Samenvatting Ondernemingsrecht
Auteur: RamonavW
School: Windesheim
Vak: M3.4 Ondernemingsrecht
Auteur: RamonavW 1
,Hoofdstuk 1 Inleiding
1. De vennootschap als rechtspersoon en deelrechtsorde
BV en NV worden opgericht bij notariële akte. Wanneer de oprichter voor het verlijden van
de akte bij de notaris verschijnt legt hij de volgende vierledige verklaring af:
1. Dat hij een vennootschap (BV of NV) wil oprichten;
2. Dat de vennootschap zal worden ‘geregeerd’ door de in de akte op te nemen statuten;
3. Dat een of meer met name genoemden personen (waaronder in het algemeen de
oprichter zelf) voor een bepaald bedrag in het kapitaal van de vennootschap deelnemen;
4. Dat een of meer met name genoemde personen tot bestuurder van de vennootschap
worden benoemd, eventueel ook een of meer personen tot commissaris.
De organisatie heeft naar positief recht (art. 2:3 BW) als rechtspersoon te gelden.
Rechtspersoon zijn betekent: drager zijn van rechten en plichten. Tegenover derden kan de
vennootschap haar rechten geldend maken, haar plichten zijn afdwingbaar. De natuurlijke
persoon wordt door het recht erkend als drager van rechten en plichten op grond van
zedelijke en maatschappelijke beginselen. Bij de rechtspersoon wordt door het recht
ingevoerd niet om zichzelf maar om het rechtsleven van de natuurlijke persoon te dienen.
Alle recht, ook dat van een rechtspersoon, is het recht van de als rechtssubject gedachte
mens.
De organisatie wordt geregeerd door de statuten. Wet en statuten beschrijven een
samengestelde rechtsbetrekking, nader aan te duiden als deelrechtsorde. Tot de
deelrechtsorde behoren in elk geval de in de statuten genoemde personen en organen,
d.w.z.: AVA en aandeelhouders, bestuur en bestuurders, eventueel RvC en commissarissen.
De deelrechtsorde wordt beheerst door de wet, de statuten, de besluiten van de organen,
soms ook door reglementen en tot op zekere hoogte door een
aandeelhoudersovereenkomst. Uit art. 2:8 BW volgt dat zij mede wordt geregeerd door
hetgeen door de redelijkheid en de billijkheid wordt gevorderd.
De opgerichte vennootschap is echter niet een contract tussen de aandeelhouders. Dit blijkt
nog eens te meer uit art. 2:175 BW (2:64 BW) lid 2, dat in 2000 is gewijzigd en niet langer
voorschrijft dat iedere oprichter deelneemt in het kapitaal. Niet uit eigen kracht bestaat de
vennootschap maar krachtens het optreden van de tot elkaar in het verband van een
deelrechtsorde staande personen. Of: de vennootschap als rechtspersoon wordt in haar
existentie en handelen geheel bepaald door de vennootschap als deelrechtsorde.
2. Vennootschap en onderneming
Tegen de achtergrond van het vennootschapsrecht kan als globale omschrijving van het
begrip onderneming dienst doen: organisatorisch verband, gericht op duurzame deelneming
aan het economisch verkeer. In de reële benadering is het organisatorisch verband een
verband van goederen, dat als zodanig voorwerp van een rechtshandeling (koop en
verkoop), of een rechtsverhouding (‘eigendom’) kan zijn. Het gaat in dit geval dus om de
onderneming als vermogensobject. De moeilijkheid met de reële benadering is dat men
eigenlijk niet kan volstaan met verwijzing naar de goederen, waaruit de onderneming
bestaat. Essentieel is dat met behulp daarvan een zekere activiteit wordt uitgeoefend,
waardoor de onderneming gaande wordt gehouden.
Instrumenteel wordt erkend dat de onderneming als organisatie, waarin mensen
participeren, tot op zekere hoogte aan de object-sfeer ontsnapt, maar niettemin de
onderneming wordt gezien als een door de eigenaar beheerste organisatie, als instrument
ten dienste van diens economisch streven, dan wel van degenen die het eigenaarsbelang
vertegenwoordigen (de aandeelhouders).
