SAMENVATTING
PSYCHOPATHOLOGIE
(202100181)
Inhoud
Hoofdstukken 3 t/m 17, 19 en 20, inclusief verwijzingen naar belangrijke
tabellen/grafieken/plaatjes, en de volgende artikelen:
* Stein et al., psychiatric diagnosis and treatment in the 21th century
* Roefs et al., a new science of mental disorders
* Spek et al., hoe behandel je autisme
* Fisher, sensorimotor psychotherapy in the treatment of trauma
* Hiser & Koenigs, multifaceted role of the vmPFC
Taal: Nederlands
,Hoofdstuk 3: Transdiagnostische benadering
Stoornisspecifieke benadering
Een intakeverslag wordt afgesloten met één of meer DSM-diagnosen en een globaal
behandelvoorstel. Bij de start van de behandeling wordt dit uitgewerkt tot concreet
behandelplan, gebaseerd op behandelrichtlijnen per diagnose. Dit is de
stoornisspecifieke benadering, dus de DSM speelt een centrale rol.
Maar:
- Mag een diagnose volgens de DSM eigenlijk wel een diagnose heten?
- Wat moet je doen wanneer er sprake is van comorbiditeit en welke
behandeling krijgt in dat geval voorrang?
DSM en evidence-based behandelingen
Kritiek op DSM:
- Geen diagnostisch- maar classificatiesysteem. Doet immers geen uitspraak
over beloop, prognose etc.
- Manier van classificeren leidt vaker wel dan niet tot vaststellen van
comorbiditeit.
- Categoriale indeling, niet dimensionaal. Zwart of wit, geen spectrum.
- DSM leidt tot een wildgroei aan emotionele stoornissen. Criteria worden
verlaagd of nieuwe stoornissen worden ‘ontdekt’ → vaker vaststelling
diagnose.
Maar:
- Belangrijke rol bij ontwikkelen van evidence-based behandelingen: meer
eenduidigheid over de benaming en kenmerken van emotionele stoornissen
→ clinici en onderzoekers van over de hele wereld kunnen gerichter gaan
samenwerken om te kijken naar de best werkende interventies bij bepaalde
(DSM-)diagnosen.
Transdiagnostische behandeling
= richten op die aspecten van problematiek of behandeling die de specifieke
stoornissen en behandelingen overstijgen of die zij gemeenschappelijk hebben.
Traditionele transdiagnostische elementen
Naast de verschillende therapiefasen in de tijd (begin, midden en eind) bij
psychologische behandelingen, kunnen er ook verschillende therapeutische niveaus
worden onderscheiden (Korrelboom & Ten Broeke). Deze spelen zich simultaan in
de tijd af. De therapeut houdt zich telkens met drie kwesties tegelijk bezig:
, - Therapeutisch aangrijpingspunt. Wat moet cognitief en/of gedragsmatig bij de
patiënt veranderen? In CGT is dit het belangrijkste niveau, omdat het gaat
over welke aspecten in het denken en doen en laten de problemen
veroorzaken en in stand houden, en met welke interventies de disfunctionele
manieren van denken en gedragen het beste kunnen worden behandeld.
Bijvoorbeeld: moet de patiënt met exposure worden behandeld of niet, en op
welke specifieke ervaringen moet dit dan betrekking hebben?
- Therapeutische context. Hoe kan dat veranderingsproces het beste worden
gefaciliteerd? Hierbij komen ook de motivering van de patiënt, structurering
van de therapeutische procesgang en organisatorische aspecten aan bod.
Beïnvloeden het behandelbeloop en de kansen op succes. Worden niet of
nauwelijks beïnvloed door de diagnose en zijn dus transdiagnostisch.
- Therapeutisch systeem. Is het wenselijk om ook andere personen in te
schakelen opdat de veranderingen beter beklijven? Oftewel: zijn er ook
andere personen die hun gedrag moeten veranderen, zoals de partner? Kan
ook gaan over afspraken met de huisarts en dergelijke.
