1
, Inhoud
Les 1 Leerdoelen (H 1 en 2)......................................................................................................................... 3
Les 2 Leerdoelen (H 3 en 4)........................................................................................................................ 7
Les 3 Leerdoelen (H 5)............................................................................................................................... 13
Les 4 Leerdoelen (H 6 en 8)....................................................................................................................... 18
Les 6 Leerdoelen (H 9 en 10)..................................................................................................................... 31
EXTRA: vragen E-connect per hoofdstuk.................................................................................................. 35
Hoofdstuk 1 – de rol van bedrijfseconomie in een organisatie................................................................35
Hoofdstuk 2 – werking van 3 financiële overzichten................................................................................37
Hoofdstuk 3 – indeling van kosten en break-evenanalyse.......................................................................38
Hoofdstuk 4 – bepaling van de integrale kostprijs...................................................................................41
Hoofdstuk 5 – beoordeling van de financiële gezondheid van een organisatie.......................................42
Hoofdstuk 6 – beoordelen van een investeringsvoorstel.........................................................................44
Hoofdstuk 7 – keuze van een vermogensvorm........................................................................................ 46
Hoofdstuk 8 – besturing van een organisatie: planning...........................................................................47
Hoofdstuk 9 – besturing van een organisatie: control..............................................................................48
2
, Les 1 Leerdoelen (H 1 en 2)
1. de vijf typen producerende organisaties volgens het typologiemodel van
Starreveld benoemen. (H 1 – 1.2.1)
De indeling van Starreveld gaat uit van de manier waarop de organisatie haar geld
verdient. Het doel van de typologie is te komen tot een standaard controleaanpak van
accountants.
De 5 typen organisaties:
1. Handelsorganisaties, waarin vooral sprake is van een goederenbeweging en een
omzettingsproces ontbreekt.
2. Productieorganisaties, waarin vooral een technisch omzettingsproces plaatsvindt.
3. Land- en mijnbouworganisaties, die een specifieke goederenbeweging en omzetting
hebben.
4. Dienstverleningsorganisaties, met de volgende driedeling:
a. met een zekere mate van goederenbeweging, zoals restaurants, veilingen en
transportbedrijven.
b. met beschikbaarstelling van ruimte of het verkopen van capaciteit, zoals hotels,
zwembaden en personenvervoer.
c. met het verkopen van uren, zoals advocatenkantoren, adviesbureaus en
schoonmaakorganisaties.
5. Financiële instellingen, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen.
2. het verschil tussen informatie bestemd voor externe en interne stakeholders
herkennen. (H 1 - 1.3.3 en 1.3.2)
Stakeholders zijn de belanghebbende van de organisatie, zoals de eigenaren of
aandeelhouders, het personeel, de klanten, de banken en de leveranciers.
Externe Stakeholder/ Financial accounting:
De informatie is bedoeld om terug te kijken en verantwoording af te leggen
over gedane zaken.
De informatie moet betrouwbaar zijn, met de nadruk op juistheid en
volledigheid.
De informatie wordt periodiek, per kwartaal en jaarlijks, verstrekt.
De informatie is meestal globaal en heeft betrekking op het hogere,
samengestelde niveau van de organisatie.
De informatie wordt conform wet- en regelgeving vastgesteld.
De functionaris die zich bezighoudt met externe verslaggeving is de accountant.
Interne Stakeholders/ Management accounting:
De informatie is bedoeld om vooruit te kijken, als ondersteuning bij het nemen
van beslissingen en het bepalen van beleid.
De informatie moet betrouwbaar zijn, met de nadruk op tijdigheid.
De informatie wordt meer continue en ad-hoc verstrekt.
De informatie is meestal gedetailleerd, exact op maat gemaakt voor de
betreffende bedrijfsbeslissing.
De informatie wordt vastgesteld op basis van relevante gegevens voor de
betreffende bedrijfsbeslissing.
De functionaris die zich bezighoudt met interne verslaggeving is de controller.
3
,3. de vijf stappen van het besluitvormingsproces binnen organisaties benoemen. (H 1
– 1.5)
Voor het maken van een beslissing zal de manager moeten begrijpen welke informatie
nodig is, hoe de bedrijfseconomische instrumenten werken en hoe de uitkomsten hiervan
geïnterpreteerd moeten worden. Hiervoor word het besluitvormingsproces gebruikt:
1. Probleem identificeren.
2. Informatie verzamelen.
3. Maak toekomstscenario’s.
4. Beslissen.
5. Implementeren.
4. rol van de Deming-cirkel en riskmanagement bij het besluitvormingsproces
beschrijven.
