SAMENLEVING EN DIVERSITEIT
H1: KIJKEN ALS EEN ANTROPOLOOG
Volgens de internationale missie van het sociaal werk moeten sociaal werkers de wisselwerking
tussen burgers en de samenleving bevorderen. Het is daarom van belang om
sociaalwetenschappelijke kennis van de leefwereld op te doen en ook van de systeemwereld van
mensen. De antropologie bestudeert de wisselwerking tussen de leefwereld en de systeemwereld van
mensen. De kernvraag hierbij is: “Hoe leven mensen samen zonder overheid?”
Intersubjectieve cultuurhouding: zoeken naar onderliggende overeenkomstige structuren, functies
en betekenis van cultuuruitingen. Deze houding leidt niet alleen tot meer begrip tussen mensen en
harmonie in de samenleving, het is ook noodzakelijk geworden om te ontdekken hoe mensen in onze
eigen samenleving met elkaar samenleven zonder overheid.
Sociologische verbeeldingskracht: de capaciteit om verbanden te zien tussen het leven van de
individuen en de historisch-maatschappelijke context waarin ze leven. Voor een sociaal werker
betekent dit in de praktijk verbanden zien tussen individuele klachten en sociale omstandigheden en
het innemen van verschillende rollen. Het individu kan zijn eigen ervaringen en lot alleen begrijpen als
hij zichzelf weet te plaatsen binnen het tijdperk waarin hij leeft.
CULTURELE ANTROPOLOGIE
Culturele antropologie als wetenschap is ontstaan tijdens de industriële revolutie en de daarmee
gepaard gaande kolonialisatie. De cultureel antropoloog bekijkt de mens als een cultureel wezen. Na
1850 gingen de moederlanden zich steeds meer bemoeien met het bestuur van de kolonies om zo
politieke invloed te krijgen. Dit heet het modern imperialisme. Bij elkaar waren er drie motieven:
1. De behoefte aan grondstoffen.
2. De afzetmarkt.
3. Het opbouwen van een groot koloniaal rijk.
Cultuur: dit verwijst naar het algemene patroon van menselijke activiteit en de symbolische structuren
die deze activiteit een zekere betekenis geven. Er zijn drie belangrijke kenmerken van cultuur:
1. Cultuur is aangeleerd: vooral de natuurlijke omstandigheden waarin mensen moesten
overleven, bepalen de basis van de leefregels, de zeden en gewoonten, normen en waarden
van groepen. Cultuur is de uiting van hoe wij betekenis geven aan de wereld om ons heen,
omdat dit nodig is om de behoefte om de wereld te begrijpen, te vervullen.
2. Cultuur is aan verandering onderhevig: vooral de globalisering, met zijn nadruk op open
grenzen en vrij verkeer van goederen en diensten, heeft culturen over de hele wereld sterk
veranderd.
3. Cultuur is situationeel bepaald: je bent cultureel gezien iemand anders in verschillende
situaties. In complexe netwerksamenlevingen wordt verwacht dat je gemakkelijk kunt
schakelen tussen verschillende subgroepen waarin in je je begeeft. Al deze subgroepen
hebben een eigen cultuur opgebouwd en verwachten dat je je gedrag daaraan aanpast.
VELDWERK EN PARTICIPERENDE OBSERVATIE
Veldwerk: het daadwerkelijk meedoen en leven binnen een cultuur die door de antropoloog
onderzocht wordt. Dit wordt ook wel het insiderperspectief genoemd: onderzoek vanuit de persoonlijke
ervaring of de cultuur waarvan de onderzoeker deel uitmaakt.
Antropologen werden het ‘veld’ ingestuurd tijdens de kolonialisatie om de cultuur te verkennen. Zij
wilden de levenswijzen vastleggen die met de komst van het kolonialisme snel aan het veranderen
1
,waren. Een methode die hierbij gebruikt werd was participerende observatie (emic perspectief).