Transdiagnostische aspecten op het niveau van de therapeutische context Bij
transdiagnostisch behandelen zijn vooral de niveaus van context en
aangrijpingspunt belangrijk. Bij de therapeutische context zijn er factoren waarop de
behandelaar geen invloed heeft, maar op anderen wel:
Therapeutische relatie als diagnostische factor
Welke attitude en welke gespreks- en relationele vaardigheden kan de therapeut het
beste gebruiken voor de patiënt? Relationele- en therapeutkenmerken worden
binnen de inzichtgevende therapieën gezien als belangrijk en zijn grotendeels
diagnose-onafhankelijk ( → transdiagnostisch).
Vanuit CGT is er de focus op collaborative empiricism, in combinatie met de
socratische dialoog (cognitieve tak) en het didactische coach-pupilmodel
(gedragstak). Gaan allemaal over het samen op zoek gaan naar factoren die de
problemen veroorzaken en in stand houden. Maar in het eerste geval is dit meer
door een nieuwsgierige opstelling en ‘leidende’ vragen, en bij het tweede is de
therapeut meer een deskundige die naast aanmoediging ook uitleg, toelichting en
richting geeft.
Common factors als transdiagnostische factor
Er is de nadruk op gemeenschappelijke factoren die in elke therapie aanwezig
moeten zijn, ongeacht de therapeutische school. Therapieën zijn werkzaam als
wordt voldaan aan:
- Een intense en vertrouwelijke relatie tussen patiënt en behandelaar.
, - Een context waarbinnen genezing wordt verwacht.
- De behandeling verloopt volgens een voor de patiënt geloofwaardige
rationale.
- De behandeling kent een procedure of ritueel die op deze rationale
voortborduurt en die bij zowel de patiënt als de therapeut om actie vraagt.
Doordat deze factoren ook in de alternatieve geneeswijzen een rol spelen,
zouden deze ook effectief zijn.
Structuur, patiëntparticipatie en behandelintensiteit als transdiagnostische factoren
Gestructureerde behandelingen zijn effectiever (duidelijke doelen stellen, welke
steeds op de voorgrond staan). Verder is het mobiliseren van de inzet ongeacht de
diagnose belangrijk (zowel voor huiswerkopdrachten als tijdens de sessie), net als
de behandelintensiteit (een intensieve start, waarna de frequentie wordt uitgedund).
Transdiagnostische interventies op het niveau van het therapeutisch
aangrijpingspunt
Hierbij gaat het niet alleen om wát moet veranderen, maar ook met behulp van welke
methoden.
Geïndividualiseerde zoekschema’s voor diagnostiek en interventiekeuze als
transdiagnostische factor
Behandelprotocollen bieden globale beschrijvingen van toe te passen interventies,
maar deze moeten worden toegespitst op het individu. Hiervoor wordt gebruik
gemaakt op de psychotherapeutische zoekschema’s voor individuele
probleemanalyse en interventiekeuze (hoofdstuk 7). Binnen CGT gaat het dan onder
andere over functieanalyse (FA) en/of betekenisanalyse (BA). De vorm van deze
schema’s is altijd hetzelfde en dus transdiagnostisch. Pas bij het invullen van de
schema’s is er onderscheid.
FA= het formuleren van een hypothese over de factoren die het problematische
gedrag in stand houden. Beschrijven wat er gebeurt en op welke manier.
BA= het formuleren van een hypothese over de persoonlijke associaties die
verantwoordelijk zijn voor de disfunctionele betekenissen die de patiënt toekent aan
feitelijk niet-problematische situaties.
Toepassen van transdiagnostische behandelinhoudelijke interventies Van
richtlijnen mag worden afgeweken als hiervoor goede argumenten zijn.
Transdiagnostische op informatieverwerkingsprocessen gerichte interventies Er is
vaak sprake van een afwijkende, grotendeels automatisch verlopende,
informatieverwerking. Zoals interpretatie- en aandachtsbias. Deze interventies