Samenvatting Sociale psychiatrie Padt & Venneman
Hoofdstuk 1 – Sociale psychiatrie – een contextgerichte benadering v. geestelijke
gezondheidsproblemen
De sociale psychiatrie beschrijven betekent dat geestelijke gezondheid bekeken wordt in relatie tot
maatschappelijke invloeden en dat maatschappelijke verhoudingen worden bekeken in relatie tot
geestelijke gezondheid. De sociale psychiatrie ziet vormen v. verstoorde geestelijke gezondheid als
uitingen v. levensproblemen.
Steeds vaker wordt aangetoond dat belemmerende sociale omstandigheden v. invloed zijn op de
ontwikkeling v. geestelijke gezondheidsproblemen.
Als we kijken naar de geschiedenis v.d. psychiatrie dan zien we een pendelbeweging. Telkens weer is
er een roep om kostenbeheersing en reorganisatie v.d. zorg, die wordt gevolgd door een meer
maatschappelijk georiënteerde en georganiseerde zorg. Met meer maatschappelijk georiënteerde
zorg wordt o.a. bedoeld: de Mental Health Movement, de antipsychiatrie (onderdeel v.e. bredere
maatschappelijke beweging), sociale psychiatrie, extramuralisering en vermaatschappelijking.
Ieder decennium heeft zijn eigen context en dynamiek en dat heeft invloed op de samenleving als
geheel. Omdat er altijd sprake is v.e. wisselwerking beïnvloedt de samenleving op haar beurt de
context en de dynamiek. Voor hulpverleners die werken vanuit het sociaalpsychiatrisch gedachtegoed
gaat het om ‘de invloed v. maatschappelijke structuren en sociale interacties in het voorkomen,
veroorzaken, in stand houden, draaglijk maken of verhelpen v. psychisch decompenseren’.
Cliënten vertellen en schrijven steeds vaker over hun weg naar herstel. Zij leren ons op die manier
veel over de complexiteit v. hun problemen en wat hen heeft geholpen om te herstellen. Die kennis
geeft aanleiding om de hulpverlening aan te passen en om na te denken over welke hulp nu effectief
is en welke minder. Cliëntenparticipatie is een belangrijk begrip, en stelt volgens Haaster pas iets
voor als er bij de cliënt wordt uitgegaan v. kunnen, willen en mogen.
Een dergelijke ontwikkeling zien we ook bij familieorganisaties. Familieleden v. cliënten met
psychiatrische problemen schrijven en vertellen steeds vaker over betrokkenheid en de betekenis v.
zorg voor hen. Familieorganisaties laten weten dat hulpverlening niet alleen op de cliënt gericht
moet zijn. Zij willen informatie, voorlichting en steun krijgen als zij dat nodig vinden.
Bij cliëntenparticipatie kunnen de cliënten de hulpverlening zelf uitvoeren (zelfhulp) of de
voorzieningen in eigen beheer hebben (cliëntgestuurde projecten). Daarbij valt te denken aan het
HEE-programma (Herstel, Empowerment en Ervaringsdeskundigheid). Bij Herstel gaat het om
aspecten als ‘zelfbewustzijn, hoop en de ontwikkeling v. copingstrategieën’. Bij Empowerment gaat
het om ‘het herwinnen v.d. regie, versterking v.d. eigenwaarde en zelfrespect en versterking v.d.
positie v. GGZ-cliënten als groep’ om weer een volwaarde plaats in de samenleving in te nemen.
Ervaringsdeskundigheid wordt ontwikkeld vanuit persoonlijke en collectieve ervaringskennis ‘hoe het
is om te leven met psychische kwetsbaarheid en de gevolgen daarvan’ en deze over te dragen aan
anderen.
Sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen vormen de context van waaruit gewerkt wordt in de sociale
psychiatrie. Een belangrijk aandachtspunt in de hulpverlening aan cliënten is de inbedding in en het
gebruik kunnen maken v.e. sociaal netwerk. Dit gebeurt enerzijds vanuit de common-sense gedachte
en de eigen ervaring dat wie alleen staat, het knap moeilijk heeft met een (tijdelijke) handicap.
Anderzijds is er ook ondersteuning voor deze opvatting vanuit wetenschappelijk onderzoek naar
persoonlijke netwerken.
,Begin vorige eeuw was geestelijke volksgezondheid voornamelijk gericht op preventie, het
voorkomen v. geestelijke problemen of maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag met hoofdaccenten
op opvoeding v. jeugd en ‘geestelijke huwelijkshygiëne’. Na de WO II werd de aandacht meer gericht
op curatie. Sociale psychiatrie had de taak om problemen op te lossen die voortkwamen uit een
wisselwerking v.d. samenleving en geesteszieken.
