Hoorcollege inleiding psychologie
Dinsdag 5 september
Voor vragen: inleiding-docenten.tp@saxion.nl
Wat is psychologie?
“Wetenschap van gedrag en geestelijke processen.”
Psyche= geest
-ologie= gebied van studie
Kritisch denken
Wat is de bron Emotionele: oordelen gebaseerd op
Is de bewering redelijk of extreem gevoelens
Wat is het bewijsmateriaal
Is de conclusie beïnvloed door (emotionele of confirmation) bias Confirmation: bevestigingsbias, de
Worden veelvoorkomende denkfouten vermeden? neiging om info die niet bij je
Zijn voor het oplossen van het probleem verschillende opvattingen aansluiten te
invalshoeken nodig? negeren/bekritiseren
Verschillende perspectieven
1. Biologisch: Oorzaken van gedrag liggen in de biologische processen: hersenen, genetica,
zenuwstelsel, hormoonstelsel.
o Neurowetenschap: het vak dat zich richt op begrip van hoe de hersenen gedachten,
gevoelens, motieven, bewustzijn, herinneringen en andere mentale processen creëren.
o Evolutionaire psychologie: genetische aanpassing aan overleving & voortplanting.
(natuurlijke selectie: goede kenmerken doorgeven voor een grotere overlevingskans)
2. Cognitief (H3,4,5)
o Zintuigelijke en emotionele reacties op bepaalde prikkels vastleggen d.m.v. introspectie
(beschrijving van je eigen innerlijke, bewuste ervaringen)
o Structuralisme: stroming binnen de psychologie, structuralisten zochten de ‘elementen’
van de bewuste ervaring.
o Functionalisme: stroming die meende dat psychische processen het beste begrepen
kunnen worden in het licht van hun adaptieve nut en functie.
o Gestaltpsychologie (H3): concentreert zich op het geheel van onze bewustzijnservaringen
als meer dan de som van de delen en probeert te begrijpen hoe we ‘perceptuele gehelen’
vormen.
o Modern cognitief perspectief (H4): nadruk op mentale processen, zoals leren, geheugen,
perceptie en denken als vormen van informatieverwerking.
o Selectieve aandacht
3. Gehele persoon: globaal inzicht in persoonlijkheid
o Psychodynamische psychologie: persoonlijkheid en psychische stoornissen komen voort
uit processen in het onbewuste. (psychoanalyse)
o Humanistisch: een klinische benadering die de nadruk legt op de mogelijkheden, groei,
potentie en vrije wil van de mens.
o Karaktertrekken & temperament: ziet gedrag en persoonlijkheid als de producten van
fundamentele psychologische kenmerken.
,4. Ontwikkeling: legt de nadruk op erfelijkheid en omgeving, en op voorspelbare veranderingen die
zich voordoen tijdens de levensloop.
o Nadruk op erfelijkheid en omgeving
o Voorspelbare veranderingen door levensloop
o Biologisch en behavioristisch perspectief
5. Socio-cultureel: nadruk op het belang van sociale interactie, sociaal leren en een cultureel
perspectief. (crosscultureel psycholoog: is geïnteresseerd in de manieren waarop psychologische
processen verschillen tussen mensen van verschillende culturen.)
o Sociale invloed staat centraal
o Invloed van cultuur
o Aanvullend op andere perspectieven
6. Behavioristisch: de bron van onze handelingen wordt gezocht in stimuli vanuit de omgeving, ipv
innerlijke mentale processen. (behaviorisme: streefde om psychologie een objectieve
wetenschap te maken die zich alleen richtte op gedrag en niet op mentale processen.)
o D.m.v. beloning
Deze 6 perspectieven geven een holistisch beeld: visie die totaliteit altijd belangrijker vindt dan de
som der delen.
Aantekeningen boek H1:
Soorten psychologen:
1. Experimenteel psycholoog: voeren het meest onderzoek uit dat nieuwe psychologische
kennis creëert.
2. Docent psycholoog: met als primaire taak het geven van onderwijs.
3. Toegepast psycholoog: gebruikt kennis die door de experimenteel psycholoog is vergaard om
problemen van mensen op te lossen.
Specialisaties in TP:
- Arbeids-en organisatie psychologen
- Sportpsychologen
- Schoolpsychologen
- Klinisch psychologen en counselors
- Forensisch psychologen
- Omgevingspsychologen
- Gerontopsychologen (ouderen)
Psychiatrie: een medisch specialisme dat zich richt op de diagnose en behandeling van mentale
stoornissen.
Pseudopsychologie: niet-onderbouwde psychologische aannamen die als wetenschappelijke
waarheden worden gepresenteerd. (waarzeggerij bijv.)
Anekdotisch bewijsmateriaal: getuigenissen die de ervaringen van iemand of enkele personen
schetsen, maar ten onrechte voor wetenschappelijk bewijs worden aangezien.
Bias: een vooroordeel, vervorming of vertekening van een situatie, meestal op basis van persoonlijke
ervaringen en waarden.
Emotionele bias: de neiging om oordelen te vellen gebaseerd op attitudes en gevoelens in plaats van
op een rationele analyse op het bewijsmateriaal.
,Confirmation bias (bevestigingsbias): de neiging om informatie die niet bij je opvattingen aansluit te
negeren of bekritiseren en om in plaats daarvan informatie te zoeken waar je het wel mee eens bent.
