Geschiedfilosofie samenvatting ‘’ Als het verleden trekt ‘’ Herman Paul
Hoofdstuk 1: Wat is geschiedfilosofie?
1.2:
Er zijn twee hoofdstromingen in de geschiedfilosofie:
1. historia res gestae
Substantiële geschiedfilosofie
Historische werkelijkheid
de loop der dingen
doel/bestemming van de geschiedenis
ritmen/patronen in de geschiedenis
drijvende krachten achter de geschiedenis
2. historia rerum gestarum
Analytische geschiedfilosofie
Historisch denken
Ontstaan 18e eeuw, tot bloei 19e eeuw
wat mensen over de historische werkelijkheid beweren
begripsverheldering
waaruit bestaat historisch denken?
Zijn er wetmatigheden in de geschiedenis?
Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) was een Duitse filosoof die geloofde dat
er een vooruitgang in de geschiedenis was door een constant groeiende zelfkennis
van de rede. De rede kent twee gestalten. De objectieve geest doelt op de orde en
regelmaat in de natuur; de subjectieve geest doelt op de menselijke rede die de
objectieve geest kritisch benadert. Beide geesten zijn een verschijningsvorm van
dezelfde rede. De scheiding tussen subject (mens) en object (wereld) zal geleidelijk
opgeheven worden met als eind doel ‘volmaakte zelfkennis.’
Augustinus (354-430) was een Noord-Afrikaanse kerkvader die zes fasen in de
geschiedenis benoemde, waarbij in de zesde fase – de fase waarin de mens
verkeerde sinds de dood van Jezus – niks meer gebeurde. Als Jezus weer terug zou
keren om zijn koninkrijk op aarde te vestigen zou de zevende dag van eeuwige rust
aanbreken. In zijn boek Civitate Dei verdedigd hij de christenen tegen de bewering
dat zij de ondergang van Rome veroorzaakt hadden. Hij behandelde tevens wat een
oorzaak is, welke er bestaan en wat de relaties tussen oorzakelijkheid en
noodzakelijkheid is (historia rerum gestarum).
Heinrich Rickert (1863-1936) was een Duitse neokantiaanse filosoof stelde dat het
verschil tussen natuurwetenschap en geschiedwetenschap zit in hun methoden.
Natuurwetenschap hanteert een generaliserende methode; geschiedwetenschap een
individualiserende methode (historia rerum gestarum).
,Jörn Rüsen is Duitse geschiedfilosoof die claimt dat historisch denken een
samenspel van tenminste vijf dimensies is:
1. Semantische operatie bewuste/onbewuste definiëring van woorden
2. Cognitieve dimensie behoefte aan kennis omtrent het verleden
3. Esthetisch aspect de vastlegging en overdracht van kennis (2), bijv. in de
vorm van een verhaal
4. Retorische dimensie de lessen die (3) zijn ontvangers wil leren
5. Politieke dimensie conservatieve aspecten van (3) dat geschiedenis zó
voorstelt dat men er niks aan kan veranderen ; de progressieve ondertoon van
(3) die de geschiedenis typeert als een constant proces van ontvoogding
Historische kennis is bij Rüsen een cultuurproduct van de eigen tijd en kan niet vrij
worden van politieke voorkeuren of esthetische conventies (historia rerum gestarum).
Historisch proces: Substantiele filosofen willen specifieren langs welke weg de
geschiedenis haar doel bereikt.
William H. Walsh (1913-1986) is een Britse filosoof die stelt dat analytische
geschiedfilosofen het verschil tussen historisch en natuurwetenschappelijk denken
willen achterhalen, alsmede de betekenis van bepaalde begrippen willen
onderzoeken.
1.3 Moeizame geschiedenis
De islamitische geleerde Ibn Khaldun (1332-1406) presenteerde een theorie over de
opkomst en ondergang van beschavingen.
Analytische geschiedfilosofie ontstond in de 18 e eeuw en kwam tot bloei in de 19e
eeuw. Hoewel al eeuwen geleden ontstaan, belandde substantiële geschiedfilosofie,
dankzij de wijdverbreide neiging de werkelijkheid te interpreteren in termen van
‘ontwikkeling’ of ‘revolutie’, in de 19e eeuw in zeer hoog aanzien.
William Strubbs (1825-1901) was een historicus die substantiële geschiedfilosofie
bekritiseerde. Hij vond dat wetenschappers alles dat zij claimen met bronnen moeten
kunnen staven en het doel/de samenhang van het historisch proces niet
wetenschappelijk te benaderen was. In de 20 e eeuw was er een opleving van de
S.G., met Oswald Sprengler (1880-1936). Hij stelde dat de geschiedenis een cyclisch
proces was waarin culturen net als individuen opgroeien, volwassen worden en
sterven. Dit liet hij zien aan de hand van de acht wereldbeschavingen. Arnold J.
Toynbee (1889-1975) uit Engeland hield juist een pleidooi voor spirituele herbronning
ter bevrijding van cultureel verval. De opleving van S.G. liep tot na de oorlogen door,
door de onzekerheden die over de toekomst waren ontstaan.
Brits ideeënhistoricus Isaiah Berlin (1909-1997) bekritiseerde de S.G. en had de
liberale opvatting dat men vrij was eigen keuzes te maken. Ook Karl Popper (1902-
1994) had kritiek op S.G., zijn motivatie was zowel intellectueel als ook politiek.
