100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Samenvatting Staats- en Bestuursrecht I €7,99
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Staats- en Bestuursrecht I

15 beoordelingen
 122 keer verkocht

Complete samenvatting van de module Staats- en Bestuursrecht I van de OU-Schakelzone Recht. Heel duidelijke en overzichtelijk geschreven. Bevat alle tentamenstof inclusief de vereiste jurisprudentie. Het geheel omvat 102 pagina's. Succes met je tentamen !

Voorbeeld 8 van de 102  pagina's

  • Ja
  • 19 februari 2018
  • 102
  • 2017/2018
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (16)

15  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: marebilt • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: benniekooij • 2 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: alinsym • 4 jaar geleden

ik miss een aantal hoofdstukken alles is door elkaar

review-writer-avatar

Door: negharjahed • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: Tess1988 • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: kimberlyaniceto46 • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: shivasolei • 4 jaar geleden

Bekijk meer beoordelingen  
avatar-seller
RomeevdBoom
STAATS­ EN BESTUURSRECHT I

HOOFDSTUK 1

1.1 Aard en karakterisering
Bestuursrecht is het recht voor, van en tegen het overheidsbestuur. Het bestuursrecht geeft een
grondslag voor het bestuursoptreden en instrumenteert dit. De uitoefening van de
bevoegdheden die de wetgever aan het bestuur toekent, levert vaak zelf ook weer nadere
rechtsvorming op. Ten slotte biedt het bestuur de burger waarborgen tegen het
bestuursoptreden.

De overheid heeft in een democratische rechtsstaat een positie die principieel anders is dan
die van andere rechtssubjecten, waarbij zij steeds en uitsluitend het algemeen belang mag
dienen en haar handelen een adequate grondslag dient te hebben. Bij het handelen moet zijn
voorzien in waarborgen voor de burger. Het bestuursrecht wordt gerelateerd aan het
overheidsbestuur (besturen als functie) in al zijn gedaanten en handelingen. De bestuurlijke
functie wordt in de leer van de trias politica onderscheiden van de wetgevende en de
rechtsprekende functie. Besturen wordt dan ook (in de Awb) gezien als die overheidsfunctie
die niet bestaat uit wetgeving of rechtspraak en het bestuur als ieder overheidsorgaan dat niet
behoort tot de wetgevende of de rechterlijke macht (art. 1:1 Awb). Montesquieu bepleitte in
de trias politica­leer dat de wetgevende macht bij het parlement zou moeten berusten, de
uitvoerende macht bij de regering (de Koning) en de rechterlijke macht bij onafhankelijke
rechters. Voor een adequate analyse is deze leer voor het bestuursrecht echter te beperkt.
Besturen is niet alleen het nemen van concrete beslissingen waarbij belangen van individuele
burgers rechtstreeks betrokken zijn (bestuur op microniveau), maar betreft ook het door de
overheid besturen van de samenleving als geheel d.m.v. wet­ en regelgeving (bestuur op
macroniveau). Bestuur is in deze benadering te omschrijven als het van overheidswege
behartigen van het algemeen belang, waar dit naar constitutionele of politiek­democratische
maatstaven noodzakelijk wordt geacht. Er moet een min of meer dwingende reden zijn voor
overheidsingrijpen wil dit gelegitimeerd zijn; bij het ontbreken dient de behartiging van het
betrokken belang aan de samenleving te worden overgelaten. Persoonlijke belangen van
bestuurders en ambtenaren mogen geen invloed op de taakuitoefening door de overheid
hebben (art. 2:4 lid 2 Awb). Ingeval de overheid zich de behartiging van een bepaald belang
aantrekt, is daarmee in beginsel sprake van een algemeen belang (waarbij vaak particuliere
belangen moeten worden afgewogen tegen het algemeen belang en tegen elkaar). De omvang
van het algemeen belang en de prioriteiten die daarbinnen worden gesteld berusten primair op
politieke standpuntbepalingen. Ook (inter)nationale verdragen geven aan waarop de zorg van
de overheid in ieder geval moet zijn gericht. Onder andere art. 19­23 Gw vormen algemene
belangen die de overheid moet behartigen of waarvan zij moet zorgen dat zij behartigd
worden, waarin de mate van behartiging dus een politieke kwestie betreft en in het algemeen
van een resultaatsverplichting maar zelden sprake is. Voornoemde ligt anders bij
ontwikkeling in de rechtspraak van met name het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens, waarin uit klassieke grondrechten een positieve overheidsstaak (positieve verplichting)
wordt afgeleid (vb. art. 2 EVRM), hetgeen kan leiden tot een grotere invloed van het recht en
mitsdien een kleinere invloed van de politiek op het bepalen van de omvang van die
overheidstaak. De klassieke grondrechten creëren vaak een specifieke reden alsmede een



