Primaire bekrachtiger: Een bekrachtiger (bijv. voedsel of seks) die een biologische waarde heeft voor
het organisme.
Secundaire/geconditioneerde bekrachtiger: (van operante responsen), Stimulus (bijv. geld) die zijn
bekrachtigende waarde krijgt door een aangeleerde associatie met een primaire bekrachtiger.
Premack-principe: Het door David Premack ontwikkelde principe dat je een geliefde activiteit kunt
gebruiken om een minder populaire activiteit te bekrachtigen.
Straf: Een situatie (het aanbieden of verwijderen van een stimulus) die op een respons volgt en die de
respons in frequentie doet afnemen.
Positieve straf: Het toedienen van een aversieve stimulus na een respons.
Negatieve straf: Het weghalen van een aantrekkelijke stimulus na een respons.
Het vermogen van straf om ongewenst gedrag te onderdrukken, verdwijnt meestal als de dreiging
van de straf is verdwenen.
Verlokking van beloningen kan ertoe leiden dat de mogelijkheid van straf op de koop wordt
toegenomen.
Straf roept vluchtgedrag/agressie op.
Mensen in een straffende omgeving, of het nu een gevangenis, een school of thuis is, gaan denken
dat straf en agressie legitieme manieren zijn om anderen te beïnvloeden.
Het toedienen van straf maakt het ‘slachtoffer’ onrustig blokkade voor het leren van
nieuwe/betere responsen. (aangeleerde hulpeloosheid).
Straf wordt dikwijls oneerlijk toegepast.
4.3 Hoe verklaart de cognitieve psychologie leren?
Kernconcept: Volgens de cognitieve psychologie leiden sommige vormen van leren alleen tot
veranderingen in mentale processen en niet tot veranderingen in gedrag.
Inzichtelijk leren: Een vorm van cognitief leren, oorspronkelijk beschreven door Gestaltpsychologen,
waarbij het oplossen van problemen plaatsvindt door een plotselinge reorganisatie van percepties.
(chimpansees van Kohler)
Cognitieve plattegrond: In het werk van Tolman een mentale representatie van een doolhof of
andere fysieke ruimte.
Latent leren: Leren zonder bekrachtiging en zonder zichtbaar of waarneembaar bewijs dat er een
leerproces plaatsvindt.
Leren door observatie/sociaal leren: (Bandura), Een vorm van cognitief leren waarbij nieuwe
responsen worden geleerd door naar andermans gedrag en de consequenties van dat gedrag te
kijken.
Long-term potentation: Een biologisch proces waarbij het vuren in de synapsen van groepen
zenuwcellen toeneemt. Men neemt aan dat dit de neurale basis van leren is.
Aantekeningen H5: Geheugen
5.1 Wat is geheugen?
kernconcept: Het geheugen van de mens is een informatieverwerkingssysteem dat constructief
werkt om de informatie te coderen, op te slaan en weer terug te halen.
Geheugen: Elk systeem (van een mens, een dier of apparaat) dat info. codeert, opslaat en terughaalt.
Informatieverwerkingsmodel: Een cognitieve benadering van het geheugen, die de nadruk legt op de
wijze waarop info. systematische verandering ondergaat bij het coderen, opslaan en terughalen
ervan.
, Coderen: De 1e elementaire functie van het geheugen. Heeft te maken met het omzetten van info. in
een vorm die het beste in het geheugensysteem past.
Opslaan: De 2e elementaire functie van het geheugen. Heeft te maken met het langdurig bewaren
van gecodeerd materiaal.
Terughalen: De 3e elementaire functie van het geheugen. Heeft te maken met het lokaliseren en weer
in het bewustzijn terugbrengen van info. uit het geheugen.
5.2 Hoe vormen we herinneringen?
Kernconcept: Elk van de 3 geheugenstadia codeert en houdt herinneringen op een andere manier
vast, maar samen zorgen ze ervoor dat een sensorische ervaring wordt omgezet in een blijvend
geheugenspoor met een bepaald patroon of een bepaalde betekenis.
1e stadium: sensorisch geheugen
- Sensorisch geheugen: De sensorische indrukken van stimuli worden in korte tijd bewaard of
geregistreerd; ook wel sensorisch register.
- Functie: houdt korte tijd info. vast voordat deze in het werkgeheugen komt.
- Codering: niet betekenisvol, enkel registratie
- Capaciteit: 12-16 items
- Duur: enkele seconden
- Structuur: apart sensorisch register voor elk zintuig
- Biologische basis: zintuigelijke zenuwbanen
- Voorbeeld: kleren op huid, temperatuur, geluiden, licht, woorden
2e stadium: werkgeheugen:
- Werkgeheugen: Zeer beperkte capaciteit, zonder repeteren worden de indrukken van
waargenomen gebeurtenissen/ervaringen op z’n hoogst een minuut bewaard.
- Functie: Betrokken bij controle van aandacht, kent betekenis toe aan info, legt verbanden
tussen ideeën en gebeurtenissen.
- Codering: codeert info. (in het bijzonder op basis van betekenis) om deze bruikbaar te maken
voor langetermijnopslag.
- Capaciteit: 7+/-2 chunks
- Duur: ongeveer 20 seconden, tenzij meerdere malen gerepeteerd.
- Structuur: centrale bestuurder, fonologische lus, schetsboek, episodische buffer, semantische
buffer.
- Biologische basis: de hippocampus en frontaalkwabben.
Chunking: Proces waarbij stukjes info. georganiseerd worden tot een kleiner aantal betekenisvolle
eenheden (chunks). Op deze manier creëer je ruimte in het werkgeheugen.
Repeteren: Proces waarbij info. steeds herhaald wordt om te voorkomen dat de info. vervaagt in de
tijd dat het in het werkgeheugen zit. Repeteren vereist geen actieve verwerking.
Actief herhalen door verbanden leggen (elaboratie) Een proces van het werkgeheugen waarin info.
actief wordt verwerkt door die te verbinden met kennis die al in het lange termijn geheugen is
opgeslagen.
Theorie van verwerkingsniveaus: Verklaring voor het feit dat info. die grondig wordt gekoppeld aan
de betekenisvolle items in het langetermijngeheugen (‘diepe’ verwerking) beter wordt herinnerd dan
oppervlakkig gekoppelde info.
3e stadium: langetermijngeheugen:
Langetermijngeheugen (LTG): Info wordt het langst vastgehouden en LTG heeft de grootste
capaciteit. In welk deel van het LTG de info. wordt opgeslagen, is afhankelijk van de betekenis.