Auteur: RamonavW 2
,Bij institutionele benadering is het uitgangspunt dat de onderneming een organisatie van
mensen is, die als zodanig deelneemt aan het economisch verkeer, krachtens daartoe in die
organisatie genomen beslissingen. Niet alleen de eigenaar of degenen die het
eigenaarsbelang vertegenwoordigen (aandeelhouders) worden daarbij betrokken, maar met
name ook de werknemers. Men vergelijke in dit verband art.1 lid 1 sub c WOR, waar het
begrip onderneming wordt omschreven. De onderneming als instituut heeft zich grotendeels
aan de objectsfeer onttrokken. Daarmee is niet gezegd dat zij zelf rechtssubject is, want als
de juridisch gerechtigde tot de aan de onderneming dienstbare goederen en als
rechtssubject waaraan de handelingen, die vanuit de onderneming worden gesteld, worden
toegekend, fungeert de eigenaar-ondernemer.
De aandacht mogen hierbij hebben dat het weliswaar gaat om verschillende benaderingen,
maar dat niet kan worden gezegd dat de ene de andere volledig uitsluit. BV en NV vervullen
in het bovenstaande telkens de rol van eigenaar-ondernemer en zijn derhalve te
beschouwen als de rechtsvorm van een ondernemer. De WOR stelt de onderneming
tegenover de vennootschap-ondernemer als een door deze in stand gehouden organisatie,
hetgeen zich moeilijk verdraagt met de gedachte dat de vennootschap de rechtsvorm van de
onderneming is. De vennootschap kan haar activiteiten staken, zij is dan niet langer
rechtsvorm van een onderneming. De vennootschap kan ook andere activiteiten uitoefenen.
3. Organisatie en doelstelling
De organisatie van de vennootschap is opgebouwd uit organen. Onder ‘orgaan’ wordt in dit
verband verstaan: een uit een of meer personen bestaande functionele eenheid die door de
wet of de statuten met beslissingsbevoegdheid in vennootschappelijke aangelegenheden is
bekleed. Tot de organen van de vennootschap behoren in de eerste plaats het bestuur en de
algemene vergadering van aandeelhouders (AVA). Het bestuur is belast met de centrale
leiding. De AVA vertegenwoordigt het kapitaal of het eigenaarsbelang. De statuten kunnen
bepalen dat het bestuur zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van een ander orgaan,
art. 2:239 (2:129 BW) lid 4 BW. Behalve de AVA en het bestuur kan de vennootschap nog
andere organen hebben. Te noemen zijn: de raad van commissarissen (RvC), de
vergadering van houders van aandelen van een bijzondere soort (bij de BV: of aanduiding)
en de gemeenschappelijke vergadering van het bestuur en de RvC, genoemd in art. 2:268
(2:158 BW) lid 11 BW, de aandeelhouderscommissie in de zin van art. 2:268 (2:158 BW) lid
11 BW, de groepsvergadering van art. 2:96 lid 2 BW en 2:99 lid 5 BW.
Niet-uitvoerende bestuurders om een zogenoemde ‘one-tier board’ in de zin van art. 2:239a
(129a). Deze vormen niet een afzonderlijk orgaan, ook al hebben zij eigen bevoegdheden.
De besluiten van de niet-uitvoerende bestuurders worden toegerekend aan het bestuur. De
vraag of men niettemin de OR als orgaan van de vennootschap kan beschouwen in meer
algemene zin – en daarmee ook de OR kan aanmerken als instantie die onder de norm van
art. 2:8 BW valt – is meer een kwestie van visie op de samenhang tussen vennootschap en
onderneming dan dat zij praktische betekenis zou hebben. De OR is in de conceptie van de
wetgever een orgaan van de onderneming, welke daarbij als een van de vennootschap
afzonderlijke organisatie is gedacht.
Het doel van de vennootschap vindt zijn formele afbakening in de doelomschrijving, die
krachtens de wet (art. 2:177, 2:66) in de statuten moet worden opgenomen. Naar een
meervoudige doelstelling verwijst uitdrukkelijk art. 2 WOR, waar gezegd wordt dat in een
onderneming van bepaalde omvang een ondernemingsraad moet worden ingesteld ‘in het
belang van het goed functioneren van die onderneming in al haar doelstellingen’.