Door het gedachtegoed van antipsychiaters in het buitenland, ontstond in Nederland het sociale
model. Psychische problematiek werd door het medisch model te veel geïndividualiseerd omdat de
context niet meegenomen werd. Door het sociale model werd de oorzaak v. psychische stoornissen in
sociale factoren, opvoeding, gebeurtenissen etc. gezocht.
Begin jaren 80 beschreven Romme e.a. sociale psychiatrie als een benaderingswijze, een praktisch
werkveld, een cultuurgebonden conceptie. Zij gingen daarbij uit v.h. volgende basisaxioma: er bestaat
een fundamentele wisselwerking tussen maatschappelijke verhoudingen en geestelijke
gezondheidsproblemen. Er is sprake v.e. circulaire causaliteitsrelatie tussen sociale problemen en
geestelijke gezondheidsproblemen.
In 1996 hebben Kok & Donker o.b.v. conceptmapping de karakteristieken v. sociale psychiatrie (uit de
vorige eeuw) in beeld gebracht. De 5 belangrijkste kenmerken waren: (Belangrijk voor toets)
1. Voorkomen dat bepaalde groepen cliënten in de samenleving worden gemarginaliseerd en
uitgestoten.
2. Aandacht voor de sociale en epidemiologische context waarin psychiatrische problematiek zich
ontwikkelt, voordoet en in stand wordt gehouden. Kijken naar de context. Dit kan niet los worden
gezien van de persoon.
3. Het gaat principieel niet om de individuele cliënt, altijd om de cliënt in de maatschappelijke en
sociaal-culturele context en verhoudingen. Hoe functioneert de persoon in de maatschappij?
4. Flexibiliteit v.h. aanbod langdurige hulp met wisselende intensiteit, crisisinterventie, rehabilitatie
en psycho-educatie.
5. Aandacht voor de praktische problemen en vragen v.h. cliëntsysteem op de verschillende niveaus v.
functioneren.
Wat in deze karakteristieken ontbreekt is het cliënt- en familieperspectief.
Zie de mens in interactie met de omgeving en niet als losstaand persoon. “Ga erop af”.
De term probleemkluwen-klanten is een typering v.e. groep cliënten die zowel in de GGZ, de OGGZ
(openbare GGZ) als de maatschappelijke dienstverlening te vinden is. Het duidt vooral op een
opeenhoping v. veel verschillende problemen op diverse leefgebieden. Kenmerkend voor een kluwen
is dat begin noch eind v.e. draad te vinden is en dat het ontwarren v.d. ene knoop vaak leidt tot het
ontstaan v.e. volgende knoop.
Vos & Van Doorn (2004) zijn v. mening dat kennis en kracht (empowerment) uit de samenleving beter
benut zou kunnen worden. Zij zien empowerment als ‘een wijze v. sturing, die burgers en bedrijven in
staat stelt om zelf maatschappelijke problemen op te lossen, of inhoud te geven aan
maatschappelijke doelstelling’.
‘De’ sociale psychiatrie als zodanig, lijkt niet meer te bestaan. In visiedocumenten v. GGZ Nederland
komt dit begrip niet voor, hoewel diverse GGZ-instellingen volgens hun website wel zorg aanbieden
vanuit de sociale psychiatrie.
Boeckhorst beschrijft de problemen die kunnen ontstaan als cliënten en hulpverleners gevangen
raken in herhalingspatronen. Patronen waarmee psychisch decompenseren wordt versterkt. Dat
,betekent dat de aandacht zich moet richten op al die factoren die een risico vormen, maar ook dat
kennis moet worden opgedaan over mensen die, ondanks de blootstelling aan dergelijke risico’s, niet
decompenseren.
Op basis v. historie, het onderzoek v. Kok en Donker en het belang v.h. cliëntenperspectief komt de
Strategiegroep Sociale Psychiatrie tot de volgende werkdefinitie: Sociale psychiatrie is die vorm v.
psychiatrie die benadrukt dat geestelijke gezondheidsproblemen ontstaan in de interactie. Het
individu en omgeving beïnvloeden deze interactie. Dit geeft de klacht betekenis en maakt haar
begrijpelijk. De klacht op zichzelf hoeft niet pathologisch te zijn. De persoonlijke kwetsbaarheid v.d.
cliënt en het onvermogen v.d. cliënt en zijn omgeving ermee om te gaan, kunnen leiden tot disfunctie
en pathologie. Het perspectief v. zowel de hulpvrager en diens omgeving als dat v.d. sociaal
psychiatrische hulpverlener vormen de basis voor de samenwerkingsrelatie.
De invloed v. patiënten wordt ondersteund vanuit de wettelijke macht, bijvoorbeeld de Wet
Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ) en de Wet op de Geneeskundige
Behandelingsovereenkomst (WGBO). Hierdoor kan de cliënt invloed uitoefenen op de uitvoering v.d.
behandelpraktijk.