Correlatie-causaliteit: als we aannemen dat wanneer 2 dingen tegelijkertijd voorkomen, het 1 het
ander moet veroorzaken.
Rationalisme: filosofische stroming die rationeel denken voorop zet bij wetenschap
Empirisme: zien denken als onnodig in wetenschap of filosofie
Tabula rasa: de mens is een onbeschreven blad dat door ervaring, leerprocessen en opvoeding
persoonlijkheid en vaardigheden krijgt.
1.3: Hoe vergaren psychologen nieuwe kennis?
Wetenschappelijke methode: een uit 4 stappen bestaande procedure voor empirisch onderzoek van
een hypothese, waarbij de omstandigheden zo zijn gekozen dat vooroordelen en subjectieve
oordelen worden uitgesloten:
1. Een hypothese ontwikkelen
2. Objectieve data verzamelen
3. De resultaten analyseren
4. De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
Empirisch onderzoek: onderzoeksbenadering waarbij gegevens worden verzameld d.m.v. objectieve
info uit de eerste hand, gebaseerd op sensorische ervaring en observatie.
Theorie: toetsbare verklaring voor een aantal feiten of observaties.
Hypothese: voorspelling van de uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek. (moet falsificeerbaar
(=weerlegbaar) zijn.)
Variabele: element dat van invloed is op hetgeen dat onderzocht wordt (aspecten definiëren)
Operationele definitie: objectieve beschrijving van een concept dat bij een wetenschappelijk
onderzoek hoort. Operationele definities kunnen concepten dei worden bestudeerd herformuleren in
gedragsmatige termen (angst kan bijv. operationeel worden gedefinieerd als ‘zich van een stimulus af
bewegen’). Operationele definities zijn ook exacte omschrijvingen van de manier waarop een
experiment moet worden uitgevoerd en waarop belangrijke variabelen moeten worden
gemeten )aantrekkingskracht kan bijv. worden gemeten door de hoeveelheid tijd die iemand naar
een ander kijkt).
Data: informatie, in het bijzonder gegevens die door een onderzoeker zijn verzameld en die worden
gebruikt om een hypothese te toetsen.
De groep die de speciale behandeling ondergaat, bevindt zich in de experimentele conditie van het
onderzoek. Mensen die zich in de experimentele conditie bevinden, vormen de experimentele groep.
Controle groep: proefpersonen die worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal naast de
experimentele groep. De controle groep krijgt niet de speciale behandeling waar men meer over wilt
weten. Ze bevinden zich in de controle conditie: omstandigheden waaraan de leden van de controle
groep tijdens het experiment worden blootgesteld. Deze condities zijn bijna hetzelfde als bij de
andere groep, met uitzondering van de speciale behandeling.
Onafhankelijke variabele: de onderzoeker verandert 1 factor en houdt alle andere experimentele
omstandigheden constant.
Afhankelijke variabele: de variabele die wordt gemeten of geobserveerd. Binnen een experiment
wordt de afhankelijke variabele door het manipuleren van de onafhankelijke variabele beïnvloedt. De
eventuele variatie in de waarde van de afhankelijke variabele is het effect waarin de onderzoeker
geïnteresseerd is.
Randomisering: procedure waarbij volledig door het toeval wordt bepaald of proefpersonen aan de
experimentele groep of controlegroep worden toegewezen.
, Significant: een statische term die aangeeft dat het waarschijnlijk is dat het waargenomen effect niet
door toeval is ontstaan, maar door de onafhankelijke variabele te veranderen.
Repliceren: een onderzoek opnieuw uitvoeren om te zien of dezelfde resultaten worden verkregen.
Soorten psychologisch onderzoek
1. Experimenten: type onderzoek waarbij de onderzoeker gebruik maakt van vergelijkbare
groepen en alle omstandigheden controleert en rechtstreeks manipuleert, inclusief de
onafhankelijke variabele. = de enige methode waarmee een betrouwbare causaliteit kan
worden vastgesteld.
2. Correlatieonderzoek: de relatie tussen 2 variabelen wordt bestudeerd zonder een
onafhankelijke variabele in een experiment te manipuleren. Uit dit onderzoek kan geen
causaliteit worden afgeleid. Geen correlatie: coëfficiënt=0. Positieve correlatie:
correlatiecoëfficiënt geeft aan dat de variabelen tegelijkertijd in dezelfde richting
veranderen. Negatieve correlatie: correlatiecoëfficiënt geeft aan dat de variabelen
tegelijkertijd in verschillende richtingen variëren.
3. Survey: techniek die wordt gebruikt bij correlatieonderzoek. Mensen wordt gevraagd te
reageren op een van te voren vastgestelde lijst van mondeling gepresenteerde kwesties
4. Natuurlijke observatie: vorm van correlatieonderzoek waarbij gedrag van mensen of dieren
in hun eigen omgeving wordt geobserveerd.
5. Gevalstudie: onderzoek van een enkel/zeer gering aantal object/en.
Expectancy bias: de waarnemer staat toe dat zijn/haar verwachtingen de resultaten van een
onderzoek beïnvloeden.
Placebo: substantie die op het medicijn lijkt, maar het niet is. (ook wel suikerpillen)
Dubbelblindonderzoek: experimentele procedure waarbij zowel de onderzoekers als de
proefpersonen niet weten wie welke onafhankelijke variabele krijgt toegediend.