Door acties mee te doen aan het normale leven, probeert de veldwerker het vertrouwen te winnen van
de lokale bevolking en te bereiken dat hij het sociale leven zo ‘authentiek’ mogelijk kan waarnemen. Er
wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen:
1. Frontstage identiteit: de identiteit die iedereen wel wil laten zien, een identiteit die er
mogelijkerwijs positiever uit ziet dan het geval is.
2. Backstage identiteit: de privé-identiteit die mensen liever voor zichzelf houden en niet zo
snel laten zien.
Over het algemeen geldt de regel dat hoe langer je verblijft in een bepaalde gemeenschap, hoe meer
kans je hebt om door te dringen tot de backstage identiteit van mensen.
Observeren: bewust kijken hoe iets gebeurt of hoe iemand zich gedraagt. Het is opzettelijk,
doelgericht en systematisch waarnemen.
Het doel van participerende observatie is te onderzoeken of mensen hetzelfde doen als ze zeggen.
Een sterk punt hiervan is dat de onderzoeker niet blind vaart op wat respondenten (vanuit bijvoorbeeld
enquêtes) hem op één moment vertellen.
THICK DESCRIPTION EN HET WEZEN VAN DE ANDER
Thick description: het geven van een uitgebreid beeld van omstandigheden, situaties, mechanismen
en andere relevante onderwerpen binnen het onderzoek door middel van veelomvattende en
gedetailleerde beschrijvingen. Door een fenomeen in voldoende detail te beschrijven, kan men
namelijk kijken of de bevindingen ook op andere tijden, situaties en mensen toepasbaar zijn.
Een belangrijke taak van een antropoloog is om tot het wezen van de mens en zijn omringende
samenleving door te dringen en zijn gevoeligheden op tafel te krijgen. Hij moet hierbij vertrekken
vanuit een standpunt dat elk sociaal fenomeen, in wat voor bizarre vorm het ook verschijnt, een
belangrijk, zelfs wezenlijk onderdeel uitmaakt van het mens-zijn. Om tot het wezen van de Ander door
te dringen en de Ander van binnenuit te begrijpen, moet de antropoloog zo veel mogelijk leren de
wereld vanuit de positie van de Ander te bekijken en te doen alsof hij de Ander is. Cruciaal daarbij is
het hebben van empathie.
Empathie: de kunde of vaardigheid om je in te leven in de gevoelens van de ander.
VELDWERK EN OUTREACHEND WERKEN
Om preventief problemen te gaan voorkomen, moeten sociaal werkers steeds zichtbaarder worden in
de wijk en net als de antropoloog het veld in gaan. Ook hier speelt het opbouwen van vertrouwen een
grote rol en is het hebben van empathie van belang.
Dit superioriteitsgevoel en de behoefte mensen beschaving bij te brengen is afkomstig van het
evolutionisme van Charles Darwin. Hij zei namelijk dat in het dierenrijk uiteindelijk alleen de
sterksten overleven en de zwakste soorten zullen uitsterven. Men nam aan dat dit ook voor
mensen gold en dacht dat het blanke ras van nature het sterkst was. De Westerse cultuur en het
christendom werd daarom verspreid in de kolonies.
De grondlegger van outreachend werken is Thomas Chalmers (1780-1847), hij begon een
experiment waarbij hij de armen afraadde om een beroep te doen op de institutionele armenzorg,
omdat hij ervan overtuigd was dat onderlinge buurtsolidariteit en opvoedondersteuning door sociaal
werkers veel effectiever zou zijn dan de aalmoezen die de overheid gaf. Wat nodig was, was een
actieve binding met de gemeenschap die door sociale vaardigheden aan te leren, zelf de problemen
2
,kon aanpakken. Er kan hier ook worden gesproken van normatief sociaal werk, omdat het aanleren
van sociale vaardigheden vanuit een superieure positie van de sociaal werker gebeurt, die de cliënten
‘beschaafder’ probeert te maken. Opgenomen in een gemeenschap konden armen door ‘werk,
scholing en goede manieren’ hun eigen verantwoordelijkheid inhoud geven en sociaal uit de armoede
klimmen. Vanuit deze visie ontwikkelde hij een basisconcept van het sociaal werk: “Help to help
themselves.”