4. Vennootschapsbelasting en ondernemingsbelang
Met de vraag naar het ‘eigenlijke doel’ van de vennootschap hangt ten nauwste samen de
vraag naar welke belangen de vennootschap zich bij het voeren van haar beleid moet
richten. Het belang dat de vennootschap heeft bij haar eigen gezonde bestaan, uitgroei en
Auteur: RamonavW 3
,voortbestaan met het oog op het door haar te bereiken doel. Aparte ondernemingsbelangen
zou men in elk geval kunnen onderscheiden in de gevallen waarin de vennootschap meer
dan een onderneming in de zin van de WOR in stand houdt. In Boel 2 BW worden echter
zonder deze restrictie de twee belangen naast elkaar genoemd in art. 2:239 (129) lid 5 en
2:250 (140) lid 2 BW: bij het vervullen van hun taak richten de bestuurders en
commissarissen zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden
onderneming. Art. 2:239 (129) lid 5 heeft deze normstelling in 2012 voor bestuurders
vastgelegd, daarvoor bepaald de wet dit uitsluitend voor commissarissen. Gelet op de
vertegenwoordigende functie die AVA vervult, zal men echter moeten aanvaarden dat bij de
belangenafweging die de AVA dient te verrichten, het bijzondere belang van de gezamenlijke
aandeelhouders een gewichtige rol speelt.
5. Concernbelang en externe belangen
Is de vennootschap ingebed in een concern, dan betekent dit al dadelijk dat de
vennootschapsorganen in hun doen en laten mede afhankelijk zijn van het in het concern
gevoerde beleid. Als een buitenvennootschappelijk belang gaat dan het concernbelang (dat
zelf weer de resultante is van een aantal belangen) een rol van betekenis spelen. Als norm
voor het handelen moet worden aanvaard dat hij mede oog heeft voor belangen buiten de
eigen organisatie. Het begrip maatschappelijke aspecten van ondernemen is nog zo diffuus
dat grote terughoudendheid betracht moet worden bij expliciete toetsing daarvan in het kader
van vennootschapsrechtelijke normen als de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8,
behoorlijke taakvervulling van art. 2:9 en gegronde redenen om aan een juist beleid te
twijfelen en wanbeleid van art. 2:350 en 2:355 in het enquêterecht.
7. Opzet van Boek 2
Aanvaarding van rechtspersoonlijkheid moet steeds berusten op voor de organisatie
geldende rechtsregels.
8. Algemene bepalingen
Voor alle privaatrechtelijke rechtspersonen zijn de algemene bepalingen van belang. Art.
2:25 stelt als hoofdregel voorop dat het rechtspersonenrecht dwingendrechtelijk van aard is.
De rechtssubjectiviteit van de vennootschap brengt voorts mee dat vermogensschade door
een derde aan de vennootschap toegebracht in beginsel alleen door de vennootschap kan
worden gevorderd. Het enkele feit dat de aandelen daardoor in waarde dalen levert geen
grond op voor een zelfstandige actie door de aandeelhouders tegen de derde. Wil de
aandeelhouder de schade aan zijn aandelen (‘afgeleide schade’) vergoed zien dan moet hij
aangeven welke specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens hem in privé is geschonden. Voor
zover de verhouding tussen de bij een rechtspersoon betrokken personen een
verbintenisrechtelijke of contractuele is, zullen art. 6:2 en 6:248 een rol blijven spelen. De in
art. 2:8 voor het handelen gestelde norm moet zeker ook bij de totstandkoming van besluiten
gelden. Een besluit dat in strijd is met die norm is vernietigbaar.
9. BV en NV
Bij besloten vennootschapsverhoudingen ligt de nadruk op de contractuele benadering,
waarbij past dat ruimte wordt geboden voor inrichtingsvrijheid wat betreft de organisatie van
de vennootschap en de individuele rechten en verplichtingen van aandeelhouders en voor
verlichting van het dwingende regime van het kapitaalbeschermingsrecht.