,Theorieën moeten falsifieerbaar (op empirische gronden weerlegbaar) zijn om
wetenschappelijk te zijn. Theorieën over de zin van geschiedenis zijn dus
onwetenschappelijk in deze opvatting. Twee redenen om S.G. niet te kunnen
afwijzen waren: 1) S.G. bleef ook buiten de groep geschiedfilosofen beoefend, en 2)
metafysische aannames over de aard van de historia res gestae zijn onvermijdelijk
als je iets over het verleden wil zeggen, aldus Hayden White. Analytische
geschiedfilosofen moeten beseffen dat begrippen als ‘geschiedenis’ en ‘feit’ beladen
zijn met vooronderstellingen over de aard van het historisch proces en de menselijke
positie daarin. White: “’proper history” which is not at the same time “philosophy of
history”’ bestaat niet. Metahistory is de titel van een boek van Hayden White over
substantiële geschiedfilosofische vooronderstellingen van historisch denken. Hayden
stelt dat historische vertellingen zich onontkoombaar houden aan verhaalstructuren
zoals we die kennen uit de literatuur. De verschillende “plots” die historici tot hun
beschikking hebben zijn bovendien gekoppeld aan metaforen,
argumentatiestructuren en ideologieën. Geschiedenisboeken geven het verleden dus
niet rechtstreeks en neutraal weer, maar brengen altijd een verhaalstructuur aan in
de overgeleverde feiten uit de historische werkelijkheid.
1.4: Tweeledige traditie
Leggen historici hun verhaalvormen aan het verleden op of zijn ze in het verleden
aan te treffen?
Er zijn drie redenen die bewijzen dat er niet een te strenge scheiding moet worden
gehandhaaft tussen S.G. en A.G.:
1. Je kan niet nadenken over de historia rerum gestarum (A.G.) zonder ook op
de historia res gestae (S.G.) te reflecteren.
2. Het denken staat niet tegenover de werkelijkheid, maar maakt er deel van uit.
V.B.: Het onderscheid tussen het feit dat Spinoza in de 19 e eeuw als
vrijdenker wordt herinnerd (historisch denken) en wie hij in zijn eigen 17 e eeuw
echt was (historische werkelijkheid).
historia res gestae omvat de historia rerum gestarum
3. Denken over geschiedenis heeft alles te maken met oriëntatie in een
historische werkelijkheid
1.5: Theorie, methodologie en historiografie
Geschiedtheorie: ander woord voor A.G.. ‘Theorie’ is een meer omvattende term dan
‘filosofie’. Geschiedtheorie omvat ook sociologische en psychologische
theorievorming over historisch denken. De terminologie wordt echter vooral gekleurd
door contexten, conventies en persoonlijke voorkeuren.
Geschiedfilosofie in dit boek als term, omdat:
1. Internationaal het meest ingeburgerd
, 2. Voornamelijk filosofisch perspectief denken over denken
3. Niet enkel beperken tot A.G.
Hoe verhoudt geschiedfilosofie zich tot historische methodologie? Methoden
specificeren o.a. hoe historici een bron aan interne en externe kritiek kunnen
onderwerpen en leggen uit welke vaardigheden er nodig zijn en hoe deze adequaat
gepraktiseerd kunnen worden knowledge how. De geschiedfilosofie biedt op haar
beurt inzichten als dat historisch inzicht bestaat bij gratie van verschillende relaties
tot het verleden, dikwijls een verhaalvorm aanneemt en een voorstel doet tot
verklaring van het verleden knowledge that. Geschiedfilosofie gaat niet om hoe
historisch te denken, maar analyseert wat historisch denken is.
Historiografie en geschiedfilosofie zijn niet alleen complementair, maar hebben ook
overlap, ten eerste omdat hun voorwerp identiek is: het historische denken.
Historiografen bestuderen hoe historisch denken zich ontwikkeld heeft;
geschiedfilosofen gaan na wat historisch denken is.
Hoofdstuk 2: Wat is het verleden?
2.1 Middeleeuwse kruiskerk
Historische sensatie: term bedacht door Johan Huizinga (1872-1945). Hij stelt dat
historische details het gevoel kunnen geven van een onmiddellijk contact met het
verleden, als een bijna ekstatische gewaarwording van het niet meer jezelf te wezen,
het beleven der Waarheid door de historie. Een dergelijke situatie levert geen kennis
op, wel stimuleert het liefde voor historisch onderzoek.
2.2: Chronologisch verleden
Er is een sterke neiging om verleden, heden en toekomst te definiëren a.d.h.v. klok
en kalander, zodat het heden als extended present gevat kan worden. Een
instantaneous present (Preston King) levert geen bruikbaar begrip van het verleden
op. Er is debat over de grens tussen heden en verleden. Gevoelsmatig is 80 jaar
geleden duidelijk onderdeel van het verleden, i.t.t. tot wat in een geologisch museum
geldt.
Historici spreken over ‘an informal “twenty-year rule” that leaves study of the most
recent past to journalists, sociologists, and political scientists’. Historici stellen tevens
dat ze om een gebeurtenis/ontwikkeling goed te kunnen duiden in een periodiek
tijdsbestek, deze van enige afstand moeten kunnen bezien. Historici leggen zich bij
voorkeur toe op het ‘voltooide verleden’.
Volgens Mark Salber Phillips is “historische afstand” een paraplubegrip voor
verschillende dimensies van betrokkenheid:
“Temporele afstand” door de tijd heen