(H 1 – 1.5.1)
Deming-cirkel/ PDCA-cyclus:
De gevolgen van beslissingen moeten beheerst worden. Deze cyclus wordt doorlopen
om tot optimalisatie van het proces te komen en zo het resultaat van het proces te
maximaliseren. De cyclus wordt continue doorlopen.
1. Plan fase (plannen): hierin worden de doelen voor het proces afgesproken. Het gaat
daarbij om de (RBB) resultaten, de beschikbaarheid van middelen en de belangen van
stakeholders van het proces.
2. Do fase (uitvoeren): hierin wordt het proces uitgevoerd en de resultaten gemeten.
3. Check fase (controleren): de gemeten resultaten worden vergeleken met de doelen.
4. Act fase (bijsturen of bezinnen): acties worden uitgezet om de resultaten te verbeteren
(re-act) of er wordt niets gedaan en dan bestaat de fase uit het reflecteren (pro-act).
- vervolgens herhaalt de cyclus zich weer.
Risk management bestaat uit de volgende stappen:
1. Risico inventarisatie: bepalen welk soort risico er worden gelopen.
2. Risicoanalyse: bepalen hoe groot de kans is dat er iets gebeurt en bepalen wat het
gevolg of de impact daarvan is als het gebeurt. Dat samen bepaalt het risico.
3. Kwantitatieve beoordeling van de risico’s: bepalen wat de waarde is van elk risico.
4. Optie analyse: bepalen wat de beheersingsstrategieën zijn: vermijden, verminderen,
overdragen (vaak verzekeren) of accepteren van de risico’s. (VVOA)
Dus: inventariseren, analyseren, beoordelen en beheersen.
4
, 5. de vier deelgebieden binnen de bedrijfseconomie uiteenzetten. (H 1 – 1.6)
De bedrijfseconomie heeft als doel bij te dragen aan de financiële gezondheid van alle
betrokkenen bij de organisatie. Zij doet dit op 4 deelgebieden.
1. Bedrijfsadministratie, houdt zich bezig met (financiële) gegevens registreren.
2. Financial accounting of externe verslaggeving, houdt zich bezig met externe
betrokkenen informeren.
3. Management accounting of interne verslaggeving, houdt zich bezig met het
management adviseren.
4. Finance of financiering, houdt zich bezig het met aantrekken en beheren van het
vermogen van een organisatie om de gewenste activiteiten financieel te kunnen
uitvoeren.
6. de rollen van financiële functionarissen herkennen. (H 1 – 1.6.5)
Binnen een organisatie zijn er 3 rollen/ functionarissen:
1. De administrateur registreert wat er nu gebeurt. (bedrijfsadministratie)
2. De controller adviseert over te nemen toekomstige beslissingen. (Man. accounting)
3. De treasurer beheert het vermogen van nu en in de toekomst. (Finance)
Buiten de organisatie is er 1 rol:
1. De registeraccount controleert wat er in het verleden is gedaan. (Fin. accounting)
7. twee overzichten ten behoeve van een beginbalans omschrijven. (H 2 – 2.3.3)
Bij het starten van een organisatie moet je een ondernemingsplan opstellen. Hierin staat
de beginbalans vermeldt. Deze balans is opgesteld uit een
investeringsbegroting en het financieringsplan.
Investeringsbegroting is een overzicht van alle activa die de organisatie wil
aanschaffen. Dit overzicht moet zo gedetailleerd mogelijk worden opgesteld. De
bedragen zijn zonder BTW (dit wordt apart vermeld: bedrag incl. btw, btw, bedrag excl.
btw) en worden gebaseerd op offertes.
Financieringsplan geeft antwoord op de vraag hoe alle activa die op de
investeringsbegroting staan, betaald worden. Dit gebeurt zo gedetailleerd mogelijk, per
contract en groeperen per balanspost.
8. de overeenkomsten tussen resultatenrekeningen van organisaties verhelderen. (H
2 – 2.4.2)
De overeenkomsten van resultatenrekeningen (handel, productie en non-profit) is dat het
onderste deel van de rekening hetzelfde is.
1. Het bedrijfsresultaat is het resultaat dat het beste weergeeft hoeveel het uitvoeren van
de activiteiten van een bepaalde periode oplevert. Het bedrijfsresultaat is het resultaat
voor belasting, ook wel EBIT genoemd, Earnings Before Interest and Taxes.
2. De interestkosten zijn de vergoeding voor de vreemdvermogenverschaffers als
tegenprestatie voor het beschikbaar stellen van vermogen waarmee de organisatie haar
activiteiten kan uitvoeren.
3. De belasting is de bijdrage van de organisatie aan de overheid.
4. Het resultaat na belasting, ook wel earnings after taxes (EAT) genoemd, is het bedrag
dat beschikbaar is voor de eigenaar of eigenaren.
5