1

,bepaalde juridische grondslag die overheidsingrijpen eisen en waarborgen bieden bij dat
ingrijpen. Daarnaast heeft het Europese recht een belangrijke inhoudelijke grens gesteld,
hetgeen kan meebrengen dat bepaalde taken niet door de overheid mogen worden behartigd,
omdat dit marktverstorend zou werken. Wetgeving en onafhankelijke rechtspraak betreffen
onvervreemdbare overheidstaken (kerntaken), welke de politiek onmogelijk uit het publieke
takenpakket kan verwijderen.

Bestuur ziet dus op het van overheidswege behartigen van het algemeen belang en
bestuursrecht ziet op het juridische aspect daarvan. Ten eerste overstijgt deze definitie de
klassieke indeling van de trias politica: bestuursrecht heeft zowel betrekking op het besturen
van de samenleving op macroniveau (algemene beleidsbepaling, wet­ en regelgeving) als op
microniveau (concrete bestuurshandelingen als beschikkingen en feitelijk handelingen). Ten
tweede overstijgt zij in bepaalde opzichten de klassiek onderverdeling van publiek­ en
privaatrecht. Immers, het (publiekrechtelijk, privaatrechtelijk of feitelijk) handelen van het
overheidsbestuur wordt steeds tot het bestuursrecht gerekend.

Het bestuursrecht vervult t.o.v. het overheidsbestuur drie functies: een legitimerende, een
instrumentele en een waarborgfunctie.
Het bestuursrecht voorziet het bestuursoptreden van een juridische grondslag welke
herleidbaar is tot de Gw, maar behoeft naar gelang zijn karakter en intensiteit nadere
regulering in wettelijke voorschriften, plannen en andere besluiten. De legitimerende functie
komt dan ook concreet tot uiting in het in het leven roepen van bestuursorganen, het
toekennen van bestuursbevoegdheden en het regelen van besluitvormingsprocedures. Anders
dan de burger beschikt de overheid niet over de natuurlijke vrijheid om rechtshandelingen te
verrichten en rechtsbetrekkingen aan te gaan, omdat overheidsorganen daartoe op enigerlei
wijze (wettelijk) gelegitimeerd dienen te zijn. Tevens dienen de bestuurshandelingen
inhoudelijk in overeenstemming te zijn met de regels van geschreven en ongeschreven
(materieel) recht, waarbij de legitimerende en waarborgfunctie van het bestuursrecht met
elkaar samenvallen. Het bestuursrecht beoogt dus het gehele optreden van het bestuur te
rechtvaardigen door het te voorzien van adequate juridische grondslagen en het zowel
inhoudelijk als procedureel te normeren d.m.v. rechtsregels.
De instrumentele functie betreft de rol die het bestuursrecht speelt t.b.v. de vaststelling en
uitvoering van het overheidsbeleid, hetgeen in de bijzondere delen tot uiting komt. Bij deze
benadering wordt het recht in de eerste plaats gezien als middel tot het bereiken van bepaalde
doeleinden; in de democratische (sociale) rechtstaat betreft dat voornamelijk het
verwerkelijken van sociale rechtvaardigheid. Van overheidsorganen met gelegitimeerd gezag
wordt verlangd dat zij besluiten nemen en maatregelen treffen die met het oog op de
behartiging van het algemeen belang noodzakelijk wordt geacht.
Tot slot wordt door de bestuursrechtelijke normering van het bestuursoptreden de
rechtspositie van de burger t.o.v. de overheid gewaarborgd. De waarborgfunctie is naast de
rechtsbescherming te herleiden tot belangrijke waarborgen in de algemene en bijzondere
rechten en procedures die het bestuursrecht biedt (evenals de ongeschreven beginselen van
behoorlijk bestuur). Rechtsbescherming bij de bestuursrechter is noodzakelijk om de werking
van de waarborgen te garanderen. Door het bestuursoptreden zowel materieel als procedureel
te binden aan rechtsregels wordt naast het verschaffen van genormeerde bevoegdheden op
grond waarvan het bestuur mag optreden, de rechtspositie van de burger t.o.v. het bestuur
gewaarborgd; zijn verplichtingen zijn door rechtsregels afgebakend en zijn rechten
gegarandeerd. Voornoemde vormt het achterliggende motief in het liberale­rechtsstaatdenken


