Klinische psychologie
DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING
DEEL 2: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VANUIT
VERSCHILLENDE THEORETISCHE BENADERINGEN
Linda Polstra
OPEN UNIVERSITEIT | 2023-2024
1
,Inhoudsopgave
4. Farmacotherapie en andere niet-psychotherapeutische behandelvormen.............................................3
4.1 Psychofarmacologische interventies..................................................................................................3
4.2 Algemene werkingsprincipes van psychofarmaca..............................................................................3
4.3 Soorten psychofarmaca.....................................................................................................................4
4.4 Overige neurobiologische interventies..............................................................................................8
6. Cliëntgerichte behandeling van psychopathologie................................................................................10
6.1 De geschiedenis van de cliëntgerichte benadering..........................................................................10
6.2 Diagnostiek binnen het cliëntgerichte kader....................................................................................10
6.3 Grondhouding van de cliëntgerichte therapeut...............................................................................11
6.4 Pijlers van cliëntgerichte psychotherapie.........................................................................................11
6.5 Emotion-Focused Therapy (EFT)......................................................................................................12
6.6 Effectiviteit.......................................................................................................................................13
7. Cognitieve gedragstherapie...................................................................................................................13
7.1 Theoretisch kader............................................................................................................................13
7.2 Basisprincipes van cognitieve gedragstherapie................................................................................15
7.3 Diagnostiek......................................................................................................................................15
7.4 Behandeling.....................................................................................................................................17
7.5 Effectiviteit.......................................................................................................................................19
7.6 (Contra-)indicaties............................................................................................................................19
7.7 Nieuwe ontwikkelingen....................................................................................................................19
8. Interpersoonlijke psychotherapie..........................................................................................................19
8.1 Theoretische achtergrond................................................................................................................20
8.2 Effectiviteit.......................................................................................................................................20
8.3 Behandeling.....................................................................................................................................20
8.4 Toepassingen...................................................................................................................................22
2
, 4. Farmacotherapie en andere niet-
psychotherapeutische behandelvormen
De mens is een biopsychosociale eenheid. Medicatie heeft betrekking tot de biologische substraat.
4.1 Psychofarmacologische interventies
Psychofarmaca: zeer uiteenlopende chemische stoffen met verschillende klinische effecten, die
psychische functies beïnvloeden door fysiologische processen in de hersenen te veranderen
Altijd samen met psycho-educatie en afhankelijk van de fase waarin iemand zit ook aanvullende
interventies.
Eerste helft 20e eeuw: ECT, insuline-comatherapie en psychochirurgie.
Tweede helft 20e eeuw: psychofarmacologie maakt enorme vlucht door. Chloorpromazine als
behandeling van hevige onrust en psychose. Imipramine en MAO-remmers als antidepressivum.
Chloordiazepoxide als angstreducerende stof. Veel bij toeval ontdekt.
4.2 Algemene werkingsprincipes van psychofarmaca
Verschillende vormen van toediening en werking in het lichaam.
4.2.1 Farmacokinetiek
Farmacokinetiek: wat het lichaam doet met het geneesmiddel. Farmacokinetische processen:
Absorptie: hoe het middel wordt opgenomen in het lichaam
Verdeling: wanneer het middel geabsorbeerd is wordt het verspreidt door het lichaam (vrij
opgelost in het bloed of gebonden aan bloedeiwitten; moeilijker het lichaam verlaten)
Metabolisme: door het lichaam afgebroken in de lever (P450-enzymen), of bij lithium door de
nieren.
Uitscheiding: via gal (darmen en ontlasting) of urine. Ook via zweet, speeksel en moedermelk.
Halfwaardetijd: belangrijke maat voor metabolisme en uitscheiding. De tijd die het lichaam nodig heeft
om een bepaalde concentratie van het geneesmiddel in het bloed tot de helft terug te brengen.
4.2.2 Farmacodynamiek
Farmacodynamiek: de effecten van een bepaald geneesmiddel op het lichaam. Veelal door binding aan
te gaan met receptoren op de celmembraan. Hierdoor sprake van verandering binnen de cel of
blokkeren van receptor (lichaamseigen boodschapperstoffen; neurotransmitters).
Dosis-responscurve: grafische weergave van de relatie tussen de hoeveelheid van een bepaalde stof in
het lichaam en het effect ervan.
Smalle therapeutische index: de effectieve concentratie van het middel in het bloed (bloedspiegel) ligt
dichtbij de toxische bloedspiegel en geeft ernstige bijwerkingen. Voorbeeld is het middel lithium.
4.2.3 Klinische werkingsprincipes
Klinische verwerkingsprincipes:
Behandelaar moet goed weten wat het medicijn inhoudt en de patiënt hierover informeren
3
, Behandelaar moet kennis hebben van het nut van onderhoudsbehandeling (langdurige
medicatie om terugval te voorkomen)
Behandelaar moet beoordelen of medicament invloed heeft op cognitief functioneren,
rijvaardigheid en/of bedienen van machines
Behandelaar moet kennis hebben van de manieren waarop psychiatrische stoornissen kunnen
interacteren met klinisch geneesmiddelengebruik
Farmacotherapie en psychotherapie als complementaire behandelmethoden zien
Behandelaar moet kennis hebben van algehele huidige lichamelijke gezondheidstoestand van de
patiënt
4.3 Soorten psychofarmaca
Onderstaand wordt stofnaam aangegeven met een kleine letter en merknaam aangegeven met een
hoofdletter.
Alle in Nederland geregistreerde farmaca, eigenschappen, bijwerkingen, gebruikte doseringen en
indicaties, staan beschreven in het Farmacotherapeutisch Kompas.
4.3.1 Antipsychotica/Neuroleptica
Indeling
Onrustige en angstige patiënten worden gesedeerd en geremde patiënten worden actiever. Mogelijk
ervaring van depersonalisatie, distantie en emotionele vervlakking.
Klassieke typische antipsychotica: haloperidol (Haldol), flufenazine (Anatensol), flupentixol (Fluanxol),
perfenazine (Trilafon), pimozide (Orap), pipamperon (Dipiperon), sulpiride (Dogmatil) en zuclopenthixol
(Cisordinol)
Moderne atypische antipsychotica: aripiprazol (Abilify), clozapine (Leponex), Olanzapine (Zyprexa),
paliperidin (Invega), quetiapine (Seroquel), risperidon (Risperdal) en sertindol (Serdolect)
Gemeenschappelijk bijwerkingsprofiel: selectievere beïnvloeding van dopaminerge
receptorsysteem en minder beïnvloeding van andere neurotransmittersystemen, minder sprake
van bewegingsstoornissen dan bij klassieke
Werkingsmechanisme
Belangrijkste werkingsmechanisme is de blokkade van verschillende dopaminereceptoren in het centrale
zenuwstelsel. Verschillende subtypen: D1,D2,D4. Vooral gelokaliseerd in de prefrontale gebieden en de
basale ganglia (o.a. verantwoordelijk voor motoriek).
Lage potentie: gering effect op dopaminereceptoren (kalmering)
Hoge potentie: blokkeren met name de D2-receptoren (psychosen)
Indicaties
Ernstige stoornissen in denken en waarneming (wanen en hallucinaties)
Grote onrust bij organische syndromen (dementie, delier)
Bipolaire stoornis, acute manie (ook onderhoudsbehandeling)
Additiebehandeling (toevoeging andere behandeling zoals bij OCD)
4