10. Corporate Governance
Corporate governance, een term die het geheel aan regels en praktijken aanduidt dat binnen
een vennootschap de zeggenschapsverhoudingen bepaalt tussen het bestuur,
aandeelhouders en commissarissen en de wijze waarop over zeggenschapsuitoefening
verantwoording wordt afgelegd. Art. 2:391 lid 5 bepaalt dat bij algemene maatregel van
bestuur nadere voorschriften over de inhoud van het jaarverslag kunnen worden gesteld, in
het bijzonder over de naleving van een in de AMVB aan te wijzen gedragscode.
Auteur: RamonavW 4
,11. Misbruik van de BV en NV
De vennootschap die deelneemt aan het rechtsverkeer is – zoals ieder rechtssubject -
aansprakelijk voor de schulden die daarbij ontstaan. Zij die namens de vennootschap
handelen – bestuurders of anderen - zijn niet aansprakelijk. Ook de aandeelhouders zijn niet
aansprakelijk, zij zijn slechts tegenover de vennootschap verplicht hun aandelen vol te
storten, art. 2:175 (2:164).
12. Concernverhoudingen
1. Dochtermaatschappij
Het kenmerk van een moeder-dochterverhouding is dat de moeder een zodanige mate van
zeggenschap over de dochter kan uitoefenen dat zij, bij verschil van mening over het door de
dochter te voeren beleid, haar wil kan doorzetten. Op deze gedachte sluit aan de
omschrijving van de dochteronderneming in art. 2:24a lid 1. De rechtspersoon, die de
stemmenmeerderheid heeft wordt gewoonlijk als ‘moedermaatschappij’ aangeduid, maar dit
is geen wettelijke term. De rechtspersoon, waarin de stemrechten worden uitgeoefend is de
dochtermaatschappij. Over het algemeen zal voor benoeming of ontslag van bestuurders of
commissarissen ten minste een meerderheid van de stemrechten in de algemene
vergadering vereist zijn. Uit de omschrijving in lid 1 volgt dat bij de vaststelling of de
moedermaatschappij een meerderheid heeft geen rekening wordt gehouden met de
aandelen waarvoor ingevolge de wet of de statuten geen stem kan worden uitgebracht. Voor
de BV die krachtens een statutaire regeling op de voet van art. 2:228 lid 5 aandelen zonder
stemrecht kent, worden stemrechtloze aandelen bij een aantal wettelijke bepalingen juist wel
meegerekend, art. 2:24d lid 2.
2. Groepsmaatschappij
Art. 2:24b zegt hierover slechts het volgende: ‘Een groep is een economische eenheid
waarin rechtspersonen en vennootschappen (bedoeld wordt: contractuele vennootschappen)
organisatorisch zijn verbonden. Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen en
vennootschappen die met elkaar in een groep zijn verbonden’. Twee elementen dus:
economische eenheid en organisatorische verbondenheid. Organisatorische
verbondenheid voert niet tot economische eenheid zonder centrale leiding. Dit wordt
daarom meestal in de literatuur als derde – meest belangrijke – element van het
groepsbegrip genoemd. Een verschil is dat het bij de moeder-dochterverhouding gaat om het
kunnen uitoefenen, bij het groepsbegrip om het daadwerkelijk uitoefenen van
zeggenschap.
3. Deelneming
Een rechtspersoon heeft een deelneming in een andere rechtspersoon wanneer hij aan die
rechtspersoon kapitaal verschaft of doet verschaffen teneinde met die rechtspersoon
duurzaam verbonden te zijn ten dienste van de eigen werkzaamheid (art. 2:24c lid 1).
Deelnemingen moeten afzonderlijk op de balans onder de financiële vaste activa worden
opgenomen (art. 2:367 sub a en b). Het resultaat uit deelnemingen moet ook afzonderlijk op
de winst- en verliesrekening worden vermeld (art. 2:377 sub k). De tweede zin van lid 1 geeft
hier de hulpregel dat het bestaan van een deelneming wordt vermoed wanneer ten minste
een vijfde van het geplaatst kapitaal wordt verschaft.
Hoofdstuk 2 De oprichting
13. Motieven voor de oprichting
Wie zijn eenmanszaak ‘omzet’ in een BV of NV is niet meer zelf aansprakelijk volgens art.
