Hechtingsstijlen en gedrag bij hereniging
1. Veilig gehecht | Huilt bij afscheid, maar wordt snel rustig
2. Ambivalent/Afwerend| Boos op verzorger
3. Vermijdend |Geen emotionele reactie, afleidingsmanoeuvre met speelgoed.
4. Gedesorganiseerd | Conflictgedrag
Samenvatting alle vragen:
1. Met de kwaliteit van de gehechtheid wordt de algehele kwaliteit van een kind met een
ouder bedoeld: nee, gehechtheid is relatie-specifiek. Kwaliteit van relatie omvat meer
dan alleen gehechtheid.
2. Variatie in de kwaliteit van gehechtheid weerspiegelt de variatie in de emotionele
warmte tussen kinderen en hun ouders: gehechtheid is gelinkt aan sensitiviteit maar
niet aan emotionele warmte (dit is hoe je praat en het bieden van geborgenheid)
3. Kind kan met meerdere verzorgers een gehechtheidsrelatie aangaan: Ja
4. Een kind kan gehechtheidsrelaties van verschillende kwaliteit opbouwen met meerdere
verzorgers: Ja. Met de ene ouder veilig en de ander onveilig binnen hetzelfde
gezinssysteem.
5. De gehechtheidsrelatie van het kind bepaald hoe het kind zich zal gedragen in sociale
situaties met verzorgers andere volwassenen en leeftijdsgenoten: Niet waar,
gehechtheid is in relatie tot sociale competentie. Kleine significantie in andere situaties.
6. Onveilig gehechte kinderen hebben een zwakkere band met hun verzorgers dan veilig
gehechte kinderen: Niet waar, het kan een sterke, verstoorde band zijn. Wordt niet
gesproken over zwak of sterk maar over veilig of onveilig.
7. Gestoorde gehechtheidsrelatie leidt vaak tot psychologie op latere leeftijd : het is een
risicofactor maar het verband is niet erg sterk.
8. De kwaliteit van een gehechtheidsrelatie kan gedurende het hele leven veranderen : Ja
dat kan, door bijvoorbeeld interventie of een stabiele hechting met een romantische
partner. Hechting is niet deterministisch.
9. De kwaliteit van de gehechtheidsrelatie geeft mij informatie over de het huidige
zorgvermogen van de verzorgers: Niet veel informatie, gehechtheid is relatie specifiek.
Wel neem je ervaringen uit je eigen kindertijd altijd mee.
10. In de praktijk is de kennis van de gehechtheidsrelatie belangrijk voor het behandelplan :
Het is iets om rekening mee te houden maar moet niet bepalend zijn voor bijvoorbeeld
uithuisplaatsingen.
11. Noem vier aspecten van de ethologie (gedragsbiologie) die van invloed zijn geweest op
Bowlby’s gehechtheidstheorie:
a. Veilige haven: Binnen de gehechtheidstheorie is dit iemand die (of iets dat)
troost en bescherming biedt tijdens situaties waarin een persoon stress of angst
ervaart (als het gehechtheidssysteem is geactiveerd). Er wordt verondersteld dat
het gehechtheidssysteem individuen motiveert om in stressvolle situaties de
beschikbaarheid van een gehechtheidsfiguur (of figuren) op te zoeken als veilige
haven. Dit kan wel of niet geobserveerd worden in iemands gedrag (zie
vermijdende gehechtheid).
b. Volgrespons: blijven bestaan omdat het helpt om het kind dicht bij de verzorgers
te blijven zodat het beschermd wordt tegen het gevaar. De respons wordt
getriggerd bij gevoelens van stress en gevaar. Onderdeel van de
1
, gedragssystemen. Voorbeeld van een gedragssysteem omdat je leert van
ervaring en bepaald gedrag.
c. Gedragssystemen: gedrag kan voortkomen uit situaties die evolutionair
ingebakken zijn i.c.m. met leerervaringen en met een bepaald doel.
Voorbeelden: verzorgingssysteem, voedselzoekgedrag. In conflict als je echt
honger hebt maar je kind huilt.
d. Conflictgedrag: Ontstaat als verschillende gedragssystemen tegelijk aangaan.
12. Bowlby heeft verschillende omschrijvingen van de term gehechtheid (attachment)
gegeven. Wat bedoelde hij met: gehechtheid in de smalle betekenis van het woord,
gehechtheid in de brede betekenis, en gehechtheidsgedrag?
a. Smal: volgrespons en acties, nabijheid zoekend gedrag: wat het kind doet om
nabijheid te ontvangen, praktisch, actie/reactie. Relaties aangaan met anderen in
communicatie, aandacht krijgen van verzorger en nadoen om contact te krijgen.
Gaat meer over de eerste jaren. Zorg ook voor hoe je uiteindelijk relaties aangaat
met anderen, leereffect patronen.
b. Breed: meerdere relaties, conceptueel: wat houdt een relatie in? Dagelijks
taalgebruik, emotioneel investeren, bron van veiligheid, filteren van nieuwe
informatie: hoeveel vertrouwen heb je bij een nieuwe relatie aangaan, niet
meetbaar, concrete en symbolische veiligheid. Gaat over alle relaties waarin je
troost en steun nodig hebt. Meer algemeen de relatie, ook meer de omgeving en
betrokkenen, waar relaties met mensen vooral om draaien. Meer algemeen de
relatie, ook meer de omgeving, betrokkenen, waar je relaties met mensen vooral
om draaien. Vormt je bril waardoor je naar de wereld gaat kijken. Als bron van
comfort. Is de basis voor vertrouwen.
c. (Gehechtheids)gedrag: elk gedrag dat als resultaat heeft om nabijheid met de
verzorger uit de lokken en te blijven. Dit is in tijden stress, want er is als een
voorkeurspersoon. (volgen, huilen, lachen, oogcontact, schreeuwen, wijzen). Dit
gedrag komt minder voor als de veilige basis er als is (dus het doel bereikt is).
Dan is er meer exploratie- dan gehechtheidsgedrag
13. Hoe verschilt gehechtheidsgedrag van baby’s/peuters (6-18 maanden) van
gehechtheidsgedrag van kleuters (3-5 jaar):
a. 6-18:
i. weinig diepgang en flexibiliteit in gehechtheidsrelaties
ii. nog geen objectpermanentie (niet weten dat persoon die weg is wel
terug kan komen)
iii. gedrag: huilen, vastklampen, nabijheid zoeken tijdens exploreren
iv. nog geen geïnternaliseerde veilige haven
b. 3-5:
i. Meer diepgang en flexibiliteit in gehechtheidsrelaties
ii. Gedrag: ruimte scannen met ogen, gebruik van taal
iii. objectpermanentie (weten dat persoon die weg is wel terug kan komen)
iv. Meer geïnternaliseerde veilige haven door ervaring
v. meer taalbegrip
vi. mentale capaciteiten nemen toe
2