Onderzoeksmethoden
Hoofdstuk 2
Het onderzoeksplan -> 1/3 van totaaltijd
2 delen:
vraagstelling deel 1 Probleemstelling
Doelstelling
Theoretisch raamwerk: wat weten we er al over (conceptueel model) vanuit welk perspectief
of wetenschappelijke theorie wordt de vraagstelling beantwoord?
Paradigma: onderzoek over sociale werkelijkheid op verschillende manieren benaderen.
Stelsel van opvattingen over juiste en beste wetenschap, waar een wetenschappelijke theorie
aan moet worden en de manier waarop je zo’n theorie zou moeten ontwikkelen: empirisch
analytische benadering en empirisch interpretatieve benadering
opzet deel 2 Onderzoeksontwerp (methodologie)
Welke data
Dataverzamelingsplan: bij wie. Operationaliseren: hoe je abstracte theoretische concepten
waarneembaar of bevraag baar wilt maken
Steekproefplan:
Wanneer data verzamelen
Waar data verzamelen
Hoe data analyseren
Hoe rapporteren
kanssteekproef: generaliserende uitspraken
niet-kanssteekproef: specifieke subpopulatie
State of art: actuele kennis over je onderwerp
Beschrijvende vraagstelling: wie, wat voor, welke,
wanneer, hoe Beschrijvende
trend vraagtelling: twee tijdstippen vergeleken
beschrijvende vergelijkende of comparatieve
vraagstelling: 2 locaties vergeleken Verklarende
vraagstelling: verschijnsels waarvoor men1 of 2
verklaringen zoekt: waarom waardoor hoe komt het,
wat is de reden
,Voorspellende vraagstelling: tot welke.. leidt..? Wat gebeurt er als gevolg van?
Causale relaties:
- oorzaak in tijd moet vooraf gaan aan gevolg
-samenhang tussen oorzaak gevolg moet duidelijk empirische waarneembaar zijn
-Samenhang kan niet worden weg verklaard door 3e verschijnsel
Doelstelling:
Fundamenteel of toegepast
Explorerend of toetsend
valorisatie/ impact: onderzoeker dienen vooraf aan te geven voor welke maatschappelijke
groepen of instituties hun onderzoek waardevol zijn
Explorerend onderzoek: nog weinig kennis aanwezig
Toetsend onderzoek: toetsen of de kennis juist is
Inclusief onderzoek: leden uit de te onderzoeken populatie dragen bij aan ontwikkelen van
relevante vraagstelling en bedenken en uitoveren ze wetenschappelijk onderzoek
Doel literatuuronderzoek:
Weten wat er al bekend is
Overzicht krijgen van waarde wat er bekend is
Inzicht in zowel onderwerp (wat) als methode(hoe)
Review studie: niet zelf onderzoek gedaan, maar onderzoek naar wat anderen al onderzocht
hebben, totaal overzicht
Probleemstelling: 1 of meerdere vragen
-Beschrijvend
-Verklarend
-Voorspellend
Mediërende factoren: mogelijke en voorlopige antwoorden op vraag interacterende factoren
en modererende factoren
restrospectief onderzoek: als je alleen data verzamelt uit het verleden
Oral history: mensen interviewen over hun ervaringen in het verleden
prospectief onderzoek: data verzamelen over toekomst
longitudinaal onderzoek: onderzoek op aantal specifieke momenten wordt herhaald, gebruik
van dezelfde vragen
herhaald crossectioneel onderzoek: er wordt herhaaldelijk een doorsnede van de bevolking
ondervraagd, die uit steeds weer andere mensen bestaat
Panelopzet: meerdere dataverzamelingsmomenten maar steeds zelfde personen
cohortonderzoek: alle onderzoeksobjecten hebben iets gemeenschappelijks
Meting of meetinstrument: beschrijven wat je wilt weten of vragen aan de mensen
Primair onderzoek: als je als onderzoeker zelf data gaat verzamelen
,2.7 wijzigen onderzoeksplan
Niet een probleem mits je daar eerlijk over bent.
Academisch denken: logische conclusie op basis van je data, zo eerlijk en open mogelijk, zo
presenteren dat anderen ook tot dit antwoord komen. Klopt dit wel? Zou er een andere
verklaring kunnen zijn?
Statistiek: wat een grote hoeveelheid data samenvat. Reductie zodat het behapbaar blijft
maar ook hoe zeker zijn we hiervan. Bondig samenvatten en aangeven wat je verliest door de
bondige samenvatting.