2

,en de daaraan verbonden nadere beginselen van wetmatigheid, machtsverdeling, grondrechten
en rechterlijke controle, welke in het positieve recht zijn uitgewerkt in de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur, die de materiële en procedurele waarborgen bevatten
waaraan het concrete bestuursaandelen op rechtmatigheid kan worden getoetst. Daarnaast is
het democratiebeginsel in meer concrete juridische waarborgen als inspraak en openbaarheid
neergeslagen.
Voornoemde functies zijn te onderscheiden, maar niet van elkaar te scheiden; een wettelijke
regeling limiteert het optreden, schaft daartoe instrumenten en creëert waarborgen voor de
burger bij het bestuurlijk optreden.

De klassieke visie op de verhouding overheid­burger is die van verticale gezagsverhouding
(overheid en onderdaan), waarbij in het publiekrecht de overheid in beginsel ook eenzijdig,
tegen de wil van de burger, diens rechtspositie kan vaststellen. Voornoemde kan allereerst
rechtstreeks uit de wet voortvloeien en daarnaast bij bestuursbesluit worden vastgesteld (vb.
het verbieden of reguleren van bepaalde activiteiten of het optreden met bestuurlijke sancties).
Ter uitvoering van eenzijdige bestuursbesluiten worden vaak feitelijke werkzaamheden
verricht.

Het bestuursrecht is voor het algemene deel neergelegd in het Awb en voor de grondslagen
van het overheidsbeleid en de vormgeving van de rechtspositie van de burger (het materiële
recht) in de bijzondere wetgeving en de daarop gebaseerde besluiten. De bijzondere wet gaat
voor de algemene Awb (lex specialis­regel).