2:175 (2:64). Een tweede belangrijke reden om als rechtsvorm voor een onderneming de BV
of NV te kiezen is de gemakkelijke overdraagbaarheid van het eigenaarsbelang, hetgeen ook
bevorderlijk is voor de continuïteit. Als derde voordeel van de BV- en NV-vorm kan genoemd
worden dat zij, anders dan de contractuele vennootschap, een vastomlijnd juridische
Auteur: RamonavW 5
,organisatie hebben. Een klassiek motief om speciaal de NV te kiezen is dat deze rechtsvorm
– anders dan de BV-aandelen aan toonder kent. De houder van een aandeel aan toonder
kan, zolang hij niet ter vergadering verschijnt, anoniem blijven.
14. De oprichtingsvereisten
Drie vereisten stelt art. 2:175 (2:264) lid 2 voor de oprichting van een BV (NV), te weten:
1. Oprichtingshandeling;
2. Notariële akte;
3. Deelname in het kapitaal door één of meer personen
1. Oprichtingshandeling
Aan de oprichtingshandeling, die in een notariële akte moet worden vastgelegd, kunnen één
of meerdere oprichters deelnemen. Meestal nemen de oprichters ook deel in het kapitaal
maar dit is niet verplicht.
2. Notariële akte
De wet eist dat de oprichting bij notariële akte geschiedt. De akte moet verleden worden in
de Nederlandse taal (art. 2:176, 2:65). De oprichters moeten in persoon voor de notaris
verschijnen of zich krachtens schriftelijke volmacht laten vertegenwoordigen. De akte van
oprichting bevat de ‘statuten’ van de vennootschap, d.w.z. de bepalingen waardoor de
vennootschap volgens de verklaring van de comparanten, zal worden ‘geregeerd’.
3. Deelname in het kapitaal door één of meerdere personen
Over het algemeen zal de oprichter zelf deelnemen in het kapitaal maar dat hoeft niet. Zij die
bij de oprichting aandelen nemen moeten, evenals de oprichter, de akte van oprichting
tekenen.
15. Externe informatie
De bestuurders zijn ieder voor zich verplicht de vennootschap te doen inschrijven in het
Handelsregister volgens art. 2:180 (69). Zijn alle aandelen in één hand (of behoren zij tot een
huwelijksgemeenschap of een gemeenschap van een geregistreerd partnerschap) dan
worden de gegevens m.b.t. de enig aandeelhouder vermeldt (art. 22 sub e Hrgb). Een
authentiek afschrift van de akte van oprichting en de verplicht daaraan gehechte stukken
moet gelijktijdig met de inschrijving van de vennootschap worden neergelegd 2:180 (69) lid
1. Worden de statuten later gewijzigd dan wordt ook daarvan opgaaf gedaan. Daarbij moet
een authentiek afschrift van de wijziging en de gewijzigde statuten worden neergelegd (art.
2:236 (126).
Art. 2:180 (69) lid 2 bevordert echter dat de inschrijving onmiddellijk na de oprichting
plaatsvindt. Deze bepaling maakt de bestuurders naast de vennootschap hoofdelijk
aansprakelijk voor elke rechtshandeling verricht vóór de inschrijving in het handelsregister.
Niet voldoen aan de verplichting tot het doen van opgaaf voor inschrijving is verboden en
strafbaar (art. 47 Hregw. 1 sub 4 WED). Van alle inschrijvingen en nederleggingen die op
grond van een voor de BV of NV geldend voorschrift worden gedaan, wordt door de Kamer
van Koophandel ‘mededeling’ gedaan in een door de minister aangewezen publicatieblad,
thans de Staatscourant (art. 24 Hregw).
16. Oprichtingsgebreken
Een BV of NV ontstaat niet, zo volgt uit art. 4 lid 1, bij ontbreken van een door de notaris
ondertekende akte. Andere gebreken aan de totstandkoming hebben slechts ten gevolge dat
de BV of NV op verzoek van een belanghebbende of op vordering van het openbaar
ministerie wordt ontbonden (art. 2:21 lid 1 sub a). Deze ontbinding heeft geen terugwerkende
kracht.
