HC 8 – Rechtsvinding 2
28/10/24
Rechtsvinding = het recht is ergens en ook buiten de rechter en wat de rechter
doet. De rechter heeft ook toepassingsruimte, hij kan de verschillende methodes
toepassen en je kan dan hieruit ook andere uitkomsten krijgen. Hoe kan je het
recht zo toepassen dat het goed past in deze zaak. Meestal doet de rechter dus
aan rechtsvinding.
Rechtsvorming = het recht wordt gevormd, gemaakt door de rechter zelf. Maar
dit is niet goed, want we hebben een democratie, dat is dus niet vaak van
toepassing in de rechtszaken. Soms is de wet zo onduidelijk, dat de rechter er wel
zelf stukjes bij verzint. Dit is heel uitzonderlijk en is dus maar in een paar
gevallen zo.
Het gaat dus over de mate van heteronomie (past recht van ander toe, meestal
dus, anders zou hij zijn gezag verliezen, mensen denken waarom zouden we daar
nog naar luisteren) of autonomie (rechter maakt recht zelf, rechtsvorming).
Technieken van rechtsvinding
1) Wetsinterpretatie, de rechter neemt de tekst van de wet nog steeds als
uitgangspunt. Welke betekenis kan de rechter geven aan de woorden in de
wet
2) Aanvullende redeneerwijzen, de rechter kijkt een beetje buiten de wet
om. Er komt veel meer autonomie aan de rechter toe. Soms komt er uit de
wetsinterpretatie een uitkomst die niet goed is. Als de wettekst niet een
passend antwoord oplevert, je kan dan deze techniek gebruiken
- Redenering naar analogie, er is een wet A, die geldt voor een geval A,
de rechter heeft een geval B, maar de rechter past wet A alsnog toe op
geval B. Als er een relevante overeenkomst is en ze gelijkenissen hebben.
Wetstoepassing omdat je een gelijkenis ziet. De wet gaat er eigenlijk niet
over, maar je past hem toch toe.
In het strafrecht is er een analogieverbod, je mag hier alleen maar
straffen opleggen als van tevoren al duidelijk staat dat dit strafbaar is
legaliteitsbeginsel. Uit het analogieverbod leiden we dus af dat de rechter
niet buiten de wet om mag straffen. Als dit wel zou mogen schend de
rechter dus het legaliteitsbeginsel.
- Redenering a contrario, een redenering aan de hand van een
tegenstelling. De wet gaat over geval A, de rechter krijgt geval B, de
rechter zegt geval A is niet geval B, dus ik pas wet A ook niet toe op geval
B. Je ziet een tegenstelling en gaat dus het tegenovergestelde van wet A
toepassen op geval B. Je krijgt de tegenovergestelde conclusie.
3) Evaluatieve termen toepassen, de wet staat vol met evaluatieve
termen. Dit zijn woorden in de wet die een waardeoordeel vergen.
Woorden die verwijzen naar een waardeoordeel: redelijk, snel, passend.
Deze woorden zijn heel vaag. Bij deze wetten (met een waardeoordeel) is
het de bedoeling dat de rechter zelf hier een oordeel over geeft en dit zelf
, invult. Geeft dus veel autonomie aan de rechter, die moet kijken of hij iets
redelijk, etc. vindt.
Kan ook in het strafrecht (VB art. 245 Sr (oud))
4) Rechtsbeginselen, onderliggende waarden van het rechtssysteem,
waarden die overal tot uitdrukking komen en je dus kunt beschouwen als
fundamentele waarden. Zeggen dat je naar deze waarden moet streven.
Rechtsbeginselen die in elk rechtsgebied gelden. Rechtszekerheid,
gelijkheidsbeginsel, proportionaliteit en subsidiariteit. Rechters moeten
hier dus zoveel mogelijk naar streven.
Rechtsbeginselen die niet in het hele recht gelden, maar in een bepaald
vakgebied voorkomen. Legaliteit (publiekrecht), contractvrijheid
(privaatrecht), redelijkheid en billijkheid (privaat)
Proportionaliteitsbeginsel = nadelen moeten opwegen tegen de
voordelen van een besluit of handeling.
5) Belangenafweging, je gaat in je gevoel een gevoelsmatig gewicht
toekennen aan iemand belang en dat vergelijk je met het belang van de
wederpartij. Wiens belang het zw aarst weegt krijgt dan gelijk.