Tegenwoordig wordt outreachend werken ‘eropaf’ genoemd en heeft het een andere betekenis
gekregen. Bij de eropaf-methode horen de begrippen: outreachend werken, achter de voordeur en
bemoeizorg. In plaats van af te wachten wie er op het spreekuur komt, stappen de sociaal werkers nu
letterlijk achter hun bureau vandaan om mensen gevraagd en ongevraagd hulp aan te bieden. Sociaal
werkers die volgens deze methode werken, staan voor de opgave een balans te vinden tussen
passieve en actieve grondrechten. Enerzijds dienen zij de autonomie van de burger te respecteren en
op gepaste afstand te blijven. Anderzijds worden zij geacht hun zorgplicht op te pakken ij burgers die
de aansluiting bij de maatschappij dreigen te verliezen.
EVOLUTIONISME EN CULTUUR
De darwinistische revolutie heeft geleidt tot het gelijkstellen van cultuur aan beschaving, welke
geordend werd van ‘minst’ naar ‘meest’ beschaafd. Dit kwam naar voren in begrippen als
‘beschavingspeil’ en ‘trap van beschaving’. Dit is ook te relateren aan religie. Edward Burnett Tylor
had een visie op de ontwikkeling van religies en culturen: monogenetisch evolutionisme. Hij
introduceerde het begrip animisme. Dit was de eerste stap in de ontwikkeling van religies: een animist
gelooft in goede en kwade geesten, die kunnen huizen in bomen, dieren en gebruiksvoorwerpen. De
volgende stap in de ontwikkeling van religie zou zijn dat een samenleving gelooft in meerdere goden,
en als laatste stadium in één god. In zijn visie hadden de Europeanen de ontwikkeling al helemaal
doorgemaakt.
HET STRUCTUREEL FUNCTIONALISME - BRONISLAW MALINOWKI, ÉMILE
DURKHEIM, MARCEL MAUSS EN HERBERT G ANS
Structureel functionalisten zien cultuur in de meest brede zin van het woord: elke vorm van aangeleerd
gedrag. Gedrag dat niet vastligt in de genen, maar geleerd wordt door nadoen of door onderwijs.
Cultuur wordt daarmee als een product van menselijke afspraken, waarden en gedragingen
beschouwd. Alles wat mensen sociaal doen, heeft volgens structureel functionalisten een bedoeling
en is gericht op sociale cohesie, harmonie en consensus binnen de gemeenschap.
Sociale ongelijkheid wordt gezien als een onvermijdelijk gegeven. Structureel functionalisten vinden
een zekere mate van ongelijkheid dan ook vanzelfsprekend. Het zijn de instituten binnen de
samenleving die goed moeten functioneren, individuen zijn daar ondergeschikt aan. Een samenleving
bestaat uit vele subsystemen, zoals onderwijs, politiek, de markt, gezondheidszorg, die belangrijke
functies hebben voor het geheel. Pas wanneer alle subsystemen goed samenwerken, is de
samenleving als gezond te beschouwen.
Manifeste functies: functies van een subsysteem waar het in eerste instantie voor bedoeld is.
Bijvoorbeeld: de politie heeft als taak om gevaren te bestrijden.
Latente functies: onbewuste functies die niet beoogd zijn. Bijvoorbeeld: een politieagent kan de
behoefte hebben aan spanning en avontuur, dat door zijn beroep vervuld wordt.
Het is volgens structureel functionalisten riskant wanneer systemen disfunctioneren. Deze
veranderingen binnen een structuur kunnen bijvoorbeeld ontstaan als deelsystemen, zoals een gezin,
veranderen (nieuwe waarden en normen). Om deze veranderingen in te passen in een samenleving
worden rituelen ontwikkeld. Rituelen bestaan overal ter wereld en hoezeer ze ook uiterlijk van elkaar
verschillen, ze hebben allemaal de functie om de sociale cohesie en harmonie binnen een
gemeenschap weer te herstellen.