1.2 De democratische rechtsstaat
De normatieve benadering van de democratische rechtsstaat houdt in dat een Staat, wil zij
de naam van democratische rechtsstaat kunnen dragen, aan een aantal vereisten behoort te
voldoen. Kern van de normatieve opvatting van de democratische rechtsstaat is dat de
overheid uitsluitend mag handelen ter verwerkelijking van het recht, op basis van het recht en
in overeenstemming met het recht en zij dus principieel onvrij is te handelen anders dan ter
verwerkelijking van het recht. Het idee en de daaruit voortvloeiende normen van de
democratische rechtsstaat maken als zodanig geen deel uit van het positieve (het geldende)
bestuursrecht, maar vormen een uitgangspunt en grondslag. In deze rechtsstaat moet het
overheidshandelen worden beoordeeld vanuit een drietal dimensies:
1. De dimensie van de democratie: de burgers moeten zeggenschap hebben over het
overheidshandelen. De overheid mag dus niet handelen als daar geen democratische
legitimatie voor is.
2. De dimensie van het liberale rechtstaat: de macht van de tegenwoordige democratisch
gelegitimeerde overheid moet worden beperkt, voorspelbaar zijn en vrij van willekeur.
In deze tweede dimensie wordt de vrijheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid
tegenover het overheidshandelen beoogt.
3. De dimensie van de sociale rechtsstaat: welke inhoudt dat de overheid er niet voor
zichzelf is, maar dat zij de omstandigheden moet scheppen die het de burger
daadwerkelijk mogelijk maken aan zijn leven gestalte te geven; verwerkelijking van
de sociale rechtvaardigheid.
De term democratische rechtsstaat is een verkorte benaming voor democratische, liberale en
sociale rechtsstaat. Deze dimensies zijn voorpositieve uitgangspunten met een tweeledige
structuur. Ten eerste bezitten zij een harde kern, welke behoort tot het positieve recht en
iedere overheidshandeling die ermee in strijd is, is mitsdien onrechtmatig. Dit geeft een


3

,minimumniveau aan waaronder men niet mag dalen op straffe van het verliezen van het
kenmerk democratische rechtsstaat. Ten tweede moet de overheid de beginselen
optimaliseren, zodat ieder overheidsoptreden optimaal wordt verwezenlijkt respectievelijk zo
min mogelijk worden beperkt. Het centrale beginsel van rechtszekerheid (liberale rechtsstaat)
ziet op de voorspelbaarheid van het overheidshandelen dan wel houdt in dat de burger
gevrijwaard moet worden van onberekenbaar en willekeurig handelen door de overheid.

De elementen zeggenschap, vrijheid, rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en sociale
rechtvaardigheid kunnen worden beschouwd als centrale beginselen van de democratische
rechtsstaat. Daarnaast bestaan er nadere beginselen die een uitwerking vormen op die centrale
beginselen en daaraan dienend zijn. Ter uitwerking van de dimensie van democratie (het
centrale beginsel van zeggenschap van de burgers) zijn verschillende nadere beginselen
ontwikkeld:
a. Beslissen door algemeen vertegenwoordigende organen;
Bij iedere overheidsmaatregel dient te worden bezien of zij niet zodanig van aard is
dat zij door een algemeen vertegenwoordigend orgaan moet worden genomen of
daaraan op een andere wijze ter instemming moet worden voorgelegd.
b. Kiesrecht;
Burgers moeten het recht hebben om de ambtsdragers of leden van overheidsorganen
te kiezen (actief kiesrecht), alsmede om als zodanig verkozen te worden (passief
kiesrecht).
c. Politieke verantwoordelijkheid;
Het kiesrecht kan zich niet tot alle overheidsambten strekken en het democratieverlies
dat daardoor optreedt dient gecompenseerd te worden. Niet rechtstreeks gekozen
bestuurders dienen te worden aangewezen door een algemeen vertegenwoordigend
orgaan en daardoor gecontroleerd te worden.
d. (Politieke) burgerschapsrechten;
Voor de werking van een democratie zijn o.a. gelijk recht op benoeming in de
openbare dienst, het petitierecht, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van
vereniging en het recht van vergadering en betoging onmisbaar.
e. Decentralisatie;
Democratische legitimatie van besluitvorming moet op zo klein mogelijke schaal
plaatsvinden (gemeenten of provincies), opdat de invloed van kiezers relatief het
grootst is.
f. Inspraak;
Burgers dienen diens mening te kunnen geven over de concrete uitoefening van
bestuursbevoegdheden dan wel inspraak te hebben bij beslissingen die hen raken.
Inspraak is een vorm van participatie waarbij het overheidsbeleid en andere
overheidshandelingen daadwerkelijk beïnvloed kunnen worden door daarover met de
overheid in discussie te treden. Drie elementen zijn hier van belang:
1. Er moet een georganiseerde gelegenheid zijn voor de bevolking om meningen
en gedachten te uiten over beleidspunten en ­voornemens;
2. Daarbij dient de bevolking de gelegenheid te hebben om in discussie te kunnen
treden met bestuurders en ontwerpers;
3. Terwijl de bevolking mag verwachten dat de uitkomst van deze discussie
binnen redelijke grenzen van invloed zal zijn op de uiteindelijk te nemen
beslissing.



