H1) Recht in het algemeen
recht = geheel van geldende rechtsregels
- positief recht / objectief recht: deze rechtsregels ordenen de verhouding tussen
personen
- subjectief recht = het recht dat men ontleend aan een objectief recht
Soevereiniteit = als de overheid in beginsel de bevoegdheid tot wetgeving, bestuur en
rechtspraak heeft.
Volkenrecht = deel internationaal recht dat rechtsregels bevat over het verkeer tussen
staten onderling en het verkeer tussen staten en volkenrechtelijke organisaties.
Verdrag = schriftelijk, bindende regeling tussen staten onderling of tussen staten en
volkenrechtelijke organisaties. Verschillende soorten verdragen:
1) Verdrag waarbij enkel de regeringen verplichtingen tot elkaar aangaan (zoals
Verdrag tussen Nederland en Duitsland met betrekking tot grensoverschrijdende
politiële samenwerking)
2) Verplichtingen voor wetgevers tot het maken van wetgeving.
3) Verdrag met rechtsregels die in een staat rechtstreeks worden toegepast (EVRM
bijv.) - grijpt in op soevereiniteit.
4) Verdrag met regelingen waar bevoegdheid tot bestuur, rechtspraak en wetgeving
wordt opgedragen aan een internationale organisatie - art. 92 Gw.
Voorrangsregel: als een nationale regel in strijd is met EU-recht, dan gaat EU-recht voor op
grond van art. 94 Gw.
Raad van EU: hebben het EVRM gemaakt.
Monistisch systeem: Dit houdt in dat grondrechten uit het EVRM rechtstreeks kunnen
worden toegepast in Nederland, zie art. 93 Gw.
Functies recht:
- ordening van menselijk gedrag door stellen van rechtsregels
- handhaving van die regels door geschilbeslechting
materieel recht: regels over de rechten en plichten van personen in hun onderlinge verkeer
formeel recht: regels met betrekking tot de procedure en het behalen van de rechten en
plichten.
Rechtsgebieden
1) Staatsrecht = regels die betrekking hebben op de organisatie van de Staat en zijn
organen en op de bevoegdheden van die organen. Ook gaat het over de
verhoudingen van burgers tot de Staat en de mogelijkheid die zij hebben om invloed
uit te oefenen op het functioneren van diverse staatsorganen.
- Grondwet: summiere, geschreven regeling waarin een aantal belangrijke
gegevens over de organisatie van de staat liggen verankerd.
- vrijheidsrechten: mens is meer dan een onderdaan van de staat en de
overheid moet dat respecteren
- politieke grondrechten: deze geven de burgers zeggenschap over de
samenstelling van overheidsorganen
- sociale grondrechten: verplichten de overheid in te spannen
, - organieke opbouw: een bepaling waaruit volgt dat een nadere uitwerking
nodig is later in de wet
- gewoonterecht: zoals de motie van afkeuring
2) Bestuursrecht = regels met betrekking tot optreden van bestuursorganen en
omtrent de beslechting van bestuursrechtelijke geschillen.
- materiële bestuursrecht: bevoegdheid organen en maken van
beschikkingen
- formele bestuursrecht: regels met betrekking tot de procedure en
rechtsbescherming voor de burger
- beschikking: art. 1:3 Awb.
3) Strafrecht = bedreigt bepaalde gedragingen met straf
- materiële strafrecht: welke feiten zijn strafbaar?
- formele strafrecht: wat zijn de regels m.b.t. de procedure?
- eigenrichting door de overheid toegestaan.
- nulla poena-beginsel: art. 16 Gw jo. art. 1 Sr.
4) Burgerlijk recht = gaat over de juridische verhouding tussen personen onderling
- materiële recht: regels betreffende personen en regels betreffende het
vermogen van personen.
Regels m.b.t. personen zijn te verdelen onder:
a) personen- en familierecht = regelt alle persoonlijke betrekkingen
binnen en buiten gezin
b) rechtspersonenrecht = over de juridische samenwerkingsvorm die
zelfstandig aan het rechtsverkeer kan deelnemen
- vermogensrecht: geheel van regels over een vermogen van een persoon
- handelsrecht: hoort ook bij burgerlijk recht.
5) Arbeidsrecht = geheel van rechtsregels die gaat over de arbeidsverhouding van
personen in loondienst.
Sociaal zekerheidsrecht = onderdeel van arbeidsrecht dat zich met het stelsel van
sociale voorzieningen bezighoudt
Publiekrecht = gaat over de overheid
Privaatrecht = gaat over burgers onderling, of overheid - burger.
- ze beschermen verschillende belangen (Algemeen vs. individueel belang)
- ze hebben betrekking op verschillende rechtsverhoudingen
- sprake van grensvervaging tussen beide
Verticale verhouding: publiekrecht
horizontale verhouding: privaatrecht
- dit zijn de klassieke indelingen.
- andere indeling: naar samenhangende facetten van maatschappelijk leven, of
geschreven en ongeschreven recht (gewoonterecht vs. verdrag en wet)
,H2) Recht en staat
Trias politica: leer van de machtenscheiding, Montesquieu.
- als de staatsmacht in handen van 1 persoon zou zijn, zou de staat een bedreiging
vormen voor de vrijheid van de burger. Daarom dient er sprake te zijn van een
machtenscheiding, omdat dit machtsconcentratie voorkomt. Macht in deze context
betekent: bevoegdheid die aan een orgaan is toebedeeld. Leer van de
machtenscheiding = scheiding van staatsrechtelijke bevoegdheden.