3
, SOCIAL CASEWORK - MARY ELLEN R ICHMOND EN MARIE K AMPHUIS
Het structureel functionalistische mensbeeld heeft geleid tot de ontwikkeling van het social casework.
Net als de structureel functionalisten wordt de oorzaak van armoede en achterstand gezocht in de
wisselwerking tussen de persoon en zijn omgeving. De kern van social casework is het methodisch
hulpverlenen aan personen en gezinnen van een zeker intelligentieniveau die goed in staat zijn om
Rosanvallon bekritiseert de volgens hem te passieve welvaartsstaat, die vooral uitsluiting
vergoedt, en pleit voor een actievere welvaartsstaat, waarbij de overheid niet alleen voor
uitkeringen zorgt, maar ook kansen biedt op reële integratie in de samenleving. De mensen
zouden zich dan vanzelf ten volle ontplooien, zonder anderen of het milieu te schaden.
hun eigen zegje te doen: het perspectief van de cliënt wordt belangrijk en het paternalisme verdwijnt
meer naar de achtergrond. Mary Kamphuis stelt dat het sociaal werk een soort ‘aanpassinghulp’ is
voor gezinnen en kleine groepen die moeite hebben om mee te komen in de snel veranderende
samenleving en de ongelijke dynamiek van de verschillende maatschappelijke instituties.
CONFLICTSOCIOLOGIE - MAX WEBER, HERBERT MARCUSE EN RALPH
DAHRENDORF
Als reactie op het structureel functionalisme ontstond een tegenbeweging: de conflictsociologie.
Hoewel zij ook vinden dat de maatschappelijke structuur bepalend is voor de menselijke cultuur en het
menselijk handelen, leidt dat volgens hen niet tot consensus of sociale cohesie, maar juist tot
conflicten en maatschappelijke ongelijkheid.
Materialistische visie: de visie dat ideeën en opvattingen slechts producten zijn van de materiële
omstandigheden waaronder mensen leven.
Conflictsociologen kijken vooral naar de economische verhoudingen binnen de samenleving. Ze
wijzen op de tegenstellingen die er bestaan binnen sociale structuren. Mensen nemen verschillende
posities in. Wanneer de verschillen erg groot zijn, leidt dit tot gevoelens van onrechtvaardigheid en
boosheid. Dit is sterk beïnvloed door de ideeën van Karl Marx. Latere conflictsociologen gaan uit van
meer dan twee klassen. Men onderscheidt naast de tegenstelling kapitalist-bezitloze ook andere
economische tegenstellingen tussen mensen, zoals de relatie consument-producent en de relatie
werkgever-werknemer.
De maatschappelijke structuur kan beperkend werken voor groeperingen van mensen. Zolang de
maatschappij niet ingrijpend verandert, zal maatschappelijke ongelijkheid voortduren. Cultuur is
daarom in de ogen van conflictsociologen een dwingende set van regels, normen en waarden die
opgelegd worden door sociale instituten en die leiden tot grotere ongelijkheid tussen verschillende
sociale groeperingen in de samenleving.
POLITISEREND WERKEN
Karl Marx zag de samenleving gekenmerkt door conflicten tussen de klasse van ‘bezitters’ en die
van ‘niet-bezitters’. Hij verwachtte een sterke tegenstelling: de rijken zouden steeds rijker worden
en de armen steeds armer. Doordat de tegenstellingen tussen de kapitalisten en de bezitloze
klasse te groot zouden worden, zag hij een maatschappelijke revolutie als een onvermijdelijke
ontwikkeling.
Binnen het sociaal werk ontstond ook een tegenbeweging op het structureel functionalisme: de
settlement-beweging van Jane Adams (1860-1935). Vanaf dat moment sloeg een golf over Amerika
met oog voor vrouwenemancipatie, nieuwe sociale wetgeving en sterke aandacht voor sociale- en
rassenproblemen.
4