HC 9 – Materieel Strafrecht
4/11/24
Het materieel strafrecht geeft aan welke feiten strafbaar zijn, wie dader is en
met welke sancties het plegen van die feiten kan worden bestraft.
Het formeel strafrecht/strafprocesrecht regelt onder andere de opsporing van
strafbare feiten, de bevoegdheid van het OM tot strafvordering en bevat
voorschriften over de terechtzitting, de rechtsmiddelen en uitvoering van
opgelegde sancties.
Art 1 Sr = art. 16 Gw
Een strafbaar feit = een in een delictsomschrijving verboden menselijke
gedraging, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten valt. Mensen zijn
uitsluitend strafbaar voor een eigen strafbaar feit.
Delictsomschrijving
= de formulering van een ge- of verboden gedraging in de wet, vaak inclusief de
omstandigheden waaronder die gedraging strafbaar is. De gedraging en
eventuele bijbehorende omstandigheden zijn opgebouwd uit een of meer
onderdelen die bestanddelen heten. Pas als er voldaan is aan alle bestanddelen is
er sprake van een strafbaar feit.
Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daarvan voorafgaande wettelijke
bepaling. Kern van het strafrecht is het legaliteitsbeginsel. De overheid mag
, alleen straffen als de burger van tevoren had kunnen weten dat het strafbaar
was.
Het strafrecht bestaat uit een algemeen deel en uit een bijzonder deel. Het
algemene deel bevat stukken die voor heel veel straffen gelden, kan je toepassen
op veel specifieke delicten. Het zijn dus voorschriften die van toepassing zijn op
alle wetten die een strafbepaling bevatten. In het bijzondere deel zijn specifieke
dingen strafbaar gesteld (delictsomschrijvingen, VB: 453 Sr). De
delictsomschrijving bevat bestanddelen. Als deze allemaal zijn vervuld, dan staat
er ook welke maximumstraf de rechter kan opleggen. De delictsomschrijvingen
zijn dus belangrijk vanwege het legaliteitsbeginsel.
Legaliteitsbeginsel in het strafrecht kan je opdelen in 3 deelnormen:
Nulla poena-beginsel, geen straf zonder een voorafgaande strafwet.
Verbod van strafbaarstelling met terugwerkende kracht. Er is dus geen
strafbaarstelling mogelijk met terugwerkende kracht, dit is verboden. De
wetgever kan dus niet met terugwerkende kracht een wet maken die zegt
dat iets strafbaar is. Het feit moet strafbaar zijn op het moment dat het
wordt begaan.
Analogieverbod, er is een verbod op bestraffing op basis van analogie.
Richt zich tot de rechter. De rechter mag niet op basis van een analoge
redenering straffen. De rechter mag niet op grond van een sterke gelijkenis
met een bestaande rechtsregel uit het strafrecht een nieuwe
strafrechtelijke norm formuleren en deze toepassen. Maar vrijspraak op
basis van analogie mag dus wel. Het gaat echt alleen om het straffen dat
niet mag. Een verruimende uitleg van een wettelijke strafbepaling mag wel
volgens de Hoge Raad Diefstal van elektriciteit.
Lex certa beginsel, het bepaaldheidsverbod, strafbepalingen die de
wetgever maakt moeten wel voldoende duidelijk zijn.
Een ander onderdeel van de delictsomschrijving is het strafrechtelijk
overgangsrecht.
Rechters moeten zich houden aan het lex mitior beginsel. Iemand pleegt een
strafbaar feit, dan wijzigt de wet, dan komt de verdachte voor de rechter. Dus
tussen het plegen van het strafbare feit en de strafoplegging wordt de wet
gewijzigd. Bij verandering in de wetgeving, moet de rechter de bepaling
toepassen die het gunstigste is voor de verdachte. Art. 1 lid 2 Sr
Het verschil tussen bestanddelen en elementen. In de Nederlandse taal
betekenen bestanddelen en elementen hetzelfde, maar in het strafrecht zijn dit
andere dingen.
- Bestanddelen = de bouwstenen van een delictsomschrijving, van een
wettelijke strafbepaling. Moeten door het OM worden bewezen, er moet
actief bewijs worden geleverd door het OM voordat de rechter over kan
gaan tot het opleggen van een straf.