In elke situatie in de hulpverlening krijgt cliëntenparticipatie een eigen invulling, maar er zijn wel een
aantal hoofddoelen te signaleren:
- zelfbeschikking; - eigen initiatieven uitvoeren;
- samenwerking met hulpverleners; - medezeggenschap, insprak en medebeslissingsrecht;
- verbetering v.d. hulpverlening door evaluatie en feedback.
Volgens Hesp en Hüner is het GGZ-beleid in de jaren 90 enorm veranderd. Genoemde bewegingen,
maar ook de Querido-visie ‘een model v. sociale psychiatrie waarin dienstverlening aan
psychiatrische patiënten in eigen wijk verleend wordt’, zouden een rol hebben gespeeld, naast de
talloze (veronderstelde) bezuinigingen.
Triade staat voor samenwerking met de cliënt, familie en hulpverlener. De familie kan namelijk
benaderd worden als zij ondersteuning moeten bieden in de thuissituatie en komen in de rol v.
mantelzorger. Het kan echter ook zijn dat cliënt en familie geen contact (meer) met elkaar
willen/hebben. Dit is ook belangrijk om op te nemen in het dossier.
Er ‘niet bij horen’ is een sociaalmaatschappelijk én een persoonlijk probleem. Een dergelijk probleem
hoeft niet te leiden tot geestelijke gezondheidsproblemen, maar het risico daarop neemt wel toe.
Romme e.a. spraken over het gevaar v. individualisering v. sociale problemen. Levensproblemen
kunnen zo tot gezondheidsproblemen of psychiatrische problemen worden gemaakt.
Een eeuwenoud sociaal probleem is het denken in minderheden. Hierbij gaat het om subgroepen die
zich onderscheiden vanwege de bijzondere relatie waarmee zij tot de samenleving staan. Kenmerken
voor dergelijke subgroepen is dat er vaak sprake is v. discriminatie en stigmatisering, dat ze als
minderwaardig beschouwd worden, geen machtsposities bezetten en opereren vanuit de marge v.d.
samenleving.
Volgens Taskforce Vermaatschappelijking maakt onze samenleving het mensen met een psychische
handicap niet gemakkelijk om aan het maatschappelijke verkeer deel te nemen. Dit heeft o.a. te
maken met het feit dat mensen met psychische problemen als ‘anders’ worden gezien. Een depressie,
psychose of verslaving ‘krijg’ je, zo is de heersende opvatting, niet ‘zomaar’. Als je maar beter je best
had gedaan en je anders (gewoon) had gedragen, dan was het nooit zover gekomen. Beelden en
vooroordelen die over de groep bestaan zijn tamelijk bepalend voor de benadering.
, Hoewel een kwart v.d. volwassen bevolking (18-64 jaar) op het meetmoment lijdt aan een psychisch
probleem is de aanvaarding hiervan gering. Stigmatisering de wereld uit helpen betekent niet het
eind v. ons psychisch lijden. Het zou echter wel onze pogingen een bestaan op te bouwen met een
psychische handicap vergemakkelijken.
Hortunales e.a. vonden zes fundamentele sociale bestaansvoorwaarden, waaraan sociale relaties
voldoen:
- hechting (gevoel v. veiligheid, nabijheid en comfort dat anderen bieden);
- sociale integratie in een netwerk v. gelijkgestemde individuen;
- geruststelling door de reactie v. anderen die iemands gedrag kan bevestigen;
- kansen om anderen te koesteren;
- vormen v. betrouwbare verbintenissen/banden voor wederzijdse hulp en steun;
- mogelijkheid om begeleid te worden bij het omgaan met stressvolle gebeurtenissen.
Deel uitmoeken v.e. groep betekent onder meer dat je met anderen nadenkt over de wereld om je
heen en v. daaruit een visie op de werkelijkheid ontwikkelt. Het feit dat je dit met anderen kunt
delen, zorgt in bep. mate voor gevoelens v. zekerheid. Volgens onderzoekers wordt de mate v. sociale
integratie afgemeten aan twee aspecten:
- het aantal en soort sociale relaties en lidmaatschappen v. organisaties v.e. individu
- de frequentie v.d. interacties met anderen.
Over probleemcumulatie en risicogroepen is bekend dat niet de hoeveelheid problemen risicovol is,
maar de mate waarin de balans tussen draagkracht en draaglast verstoord is geraakt.
Risicofactoren voor het ontwikkelen v. psychische aandoeningen worden steeds beter in kaart
gebracht. Sociale en psychologische factoren spelen daarbij een zeer belangrijke rol. Vooral in grote
steden zijn de risico’s om psychische aandoeningen te hebben of te krijgen het grootst.