Toetsmatrijs Integrale toets 1A
Leeruitkomsten blok1A De student kan:
1. beschrijven welke factoren (gezond leven van Lalonde et al.) belangrijk zijn, bij
gezondheidsinstandhouding gedurende de levensloop en deze toepassen onder
begeleiding. De student verantwoordt daarbij de keuzes die zij maakt;
Biologische factoren
Endogene factoren zijn de factoren binnen het individu. Deze kunnen biologisch bepaald zijn,
erfelijk zijn of verworven gedurende het leven. Gezondheid wordt bepaald door het geslacht, de
biologische of genetische aanleg, leeftijd, erfelijke eigenschappen en het karakter.
Maar aandoeningen kunnen ook verworven zijn door leefstijl of omgeving. Erfelijk zijn
bijvoorbeeld kleurenblindheid, genetische aanleg voor bepaalde aandoeningen. Voorbeelden
van (eventuele) verworven aandoeningen zijn bijvoorbeeld bloeddruk, longfunctie en gewicht.
Organisatie van de gezondheidszorg
De wetenschappelijke vooruitgang van de geneeskunde heeft uiteraard een impact op de
gezondheid van de bevolking en van individuen. De ontwikkelingen in de genetica en het dna-
onderzoek, zullen de komende decennia zorgen voor nieuwe mogelijkheden voor de
volksgezondheid en de individuele gezondheid.
Daarnaast is ook de organisatie van de gezondheidszorg en factoren als kwaliteit en
toegankelijkheid van de gezondheidszorg belangrijk. Naast de curatieve gezondheidszorg is er
ook aandacht voor preventieve gezondheidsvoorzieningen (bv: vaccinaties, leefstijladvies, …).
Leefstijl
Met leefstijl wordt gedrag of een combinatie van gedragingen van een individu bedoeld, dat
direct of indirect gerelateerd is aan gezondheid. Onder de gezondheidsdeterminant leefstijl
vinden we voedingsgewoontes, bewegingspatroon, het omgaan met stress, alcoholgedrag, het
omgaan met relaties en persoonlijke zingeving, ...
Fysieke en sociale omgeving
Met de fysieke omgeving bedoelen we de woonomgeving, groenvoorzieningen,
schoolomgeving, verkeerssituatie, aanwezigheid van industrie, fietspaden en
speelvoorzieningen, …
De sociale omgeving omvat zowel de organisatie van de sociale verbanden waarin een individu
leeft en mee te maken heeft, als de sociale invloeden op het individu. Onder sociale omgeving
verstaan we bijvoorbeeld het opleidingsniveau, de gezinssituatie, de familie, de buren, vrienden,
klasgenoten en collega’s, maar ook de media, sociale waarden en normen
,2. beschrijven wat het verpleegkundig beroep inhoudt en welke invloed maatschappelijke
ontwikkelingen hierop hebben;
In de opleiding Verpleegkunde HBO (HBO-V) komen 7 beroepsrollen aan bod:
1. Zorgverlener
Je stelt vast wat er met een zorgvrager aan de hand is en voert de zorg uit.
2. Communicator
Je communiceert veel met patiënten, hun naasten en collega’s. Daarbij zijn goede luister- en
gespreksvaardigheden belangrijk.
3. Samenwerkingspartner
Om goede zorg te leveren, moet je kunnen samenwerken met collega’s uit je team, maar ook
met bijvoorbeeld fysiotherapeuten en instanties.
4. Reflectieve professional
Je reflecteert op de manier waarop jij zorg hebt verleend. Was deze bijvoorbeeld gebaseerd op
de meest recente wetenschappelijke inzichten?
5. Gezondheidsbevorderaar
Je bent ook bezig met het voorkomen dat mensen ziek worden. Bijvoorbeeld door activiteiten
ter preventie en door bevordering van een gezondere leefstijl.
6. Organisator
De zorgverlening vraagt om coördinatie en afstemming. Jij stelt onder meer een plan van
aanpak op en stemt af wie wat doet.
7. Professional en kwaliteitsbevorderaar
Je zet je in om de kwaliteit van de verpleegkunde te verbeteren en werkt steeds aan je
deskundigheid.
, 3. preventieve maatregelen beschrijven en kan de relatie met het versterken en ondersteunen
van zelfmanagement benoemen. De student kan die toepassen in een casus;
4. vanuit een casus, onder begeleiding, verpleegkundige zorg bepalen en verlenen op
lichamelijk, functioneel, psychisch, en sociaal gebied. De student verantwoordt daarbij
gemaakte keuzes en reflecteert hierop (verpleegkundig proces en klinisch redeneren).
De integrale toets bestaat uit drie onderdelen:
1. Klinisch redeneren / verpleegproces Aan de hand van een korte casus wordt een aantal open
vragen gesteld over het onderdeel klinisch redeneren / verpleegproces
2. Gezondheidsvaardigheden Aan de hand van een korte casus wordt een aantal open vragen
gesteld over het onderdeel gezondheidsvaardigheden.
3. Onderzoekend vermogen. Aan de hand van een artkel wordt een aantal open vragen gesteld.
Het artkel wordt tijdens de toets digitaal aangeleverd.
Onderdeel 1: Klinisch redeneren / verpleegproces (35% van totaal aantal punten te
behalen)
De student kan de verschillende stappen (anamnese, diagnose, doel, interventie en
evaluatie) van het verpleegkundig proces toepassen
- Anamnese:
Het verzamelen van gegevens start tijdens de opname en wordt gecontinueerd tijdens
het zorgcontact, waarmee het een continu proces is. Bij het eerste contact wordt de
initiële anamnese afgenomen (opnamegesprek). Vervolgens worden tijdens het
zorgcontact nieuwe gegevens verzameld (vervolganamnese). Indien er sprake is van
een (potentieel) gezondheidsprobleem kan tijdens de initiële anamnese of tijdens de
zorgcontact een speciële anamnese worden afgenomen om gerichter gegevens te
verzamelen (bijvoorbeeld een speciële anamnese gericht op wondzorg)
De anamnese bestaat uit de volgende drie fasen en activiteiten:
1. Verzamelen van gegevens
Gesprek: vaak wordt de initiële anamnese ondersteund met een (digitaal) formulier dat
de zorgvrager of diens naasten onder begeleiding van een verpleegkundige tijdens het
opnamegesprek kan invullen.
Observeren: worden vastgelegd in rapportage
Metingen (bijvoorbeeld bloeddruk, lichaamstemperatuur, toestand van de huid): vaak
wordt gebruikgemaakt van een lijst voor het vastleggen van metingen (controlelijst)
2. Analyse (evaluatie van gegevens)
Symptomen (Verteld door de zorgvrager: subjectieve gegevens) en verschijnselen
(metingen: objectieve gegevens) vergelijken en analyseren
Bepalen validiteit van gegevens
Vaststellen of aanvullende anamnese noodzakelijk is