RWD-samenvatni blz. 34-157, 193-201, 216-218
Hoofdstuk 2; ontluikende iecijferdheid
De niveaus/fasen van tellen (resultatef in iroep 3)
De schets van de leerlijn van aanvankelijk rekenen:
Context iebonden
Hoe oud ben je geworden? Je vraagt hierbij dus in de context naar iets waardoor
iemand moet tellen/een hoeveelheid. Je zegt dus niet tel eens.
Of een toren van blokken: hoe hoog is de toren i.p.v. hoeveel blokken zijn er?
Object iebonden
Hoeveel kaarsen zijn dat? Dus iemand kan iets natellen en het is te zien.
Wat als ik er 2 weghaal?
Puur tellen en rekenen
Er ziten 8 knikkers in de doos. Hoeveel zijn er als ik er drie uithaal?
De eigenschap van puur tellen is wanneer je niet iets kan natellen om het te
controleren.
Elementair ietalbeirip = het kennen/leren van de telrij, aantallen kunnen tellen en inzicht
en kennis van de getallen.
Kinderen leren beter als de getallen in relate staan met een betekenisvolle situate voor hen.
Wiskundige elementen komen in het dagelijks leven overal voor; meten, ruimte, tjd,
aantallen, afstand etc.
Als kinderen dit kunnen vergroten de handelingsmogelijkheden. Dit heet wiskundiie
wereldoriëntate.
Subiteren = wanneer kinderen kleine hoeveelheden gelijk herkennen. Direct of onmiddellijk
zien.
De fasen van tellen:
1. Akoestssch tellen
Tellen met een melodietje/muziek. 1,2,3,4 hoedje van papier)
2. Asynschroon tellen
Er is geen 1 op 1 relate. Het aantal klopt niet met het getelde. Hoeveelheden worden
niet aanwijzend geteld. Iemand gaat van 1,2, naar 5.
3. Synschroon tellen
Een hoeveelheid wordt aanwijzend geteld. Er is dus een 1 op 1 relate. Denk hierbij
aan stappen zeten bij een bordspel.
4. Resultatee tellen
Het kind kan synchroon tellen en het ‘resultaat/de uitkomst’ aangeven!
5. Verkort tellen en terugtellen
Tellen kan per 2 of drie. 2,4,6,8 en met turven. Dit gaat per 5.
, Ordinaal ietal verwijst naar de rangorde (de zoveelste)
Kardinaal ietal verwijst naar de hoeveelheid
Getalaspect Voorbeeld
Aantal ietal, hoeveelheid, kardinaal ietal 11 spelers in een voetbalteam
(een hoeveelheid)
Telietal, voliorde ietal, ordinaalietal De nummer 11 of 11e in de rij
(rangorde in de telrij, nummer)
Meetietal 11m van de stp tot het doel
(geeft een maat aan)
Naamietal Rugnummer 11, snelwegen A16,
huisnummer
Rekenietal, formeel ietal 5 + 6 = 11
Piaget onderscheidt 4 belangrijke rekenvoorwaarden:
1. Conservate inzien dat de hoeveelheid hetzelfde blijft, ook al verandert de vorm
van die hoeveelheid
2. Correspondente het kunnen leggen van 1 op 1 relates. Synchroon tellen is de
correspondente tussen het uitgesproken telwoord en het getelde object.
3. Classificate het maken van groepen op basis van 1 of meer gemeenschappelijke
kenmerken. Bijvoorbeeld al het ronde speelgoed, al het vierkante speelgoed.
4. Seriate het aanbrengen van een volgorde. Klein-kleiner-kleinst.
Symboliseren:
Kleuters hebben behoefte aan het symboliseren van getallen. Bijvoorbeeld door hun vingers
op te steken of een dobbelsteen.
Getalbeeld: Getalsymbool:
Niveaus van opereren:
Tellend rekenen
Op de vingers tellen, van hieruit de koppeling maken naar een meer perspectef
biedende aanpak.
Structurerend rekenen
Het vingerrekenen wordt omgevormd naar structurerend rekenen door middel van
structuurmateriaal
Formeel rekenen
Zonder steun van structuurmodellen wordt er formeel gerekend.
Van tellend naar structurerend: via modellen wordt structuur in de getallen ontwikkeld.
Getalbeelden (splitsen van getallen 7 = 5 en 2) wordt ingeoefend.