4

, Tegenwoordig bestaat de hoorplicht nog (art. 3:15 Awb) en bestaat er een
verplichting tot het vaststellen van een verordening m.b.t. de wijze waarop
ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid worden
betrokken (vb. art. 150 Gemw). Inspraak betreft tot slot tevens een burgerlast in die
zin dat als hij er geen gebruik van maakt hij diens beroepsrecht verspeelt (art. 6:13 jo.
3:15 Awb).
g. Openbaarheid.
Voor de verwerkelijking van zeggenschap van burgers dient men kennis te kunnen
nemen van hetgeen binnen de overheid omgaat. Openbaarheid van bestuur betreft
zowel de gegevensdragers, vergaderingen (art. 66 lid 1, art. 125 lid 1, art. 133 lid 2
en art. 134 lid 2 Gw) en andere procedures van besluitvorming als de uitkomst
daarvan. Vergaderingen van andere bestuursorganen van openbare lichamen (vb.
ministerraad, college van B&W, gedeputeerde staten) zijn in de regel niet openbaar,
evenals vergaderingen van zelfstandige bestuursorganen. Materiaal dat betrekking
heeft op de taakuitoefening van de overheid dient behoorlijk te worden gearchiveerd
(archiefwet) en op van de overheid afkomstige publicaties, krachtens publiekrecht
ingesteld en voor zover gerelateerd aan de uitoefening van dat openbare gezag, mag
geen auteursrecht rusten (art. 11 Aw).

De dimensie van de liberale rechtsstaat (centrale beginselen vrijheid, rechtszekerheid en
rechtsgelijkheid) kan worden uitgewerkt in de nadere beginselen:
a. Wetmatigheid;
Het bestuursoptreden dient consistent (langs wetmatigheden) plaats te vinden.
Wetmatigheid van bestuur houdt in dat het bestuur dient plaats te vinden in de vorm of
op basis van adequaat bekendgemaakte algemene regels, zodat de kans op ongelijke
behandeling van gelijke gevallen vermindert (er is verschil met het legaliteitsbeginsel).
Van willekeur is sprake wanneer een overheidshandeling kenbare, rationele
standaarden ontbeert. Bij ontbreken van een wettelijke grondslag of normering moet
elders compensatie worden gezocht (denk aan jurisprudentie, de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur, het vaststellen en bekendmaken van beleidsregels, de rechter).
b. Machtsverdeling;
Voornoemde algemene regels dienen te worden vastgesteld door een ander orgaan dan
het orgaan dat ze uitvoert, om machtsmisbruik en ongelijke behandeling te voorkomen
(het verbod van te grote concentratie van overheidsmacht in één hand). Checks and
balances bestaat eruit dat gescheiden machten bevoegdheden t.o.v. elkaar moeten
hebben, zodat een zekere onderlinge afhankelijkheid ontstaat, welke voorkomt dat één
der machten op haar terrein absolute zeggenschap heeft. Echter, in NL liggen
wetgevende en uitvoerende bevoegdheden op grote schaal in dezelfde hand, hetgeen in
strijd is met democratische uitgangspunten: bij Kroon/ministers (amvb’s en
ministeriële regelingen) en krachtens delegatie door provinciale staten en de
gemeenteraad bij gedeputeerde staten en colleges van B&W.
c. Grondrechten;
De overheid dient zo min mogelijk in te grijpen in de rechten en vrijheden van burgers
(subsidiariteit en proportionaliteit). De overheid mag enkel ingrijpen wanneer burgers
en organisaties het betrokken probleem zelf niet kunnen oplossen, waarbij hen zoveel
mogelijk gedragsalternatieven moet worden gelaten (particulier initiatief).
d. Rechterlijke controle;