Auteur: RamonavW 6
,17. Vennootschap in oprichting
Over handelingen namens de op te richten vennootschap wordt gesproken in art. 203. De
vennootschap is pas gebonden wanneer zij de rechtshandelingen na haar oprichting
uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigd of ingevolge lid 4 wordt verbonden. Twee
mogelijkheden zijn er dus: binding van de vennootschap door bekrachtiging of ‘directe
binding’ door de akte van oprichting. Directe binding is echter alleen mogelijk bij de in lid 4
limitatief opgesomde rechtshandelingen.
Onrechtmatige daden zijn geen rechtshandelingen. Aansprakelijkheid wegens onrechtmatige
daden door de oprichters gepleegd kan derhalve niet krachtens art. 203 (93) op de
vennootschap overgaan. Het enkele feit dat de onrechtmatige daden zijn gepleegd in de
uitoefening van het bedrijf dat na de oprichting door de vennootschap wordt voortgezet is
ook onvoldoende om aansprakelijkheid van de vennootschap aan te nemen.
Uitgangspunt van art. 203 (93) is dat de op te richten vennootschap moet worden
beschermd. Ter bescherming van de wederpartij bepaalt daarom lid 2 dat degenen die
namens de op te richten vennootschap gehandeld hebben hoofdelijk verbonden zijn totdat
de vennootschap de rechtshandeling heeft bekrachtigd, tenzij uitdrukkelijk anders is
bedongen.
De oprichter is aansprakelijk totdat de opgerichte vennootschap de handeling heeft
bekrachtigd. Door de bekrachtiging treedt de aansprakelijkheid van de vennootschap in en
vervalt de aansprakelijkheid van de oprichter. Materieel is er sprake van voltooide
schuldoverneming door wetsaanduiding.
Wordt gehandeld onder de naam “BV i.o.”, dan levert dit een vermoeden op dat sprake is
van een voor bekrachtiging door de op te richten BV vatbare handeling. Denkbaar is echter
dat de aanduiding “BV i.o.” moet worden aangemerkt als de naam waaronder vóór de
oprichting door de betrokkene – of de betrokken contractuele vennootschap – gehandeld
werd. In dat geval kan van bekrachtiging geen sprake zijn.
Hoofdstuk 3 Kapitaal en vermogen
18. Kapitaal en vermogen
De eerste aanzet tot het eigen vermogen wordt verkregen doordat één of meer personen bij
de oprichting, door het nemen van aandelen en het op zich te nemen van de daaraan
verbonden stortingsplicht, deelnemen in het kapitaal van de vennootschap. Door uitgifte van
aandelen kan het geplaatste kapitaal worden uitgebreid tot maximaal het in de statuten als
zodanig aangeduide maatschappelijk kapitaal. Bij de BV is, anders dan bij de NV,
vermelding van het maatschappelijk kapitaal in de statuten echter niet verplicht. Zie art. 178
lid 1 en het daarvan afwijkende art. 67 lid 1.
Worden de aandelen a pari (= tegen de nominale waarde) uitgegeven, dan is het per
aandeel in te brengen bedrag gelijk aan de nominale waarde. Wordt tegen een hogere koers
uitgegeven dan is het in te brengen bedrag evenredig hoger. Het verschil tussen het per
aandeel in te brengen bedrag en de nominale waarde van het aandeel heet agio. Uitgifte
van aandelen tegen minder dan de nominale waarde (met disagio) is alleen toegestaan bij
de NV in het geval genoemd in art. 80 lid 2.
Het opgevraagde kapitaal is evenzeer een deel van het geplaatste kapitaal. Het kapitaal
geldt als opgevraagd voor zover nog niet is voldaan aan de daarentegen over staande
stortingsplicht maar de verplichting om daaraan onverwijld of op korte termijn te voldoen op
de aandeelhouders rust. Bedrijfseconomisch gesproken is het kapitaal geen schild (vreemd
vermogen) maar behoort het gestorte en opgevraagde deel daarvan – samen met de
reserves en de onverdeelde winst – tot het ‘eigen vermogen’ van de vennootschap, terwijl in
het niet opgevraagde deel latent eigen vermogen aanwezig is. Ook juridisch is het geen
Auteur: RamonavW 7
, schuld. Het begrip kapitaal (geplaatst kapitaal) is: het bedrag dat weergeeft de tegen uitgifte
van aandelen door de gezamenlijke aandeelhouders minimaal te verstrekken bijdrage tot het
eigen vermogen van de vennootschap.
