseerd. De beoordeling is ex tunc (= moment van
beslissing op bezwaar, het dan geldende recht en beleid). Later na in de procedure kunnen de feiten
alsnog worden aangetoond.
De bestuursrechter beoordeelt het besluit dan op zijn rechtmatigheid. Dus of de feiten goed zijn vast
gesteld, de belangen (eigenaar van de hond en de omgeving) goed in kaart zijn gebracht.
De uitspraak
Art. 8:70 Awb geeft vier verschillende dicta. Bij het bekeken van dit artikel dient de bestuursrechter
te oordelen of hij bevoegd is. Ambtshalve dient hij te bekijken of er sprake is een appellabel besluit
is. Daarbij dient gekeken of appellante ontvankelijk is (= tijdig bezwaar en beroep ingesteld).
Bij een ongegrondverklaring (= het bestuursorgaan heeft op goede gronden het bezwaar ongegrond
verklaard) zal de bestuursrechter het beroep ongegrond verklaren. Dit kan eventueel met toepassing
van art. 6:22 Awb: niet ieder gebrek moet tot een besluit tot vernietiging leiden.
Indien de bestuursrechter besluit dat de feiten niet aanwezig zijn, zal dit leiden tot een
gegrondverklaring van het beroep en het bestreden besluit vernietigen. Art. 8:41a Awb bepaalt dat
de bestuursrechter een opdracht heeft tot finale geschilbeslechting. De rechter dient te kijken of hij
de rechtsgevolgen in stand laat of zelf in de zaak voorziet (= namens het bestuursorgaan de zaak in
bezwaar afdoet. Dit is gevoelig voor de Trias Politica!).
Collegedictaat bestuurs(proces)recht II 3 van 65
,De bestuursrechter kan ook beoordelen dat de feiten niet juist zijn vastgesteld en het bewijs niet
duidelijk is. Het bestuursorgaan krijgt dan alsnog een kans om de feiten boven tafel te krijgen. Dit
door inzet van de bestuurlijke lus (= tussenuitspraak met vaststelling dat er een gebrek kleeft aan het
bestreden besluit, met de uitkomst van het bestuursorgaan gaat de rechter kijken of hij kan komen
tot een finale geschilbeslechting).
Tot slot als tot een einduitspraak is gekomen, dient gekeken te worden of er reden is voor
vergoeding van proceskosten of griffierecht.
Schadevergoeding na onrechtmatig besluit
Mocht betrokkene in het gelijk worden gesteld bij de bestuursrechter, dan is er sprake van een
onrechtmatig besluit. Aan de hand van het formele recht, is bekend dat het besluit voor
onrechtmatig wordt gehouden als de rechter het beroep gegrond verklaard. Dit is dan ook
toerekenbaar voor het bestuursorgaan. De belanghebbende kan een claim voor schadevergoeding
indienen. Dit kan op twee wegen:
- Bestuursrechtelijke weg: via titel 8.4 Awb
- Burgerlijke weg
Handhaving
Indien het beroep ongegrond is verklaard ziet men in de praktijk dat de belanghebbende zich niet
aan het besluit houdt. In de APV is een strafbepaling opgenomen voor niet naleving en zijn
toezichthouders benoemd.
Er zijn verschillende type sancties. In de brief stond aangegeven dat een geldboete zal worden
opgelegd, dit is in het strafrecht opgenomen. Een herstelsanctie kan ook worden opgelegd,
bijvoorbeeld last onder dwangsom. Die bevoegdheid is er, indien er ook een bevoegdheid is om een
last onder bestuursdwang op te leggen.
Collegedictaat bestuurs(proces)recht II 4 van 65
,College 1: Bestuursrechtelijke handhaving I
Toezicht, handhavingstrajecten, type bestuurlijke sancties
Sancties worden opgelegd door het bestuursorgaan. Deze heeft een eigen belang bij het opleggen
van sancties, de geldsom komt namelijk toe aan het bestuursorgaan dat deze sanctie heeft opgelegd.
Toezicht
Indien men in de Awb kijkt, dan ziet men dat daar niets staat over wat toezicht is. Men dient dit zelf
af te vragen. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen uitvoeringstoezicht en
handhavingstoezicht.
Indien het gaat om uitvoeringstoezicht, dan heeft men het puur over het toezicht of regels als
zodanig fatsoenlijk worden toegepast.
Inkomstenbelasting, de belastinginspecteur controleert de aangifte aan de hand van een
aantal regels. Dit is puur en alleen kijken naar de uitvoering van de belastingwetgeving. Bij de
controle kan echter blijken dat de zaak (al dan niet bewust) is opgelicht.
Er kan dan eventueel een sanctie worden opgelegd. Dan verschuif je naar het handhavingstoezicht.
Handhavingstoezicht: toezicht wordt aangewend om naleving van publiekrechtelijke regels te
dwingen. Het toezicht wordt aangewend om naleving van publiekrechtelijke regels af te dwingen.