5

, Een onafhankelijke rechterlijke instantie moet de naleving van uitgeoefende
bestuursbevoegdheden in overeenstemming met het recht kunnen beoordelen en
daarover bindende uitspraken kunnen doen die daadwerkelijk geëffectueerd worden.
Echter, het betreft geen absoluut vereiste dat tegen alle bestuurshandelingen te allen
tijde voor ieder rechtssubject een ingang bij een rechter is. Immers, voor burgers is het
van belang dat niet eindeloos onzeker blijft of rechtsvorming van de overheid door de
rechter wordt vernietigd (rechtszekerheid) en er moet wel bestuurd kunnen worden
(sociale rechtsstaat). Rechterlijke controle op overheidshandelen heeft twee functies:
zorgen dat de overheid zich aan het recht houdt en bescherming van de rechten van
individuele rechtzoekenden.
e. Voorlichting.
Uit oogpunt van rechtszekerheid dient het overheidsbestuur de burger informatie te
geven over diens rechtspositie t.o.v. het bestuur (voorlichting), hetgeen tot nog toe
geen algemene wettelijke verplichting betreft.

De dimensie van de sociale rechtsstaat ziet op het positief­inhoudelijke deel van de
overheidsactiviteit (publieke taak), welke het scheppen van de omstandigheden die het de
burgers daadwerkelijk mogelijk maken aan zijn leven gestalte te geven tot doel hebben:
verwerkelijking van sociale rechtvaardigheid. De overheid dient als het ware een
bestaansminimum te garanderen (sociale grondrechten), waarbij het overheidsbeleid steeds
en uitsluitend gericht moet zijn op het individuele geluk, hetgeen zo groot mogelijk dient te
zijn. De nadere beginselen van de sociale­rechtsstaatdimensie zijn:
a. Effectiviteit (doeltreffendheid);
Uit het beginsel van sociale rechtvaardigheid vloeit voort dat het overheidshandelen
effectief dient te zijn en daadwerkelijk leidt tot het verwerkelijken van sociale
rechtvaardigheid (er moet bestuurd kunnen worden).
b. Doelmatigheid.
Het verwerkelijken van sociale rechtvaardigheid geschiedt met de middelen die de
overheid ten dienste staan en welke noodzakelijkerwijs beperkt zijn. De overheid dient
dus doelmatig om te springen met deze schaarse middelen, opdat de sociale
rechtvaardigheid verder geoptimaliseerd kan worden; steeds moet worden gekozen
voor het instrument dat relatief de minste lasten voor de algemene middelen
meebrengt. Voornoemde brengt tevens juridische waarborgen tegen corruptie en
andere wantoestanden met zich mee.

De verbinding van de democratisch dimensie met die van de sociale rechtsstaat heeft geleid
tot een sterk uitdijend overheidsoptreden, terwijl de verbinding met de dimensie van de
liberale rechtsstaat ertoe heeft geleid dat het overheidsoptreden door regels werd genormeerd
en van adequate rechtsbescherming werd voorzien. De aanvaarding heeft voor het
overheidsoptreden gevolgen gehad voor de beginselen van behoorlijk bestuur, openbaarheid
en rechtsbescherming.
De overheid heeft pas een (publieke) taak wanneer het particuliere initiatief (burgers,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) het betrokken belang niet adequaat kan
behartigen. Belangen die slechts de burgers zelf aangaan, betreffen individuele of
particuliere belangen. Belangen waarvan de behartiging voor de gehele maatschappij
gewenst is, zijn maatschappelijke belangen. Maatschappelijke belangen die de overheid zich
aantrekt in overtuiging dat zij alleen dan goed tot hun recht kunnen komen, worden publieke