Dubbelblind: zowel onderzoeker als patiënt weten het niet
Hoofdstuk 3
Kenmerken wetenschap: kennis, theorievorming, empirisch, systematische benadering
(methodologische spelregels), cumulatief (verder bouwen op werk voorgangers)
pseudowetenschap: vakgebieden die de pretentie hebben wetenschappelijke standaarden
na te streven maar toch tekort schiet om wetenschappelijk genoemd te worden
Theorie: samenhangend stelsel van uitspraken over de sociale werkelijkheid waarmee we
proberen maatschappelijke verschijnselen te beschrijven of verklaren (soms voorspellen)
Fundamenteel onderzoek: ontwikkeling of toetsing van theorieën door
oplossing kennisprobleem
Praktijkgericht: ontwikkeling van interventies en evaluatie van oplossingen
voor praktijkproblemen die bestaan bij aanwijsbare personen, groepen of
organisaties, veelal buiten wetenschap (theorievorming minder centraal)
empirische cyclus: onderzoek dat zich richt op
kennisvermeerdering(fundamenteel onderzoek): observatie, inductie,
deductie, toetsing en evaluatie. Zo omvangrijk dat meestal niet alle fasen
aan bod komen
Explorerend = inductief onderzoek = als er nog veel kennis ontbreekt en er
nog geen goede of onvolledige theorie bestaat
Toetsend = deductief onderzoek = als er al wel de nodige kennis is,
samengevat in volledige theorie, maar onderzoeker weet niet zeker of deze
theorie wel waar is
regulatieve cyclus van besluitvorming: praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek
inductie: vinden van empirische regelmatigheden of verbanden in een verzameling( aan de
hand van een aantal concrete observatie een algemenere uitspraak formuleren (exploratieve
hypothese)
formuleren van een theorie: via observatie en inductie (van concrete situaties naar algemeen
verband)
beoordeling van de theorie: deductie (van algemeen naar bijzonder), toetsing en evaluatie
Hypothese of voorspelling: uitspraak over bepaalde feiten of gebeurtenissen die men in het
onderzoek verwacht waar te nemen. Soms complementair en soms tegenstrijdig.
Falsificeren: uitkomst van analyse strijdig met hypothese
verifieert: uitkomst van analyse ondersteunt hypothese
praktijktheorie: eigen theorie ontwikkeld en beoordeelt
, regulatief = gericht op beslissingen
diagnose: tweede fase van de cyclus, probleemsituatie wordt onderzocht en oorzaken van
het probleem worden achterhaald
planontwikkeling: onderzoek naar de meest optimale en haalbare oplossingen voor het
probleem, selectie waarvoor opdrachtgevers verantwoordelijk zijn
ex ante evaluatie: voorafgaand aan interventie een analyse van mogelijke effecten maken
procesbegeleidend onderzoek/procesevaluatie/formatieve evaluatie: verschillende metingen
na elkaar waarmee tijdens de interventie de gang van zaken gevolgd wordt en de
tussentijdse uitkomsten worden gemeten
Effectevaluatie/productevaluatie/summatieve evaluatie: plan wordt geëvalueerd en de vraag
wordt beantwoord of er sprake is van een verandering waardoor het praktische probleem is
opgelost of ten minste gereduceerd
Ontologische uitspraken: wanneer onderzoekers uitspraken doen over het al dan niet
bestaan van sociale structuren en beweren dat de sociale wereld op een bepaalde manier in
elkaar steekt. Zijnsleer/studie van de dingen die bestaan. Welke dingen er zijn in de
werkelijkheid.
Epistemologie: kennisleer, mening over wat als kennis telt en over wijze waarop kennis over
werkelijkheid vergaard moet worden. Hoe kennis over werkelijkheid opdoen.
Empirische interpretatieve benadering:
positivisme: gaat uit van positieve ontwikkeling in wetenschap, gebaseerd op harde kennis:
feiten waarvan de juistheid kan worden nagegaan. (herhaalbaarheid en controleerbaarheid)
Begrijpen/verstehen van de sociale werkelijkheid, staat centraal bij interpretatieve
benadering.
Achtergrond van deze benadering ligt in hermeneutiek en fenomenologie.
Fenomenologen: beginnen met concrete waarnemingen, maar vervolgens vooral
achtergronden van verschijnselen naar voren halen
emic: perspectief onderzochte
etic: onderzoeker die van buitenaf gedrag interpreteert
Holistisch: meerdere waarnemingsmethoden gebruikt
intersubjectieve waarnemingen:waarnemingen die uitsluitend afhangen van het gebruikte
instrumenten en niet van de subjectieve onderzoeker die het instrument hanteert
Empirisch analytische benadering:
logisch-positivisme: zintuiglijk waarneembare feiten vertaald in reeks van logisch
samenhangende heldere en consistente uitspraken
mentale categorieën: intelligentie en armoede
neopositivisme: de wetenschappelijke stroming die de eis van falsifieerbaarheid
toevoegt=invloedrijkste stromingen binnen natuurwetenschappen en empirisch-analytische
benadering in sociale wetenschappen