1) gescheiden machten: wetgevende macht, bestuurlijke macht en een rechtsprekende
macht.
2) gescheiden organen: elk orgaan heeft een eigen taak
3) checks and balances: organen moeten elkaar controleren en er dient een zeker
evenwicht te zijn.
- Montesquieu vergelijkt in zijn boek ‘l esprit des lois drie soorten staatsinrichtingen
met elkaar: een monarchische staat, een republiek en een staat zonder wetten. Zijn
voorkeur was die van een republiek, waar de wetgevende macht een afspiegeling is
van het volk. Er diende twee kamers te komen, afgeleid van het Engelse parlement.
1 die het volk vertegenwoordigd en 1 die de adel vertegenwoordigd. Dit zou voor
stapsgewijze wetgeving zorgen, wat kwalitatief goede wetgeving opleverde.
Rechtsprekende macht moest volledig onafhankelijk en enkel de spreekbuis van de
wet zijn.
Legisme: gehele positieve recht wordt uitsluitend door de wetgever geschapen, de wet is de
enige rechtsbron.
- komt uit de Franse geschiedenis, waar het volk eerst geen invloed had op
wetgeving/rechtspraak en door democratisch gekozen volksvertegenwoordigers in te
voeren, zou de revolutie kunnen worden omgekeerd.
- Jean Jacques Rousseau: recht enkel door volk, volonté générale. Wet dient
afkomstig te zijn van macht gekozen door het volk. Ander recht dan wettenrecht
bestaat volgens hem niet. Volgens hem en Robespierre, moest jurisprudentie
verdwijnen.
- codificatiegedachte: gedachte dat het recht op systematische wijze in wetboeken
moet worden opgenomen
Trias politica in Nederland
- geen volledige scheiding der machten, want wetgevende macht
(regering+St-generaal) en uitvoerende macht (regering) werken samen aan wetten.
- besluit van regering = koninklijk besluit, wel met verschillende inhoud (in vorm van
beschikking of algemeen verbindend voorschrift)
- rechter heeft bestuurlijke taak, bij geven beschikking. Is onafhankelijk door
benoeming voor het leven.
decentralisatie: tweede vorm machtsverdeling
- verspreiding macht tussen centrale overheid en lagere overheid
- voorkomt dat alle wetgeving uitsluitend afkomstig is van regering en S-G
gezamenlijk.
- territoriale decentralisatie: provincie en gemeente, bevoegdheid over bepaald
gebied
, functionele decentralisatie: verwezenlijken specifieke doelstelling, bepaald,
nauwkeurig omlijnd deelgebied van het maatschappelijk leven.
autonomie: zelfstandige bevoegdheid tot regelen bepaalde aangelegenheden.
medebewind: gemeenten en provincies moeten op grond van de wet meewerken aan
verwerkelijking van iets dat op centraal niveau is geregeld of besloten. Niet met betrekking
tot eigen beleid.
Constitutionele monarchie: positie koning ligt in de Grondwet en is daarmee ook
verankerd.
democratie: (directe) beslissingen worden ‘rechtstreeks’ door de burgers genomen. Dit
hebben wij niet, want het gaat via verkiezingen. Onze democratie heet een representatieve
democratie.
(1) volksvertegenwoordiging
(2) rechtsstaat
(3) parlementair stelsel: betrekking regering en parlement
(4) grondrechten
- vertegenwoordiging: burgers kiezen haar vertegenwoordigers. (basisvoorwaarde)
Dit is mogelijk door het kiesrecht. (actief = kiezen, passief = gekozen worden).
- Staten-generaal: parlement vertegenwoordigt het Nederlandse volk, 2e kamer direct
en 1e kamer via getrapte verkiezingen.
- evenredige vertegenwoordiging: zetels aan een politieke partij in evenredigheid
met het aantal op die partij uitgebrachte stemmen (anders dan districtenstelsel, per
district 1 zetel in parlement)
- referendum: rechtstreeks mening van burger over besluit van overheidsorgaan.
a) raadgevend: afgeschaft
b) correctief: oordeel meerderheid is beslissend
- rechtsstaat: elk optreden van de overheid is onderworpen aan regels van het recht
Als de overheid dit niet doet, is er sprake van inbreuk op burgerrechten. Burgers
genieten rechtsbescherming, wat betekent dat zij bij een rechter op kunnen komen
tegen een inbreuk van een burgerrecht.
- rechtsbeginselen: overheid moet zich hieraan houden bij het nemen van besluiten
en maken van wetten, zoals zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel.
- Overheidsoptreden moet direct of indirect te herleiden zijn uit de grondwet.
- parlementair stelsel: betrekking regering en parlement, belangrijkste is de
vertrouwensregel. De tweede kamer moet vertrouwen hebben in de regering. Dit
wordt ook wel de vertrouwensregel genoemd. Dit ging als volgt:
Voor 1848 beschouwde de koning (Willem I) zichzelf bevoegd indien bevoegdheid
voor iets niet uitdrukkelijk in de Grondwet aan regering+S-G was gegeven. Hij trad
dan op als wetgever én als bestuurder. Sinds 1840 is vastgelegd dat alle besluiten
van regering + S-G én alle koninklijke besluiten, ondertekend moesten worden door
één of meer ministers (wegnemen macht koning). Strafrechtelijke ministeriële
verantwoordelijkheid werd ingevoerd.
1848: invoering ministeriële verantwoordelijkheid.