6

,belangen genoemd. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de behartiging daarvan ook
volledig door de overheid dient plaats te vinden (dat het een publieke taak betreft), omdat
allereerst bezien dient te worden of burgers en diens organisaties dat niet zelf kunnen
verzorgen, waartoe zij eventueel gesubsidieerd worden door de overheid. Voorkeur voor een
particulier initiatief staat voorop.
Vanwege het primaat van het particulier initiatief zijn er tal van maatschappelijke
organisaties, welke niet met openbaar gezag bekleed, een publiek belang behartigen (vb.
onderwijsinstellingen, woningcorporaties, ziekenhuizen, instellingen voor jeugdzorg). Zij
behoren niet tot de overheid, waardoor publieke normen (vb. beginselen van behoorlijk
bestuur) niet (automatisch) op diens handelen van toepassing zijn, tenzij een wettelijke
grondslag anders bepaald (de voor hen gebonden normen komen grotendeels inhoudelijk
overeen met de publiekrechtelijke normen). Echter, worden deze privaatrechtelijke
organisaties veelal gefinancierd en gereguleerd door de overheid en daardoor aangeduid als
semipublieke instellingen of semioverheid. Deze binariteit (tweedeling) tussen overheid en
samenleving (machtige private organisaties) wordt om verschillende redenen bekritiseerd.

Het bestuursrecht wordt soms omschreven als het recht betreffende de rechtsbetrekking tussen
overheid en burger. Echter, ondanks de horizontale tendenties in bepaalde sectoren, kan niet
gesproken worden van een wederkerige rechtsbetrekking. Immers, als het moet kan de
overheid eenzijdig haar wil doorzetten in een eenzijdig vastgesteld verticaal overheidsbesluit.
Het bestuursrecht is te karakteriseren als het recht betreffende de rechtsbetrekkingen waarbij
de overheid partij is, maar waarbij het woord ‘partij’ niet impliceert dat het gaan om min of
meer gelijkwaardige partijen.

1.3 Positie ten opzichte van andere rechtsgebieden
Privaatrechtelijke bevoegdheden komen ieder rechtssubject toe omdat hij rechtssubject is;
publieke bevoegdheden komen uitsluitend diegene toe die daartoe d.m.v. een adequate
juridische grondslag is aangewezen. De overheid kan, ook als zij gebruikmaakt van de haar
als privaatrechtelijke rechtssubject toekomende bevoegdheden (art. 2:1 en 2:5 Awb), nooit
als een gewoon deelnemer aan het rechtsverkeer worden beschouwd. Steeds geldt dat haar
optreden een adequate legitimatie behoeft, zij met dat optreden uitsluitend het algemeen
belang mag dienen en zij daarmee aan andere (strengere) normen moet voldoen dan burgers
en particuliere organisaties (principieel onderscheid tussen publiek­ en privaatrecht).
Strafrecht is sanctierecht en treedt in werking als een reactie op een eerdere normovertreding.
Door het toevoegen van leed beoogt het de inbreuk op de rechtsorde die door de
normovertreding is ontstaan, weer te compenseren. Als zodanig staat het strafrecht ook ten
dienste van de handhaving van het bestuursrecht. De strafrechtelijke handhaving waarbij de
sanctie wordt opgelegd door de strafrechter, staat naast de bestuurlijke handhaving opgelegd
door een bestuursorgaan. Bestuurlijke handhaving bestaat in de vorm van op herstel gerichte
sancties (de situatie wenst herstel, het ongedaan maken van de overtreding) zoals
bestuursdwang, dwangsom, waarborgsom of de intrekking van een vergunning of subsidie en
in de vorm van punitieve sancties (beoogt de dader te straffen) als de bestuurlijke boete.
Staatsrecht of constitutionele recht betreft de verdeling van de bevoegdheden (de
soevereiniteit) in de Staat over verschillende lichamen en organen en het aan de andere kant
waarborgen van fundamentele rechten van de burger. Het staatsrecht beweegt zich globaal
gezien rondom de Gw en organieke wetten en bij de beoefening van het algemeen deel van
het bestuursrecht staat de Awb centraal (art. 107 lid 2 Gw). Het staatsrecht houdt zich voor
het overige traditioneel bezig met de organisatie van de staatsorganen enerzijds en


7

, fundamentele grond­ of mensenrechten anderzijds. Ook het bestuursrecht houdt zich bezig
met de instelling van bestuursorganen en de toedeling van bestuursbevoegdheden.

