Samenvatting hoofdstuk 14: Psychologische
stoornissen
Psychopathologie gaat over patronen in gedachtes, emoties en gedrag die onaangepast,
oncomfortabel of storend zijn voor de persoon die er last van heeft of zijn omgeving.
Psychologische stoornissen komen overal ter wereld voor, maar verschillende vormen kunnen
bijvoorbeeld vaker bij mannen of vrouwen voorkomen of in bepaalde culturen.
In Amerika heeft op dit moment 27% er last van, 13% daarvan zijn kinderen, en komt 46% er mee
in aanraking ergens in zijn leven.
Wat is abnormaal gedrag?
afwijking abnormaal gedrag zou iets kunnen wat statistisch gezien bij de minderheid
voorkomt. Echter zou dat ook betekenen dat een hoge intelligentie of een super sportief iemand
abnormaal is en mensen met overgewicht normaal zijn. Dit criterium is dus onvoldoende.
Abnormaal gedrag zou ook iets kunnen zijn wat afwijkt van de regels of sociale normen
(normschending). Ook dit is niet helemaal correct, want vaak kan dit gedrag ook beschreven
worden als excentriek of illegaal. Is iemand die te dichtbij staat abnormaal of hooguit een beetje
irritant? Bovendien zijn zulke normen overal ter wereld verschillend, dus dan zou een diagnose
moeilijk universeel vast te stellen zijn.
nood abnormaal gedrag zou iets kunnen zijn waarbij die persoon er last van heeft. Dit is wel
een belangrijk criterium, maar onvoldoende. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat iemand er last van
heeft (bv homoseksualiteit) zonder dat het een stoornis is, of dat iemand er geen last van heeft
(bv seksueel misbruik) terwijl dat wel een stoornis is.
verminderd functioneren abnormaal gedrag zou ook iets kunnen zijn waarbij je niet meer
fatsoenlijk functioneert voor algemene taken in het dagelijks leven. Ook dit is niet voldoende,
want dit kan ook komen door een fysieke of tijdelijke oorzaak. Bovendien zijn er mensen met een
stoornis die nog prima functioneren.
Geen enkel criterium is dus voldoende, waardoor gebruik wordt gemaakt van de praktische
benadering: een combinatie van alle criteria (wat doet iemand, wat is de context en wat zijn de
consequenties). Ook wordt rekening gehouden met leeftijd, gender, cultuur, situatie en tijdperk
aangezien gepast gedrag hiertussen kan verschillen. Neerstorten op de grond en wartaal praten
is bijvoorbeeld gepast in een religieuze omgeving, maar niet in een klaslokaal en driftbuien zijn
normaal voor een 2-jarige, maar niet voor een volwassene. Homoseksualiteit werd vroeger
bestempeld als stoornis, nu niet meer.
Er wordt dus gekeken naar of de combinatie van eventuele afwijkende gedragingen zorgen voor
lijden en niet functioneren binnen de verwachtingen van iemands cultuur of situatie.
Oorzaken abnormaal gedrag
Vroeger werd gedacht dat abnormaal gedrag veroorzaakt werd door goden of demonen. Iets
later werd gedacht dat mensen met een stoornis waren bezeten of gecontroleerd door de duivel.
De oorzaak bepaalt hoe mensen ermee omgaan. In het eerste geval zullen mensen met een
stoornis misschien verzorgd worden omdat het onschuldige slachtoffers zijn. In de tweede
, situatie zullen mensen misschien sneller een negatieve of angstige houding hebben tegenover
hen. Weer later, toen gedacht werd dat stoornissen ontstonden door ziektes of aangeleerde
gewoontes, konden mensen behandeld worden door drugs of programma’s.
Tegenwoordig wordt de biopsychosociale benadering toegepast: stoornissen worden veroorzaakt
door biologische, psychologische en sociaal-culturele factoren en processen.
Biologische factoren waren vroeger ziektes of een verstoord evenwicht van lichamelijke
processen, vloeistoffen (bloed, slijm, zwarte gal of gele gal), of yin en yang in China.
Behandelingen werden hier ook op aangepast. Tegenwoordig beschouwen we vooral afwijkingen
in anatomie, chemische processen in het brein of genetische invloeden als biologische factoren.
Dit wordt ook wel het neurobiologisch model genoemd.
Psychologische factoren zijn onze behoeftes, emoties, leerervaringen en de manier waarop we
naar de wereld kijken en wordt ook wel het psychologische model genoemd. Ideeën over welke
factoren hiervan de meeste invloed hebben, verschilt per persoon of theorie.
Het sociaal-culturele perspectief zorgt voor een breder beeld dan alleen het individu, namelijk de
omgeving. Bijbehorende factoren zijn leeftijd, gender, fysieke- en sociaaleconomische status,
culturele waardes, tradities en verwachtingen. Deze factoren bepalen in eerste instantie wat wel
en niet normaal is en in tweede instantie wat een stoornis veroorzaakt zou kunnen hebben.
Verder zijn er stoornissen die alleen in bepaalde culturen voorkomen, zoals ataques de nervios
(aanvallen van zenuwen, Puerto Ricanen en Dominicanen), kyol goeu (Azië) of koro (Zuidoost-
Azië). Sociaal-culturele factoren zorgen dus voor verschillende stressoren, sociale rollen, kansen,
ervaringen en verschillen in uitingen.
Een andere benadering is het diathesis-stress model. Hierin wordt gezegd dat
persoonlijkheidstrekken, biologische factoren, leerervaringen en sociaal-culturele processen een
bepaalde aanleg kunnen vormen, maar dat de daadwerkelijke stoornis pas in uiting komt als die
persoon in aanraking is geweest met een grote stressor of een stressor waarmee diegene niet
goed om kan gaan. Mensen met een sterke ‘diathesis’ kunnen worden getriggerd door een
relatief kleine stressor. Degene bij wie de aanleg zwakker is, zullen geen stoornis krijgen totdat ze
een enorme stressor ervaren.
Diagnosticeren
Ondanks dat er dus culturele verschillen zijn, zijn er wel een aantal universele patronen die
ervoor zorgen dat iemand lijdt of niet meer functioneert. Het is belangrijk om die patronen in
categorieën te plaatsen, zodat er diagnoses gesteld kunnen worden en een gepaste behandeling
bij gezocht kan worden. Diagnoses zijn ook fijn voor verdere onderzoeken. Overeenkomsten in
bepaalde genen bij mensen die allemaal dezelfde patronen laten zien, kan helpen bij het eerder
vaststellen van een stoornis of de ontwikkeling daarvan.
Om te diagnosticeren is in 1952 het DSM-systeem opgesteld. Deze blijft zich ontwikkelen en
tegenwoordig wordt DSM-5 gebruikt. Hierin worden verschillende criteria voor elke stoornis
vastgesteld waaraan iemand moet voldoen om de diagnose te krijgen. Er zijn in totaal 300+
stoornissen, maar veel tonen overlap, dus DSM beperkt zich tot 19 hoofdstoornissen: neuro-
ontwikkelingsstoornissen, schizofrenie (en andere psychotische stoornissen), bipolariteit,
depressiestoornissen, angststoornissen, obsessieve compulsieve stoornissen, trauma- en stressor
stoornissen, dissociatieve stoornissen, somatische symptomen stoornissen, eetstoornissen,