Het toezicht gaat dus om de controle op naleving van bestuursrechtelijke regels en hier verzameld de
toezichthouder informatie. Over de informatie dient een oordeel gevormd te worden, of sprake is
van een overtreding en een daarmee gaande sanctie. De sanctiebevoegdheden zijn beleidsvrije
bevoegdheden.
Praktijk blijkt dat eerst een waarschuwing wordt gegeven en gekeken wordt of het gebrek is
hersteld. Bij geen herstel wordt overgegaan op een sanctie.
Toezicht dient gerelativeerd te worden. De manschaft is beperkt inzetbaar voor de uitoefening voor
controle en bij het verwerken van klachten. Relatief klein dat een toezichthouder ergens naar binnen
gaat. Bij grote bedrijven is echter een grotere kans, maar nog steeds relatief weinig met betrekking
tot toezicht als zodanig.
Bevoegdheden van de toezichthouder
De bevoegdheden van de toezicht houder zijn geregeld in titel 5.2.
Art. 5:10 Awb: “Voor zover een bestuurlijke sanctie verplicht tot betaling van een geldsom,
komt deze geldsom toe aan het bestuursorgaan dat de sanctie heeft opgelegd, tenzij bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald.”
Art. 5:11 Awb: “Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk
voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of
krachtens enig wettelijk voorschrift.”
De bevoegdheden zijn uitdrukkelijk gegeven tot feitelijk handelen, dit levert geen besluit op. Dit is
relevant. Men kan niet naar de bestuursrechter, maar de civiele rechter. Dit is enkel anders indien de
toezicht geleidt heeft tot een handhavingsbesluit. Overige relevante artt.: art. 5:15 – 5:17 Awb.
Indien men de bevoegdheden van titel 5.2 bestudeerd, dan dient men twee kanttekeningen te
maken:
- Art. 5:14 Awb: “Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan dat de
toezichthouder als zodanig aanwijst, kunnen de aan de toezichthouder toekomende
bevoegdheden worden beperkt”
Collegedictaat bestuurs(proces)recht II 5 van 65
, - In de wet kan bepaald worden dat uitdrukkelijk bevoegdheden niet gegeven worden aan
toezichthouders en vice versa. In de bijzondere wet dient gekeken te worden of er nog
aanvullende bevoegdheden zijn toegekend aan de toezichthouder. In dit geval geldt art. 30
Warenwet. Bevoegdheden zijn dus toegekend in de Awb en de bijzondere wet.
Of een bevoegdheid in de Awb of in de bijzondere wet staat, geldt met betrekking tot de normering
art. 5:13 Awb. Dit artikel geeft het taakvervullingscriterium, dit is een relatie tussen de
toevertrouwde taak en bevoegdheden. Men dient dit te onderscheiden aan de hand van twee
elementen of de bevoegdheid gebruikt mag worden:
- Object
- Persoon
Er is dus een stappenplan:
Stap 1 Is er sprake van een toezichthouder
Stap 2 Is er een toezichthoudende bevoegheid
Stap 3 Mag de bevoegdheid gebruikt worden (art. 5:13 Awb)
Bevoegdheidsvraag staat voorop.
Alles wordt uitgeoefend door ambtenaren in mandaat.
De trajecten voor sanctionerend optreden
Er zijn er drie:
- Bestuurlijke sanctie, art. 5:2 lid 1 sub a: “Een door een bestuursorgaan wegens een
overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak”
Overtreding houdt in dit geval in handelen in strijd met publiekrechtelijke regeling
o Wetgeving
o Opgelegde verplichting
- Strafrechtelijke sanctie: te zien in de bijzondere wet. Gebeurt echter zelden wegens
capaciteitsgebrek bij het OM en kennisgebrek
- Privaatrechtelijk ‘sanctioneren’: art. 6:162 lid 1 BW. Onder de wet wordt ook een
publiekrechtelijke regeling bedoeld. Tegen een bedrijf kan dus een onrechtmatige daad
worden ingesteld. De privaatrechtelijke weg kan echter niet in verband met doorkruising
(Windmill-doctrine).
Bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden
Herstelsancties:
- Art. 5:21 e.v. Awb: last onder bestuursdwang
- Art. 5:31d e.v. Awb: last onder dwangsom
Bestraffende sanctie, art. 5:40 Awb: bestuurlijke boete
Indien men naar de Awb gaat kijken (art. 5:21), dan zie men dat een herstelsanctie volgens art. 5:2 lid
1 onderdeel b een bestuurlijke sanctie is. Indien men dan kijkt in artikel 5:2 lid 1 sub a dan zie men
dat het door een bestuursorgaan is opgelegd. Men kan dus steeds terug redeneren vanuit de Awb.
Collegedictaat bestuurs(proces)recht II 6 van 65