HOOFDSTUK 2

2.1 Karakterisering
Structuren binnen het bestuursrecht:
 Het materiële en formele bestuursrecht (heeft amper betekenis);
Het materiële bestuursrecht kan omschreven worden als de concrete rechten en
verplichtingen van burgers en de daarmee corresponderende bevoegdheden en
verplichtingen van bestuursorganen. Het formele bestuursrecht bestaat uit het
bestuursprocesrecht (contentieuze formele bestuursrecht) en het procedurerecht voor
de voorbereiding en vaststelling van besluiten (non­contentieuze formele
bestuursrecht). Voornoemde is hooguit van analytische aard en heeft verder geen
betekenis.
 Het algemeen deel en het bijzonder deel van het bestuursrecht;
 Het Nederlandse en het Europese bestuursrecht.

2.2 Algemeen en bijzonder deel
Het bijzonder deel bevat het materiële bestuursrecht in de zin van rechten en plichten voor
burgers en bevoegdheden en verplichtingen van bestuursorganen, alsmede daarop
toegesneden procedureregels. Het algemeen deel vormt hiervan deels een abstractie en
generalisatie en bestaat voor een ander deel uit autonoom ontwikkelde onderwerpen. Het
bijzondere deel vormt de materiële basis van het bestuursrecht. Het algemeen deel vormt de
van oorsprong wetenschappelijke systematisering en abstractie van de figuren die de
bijzondere delen gemeenschappelijk hebben (bestuurlijke voorprocedures, interbestuurlijk
toezicht, bestuursdwang en dwangsom) en bestaat daarnaast uit onderwerpen die zich niet tot
een of enkele bijzondere delen laat herleiden (ontwikkeling van de algemene beginselen van
behoorlijk bestuur en de organisatie van de rechtsbescherming).
Het bijzonder deel wordt op verschillende manieren geanalyseerd en ingedeeld, waarbij de
volgende benaderingen zijn te onderscheiden:
 Systeem en begrippen van het algemeen deel (Awb);
 Het maatschappelijk onderwerp dat het betreft, waarbij onderscheid kan worden
gemaakt tussen een sectorale en een functionele benadering;
Het bijzonder deel kan worden ingedeeld naar terreinen (sectoren) van
overheidsbeleid, welke vaak weer gebaseerd is op de organisatie van ministeries (vb.
het omgevingsrecht, vreemdelingenrecht, socialezekerheidsrecht, etc.). Dit wordt
aangeduid als het sectorale bestuursrecht en de daarop betrekking hebbende wetten als
sectorale wetgeving.
De functionele benadering deelt het bijzonder bestuursrecht eveneens in naar
maatschappelijk onderwerp en sluit daarbij aan bij de maatschappelijke activiteit
waarop het betrokken bijzonder rechtsgebied betrekking heeft: functionele
rechtsgebieden (vb. bouwrecht, onderwijsrecht, kerk en recht, sport en recht, etc.).
 De wijze waarop het bestuursrecht, bezien vanuit zijn instrumentele karakter, is
opgebouwd (instrumentele benadering, waarvan dient te worden uitgegaan).
Met bestuursrecht wordt overheidsbeleid verwerkelijkt, doordat (politieke)
doelstellingen worden geformuleerd en instrumenten worden gekozen welke deze


8

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, creditcard of je Stuvia-tegoed en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Direct to-the-point

Direct to-the-point

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper RomeevdBoom. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 65539 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Begin nu gratis
€7,99  122x  verkocht
  • (15)
In winkelwagen
Toegevoegd