19. Kapitaal- en vermogensbescherming
Voor de NV heeft de wetgever een reeks maatregelen genomen om te bevorderen dat dit
kapitaal een zekere omvang heeft en dat daartegenover reële vermogenswaarden staan.
Gesproken wordt in dit verband van ‘kapitaalbescherming’ en ‘kapitaalrealiteit’. De
kapitaalrealiteit is voor de schuldeisers van belang omdat het kapitaal de kern vormt van het
eigen vermogen.
Per saldo gaat het echter om het eigen vermogen. Voor de schuldeisers is van belang dat de
vennootschap ook na oprichting voldoende eigen vermogen houdt. De wet geeft als
uitvloeisel van de tweede richtlijn dan ook een aantal regels voor NV’s die het in stand
houden van het eigen vermogen moeten bevorderen. Kapitaalbescherming groeit uit tot
vermogensbescherming. Deze na de oprichting voor de NV geldende regels van
vermogensbescherming beogen slechts te voorkomen dat het eigen vermogen niet tot
beneden het verplicht bijeengebrachte en bijeengehouden minimum zakt door uitkeringen
aan aandeelhouders en daaraan verwante handelingen. Grofweg onderscheidend zijn deze
regels te verdelen in drie categorieën:
1. Regels m.b.t. het doen van uitkeringen aan aandeelhouders en andere
winstgerechtigden;
2. Regels m.b.t. inkoop van eigen aandelen;
3. Regels m.b.t. kapitaalvermindering.
Als vorm van vermogensbescherming legt de wet aan vennootschappen verder de
verplichting op om onder bepaalde omstandigheden reserves te vormen en aan te houden,
de zogenoemde wettelijke reserves, art. 373 lid 4. Ook de statuten kunnen een dergelijk
voorschrift bevatten hetgeen dan leidt tot de vorming van statutaire reserves, art. 373 lid 1
sub e.
20. Minimumkapitaal
Volgens art. 67 lid 2 en 3 moet het maatschappelijk, geplaatst en gestort kapitaal van een
NV ten minste € 45.000 bedragen. Van het maatschappelijk kapitaal moet ten minste een
vijfde zijn geplaatst (art. 67 lid 4) en op ieder geplaatst aandeel moet ten minste 25% van de
nominale waarde worden gestort, art. 80. Wordt bij de oprichting van een NV niet voldaan
aan de minimumeisen voor het gestorte kapitaal (of wordt de inschrijvingsverplichting van
art. 69 lid 1 niet nageleefd) dan geldt een andere – zware - sanctie: de bestuurders zijn
hoofdelijk aansprakelijk voor alle rechtshandelingen van de vennootschap.
Anders dan in art. 80 lid 1 wordt in art. 69 lid 2 sub c niet de eis gesteld dat op ieder
aandeel, maar dat op het bij de oprichting geplaatste kapitaal ten minste een vierde van
het nominale bedrag is gestort. Het door de oprichter(s) bepaalde startkapitaal van een BV
kan nagenoeg nul zijn. De nieuwe wettelijke regeling maakt het ook mogelijk dat het kapitaal
luidt in een vreemde geldeenheid, zonder daaraan nadere eisen te stellen (art. 178 lid 2).
21. Stortingsplicht, storting in geld
Art. 80 begint met de verklaring dat bij het nemen van een aandeel daarop het nominale
bedrag moet worden gestort, alsmede het bedongen agio. Tevens geldt de eis dat ten minste
25% van het nominale kapitaal moet worden gestort niet alleen bij de oprichting maar ook bij
latere plaatsing. Op art. 80 sluit aan art. 84: nog niet gedane stortingen kunnen altijd door de
vereffenaar (bij ontbinding) of de curator (in geval van faillissement) worden opgevraagd,
onverschillig wat daarover in de statuten is bepaald. In verband met het bovenstaande mag
voor NV’s voorts nog ter sprake komen art. 81.
Auteur: RamonavW 8