Uitwerkingen werkgroepen bestuurs(proces)recht I
Inhoudsopgave
Week 1: plaats en structuur van de Algemene wet bestuursrecht in het Bestuursrecht...................................2
Week 2: bestuursorganen.............................................................................................................................. 7
Week 3: belanghebbenden.......................................................................................................................... 13
Week 4: verkrijgen van bestuursbevoegdheden; atributee delegate en mandaat........................................19
Week 5: soorten bestuursbevoegdheden; vrije en gebonden bevoegdheden................................................23
Week 6: besluiten I; het besluitbegrip van artkel 1:3 Awb............................................................................27
Week 7: besluiten II; beschikkingen en besluiten van algemene strekking....................................................33
Week 8: overheid en privaatrecht................................................................................................................ 37
Week 9: procedurele normen inzake het bestuurshandelen.........................................................................43
Week 10: materiële normen inzake het bestuurshandelen...........................................................................48
Week 11: EVRM en het Nederlandse bestuursrecht......................................................................................53
1
,Week 1: plaats en structuur van de Algemene wet bestuursrecht
in het Bestuursrecht
Literatuur:
H1: par 1.1
H2: par 2.1 en 2.2
Vraag 1
Stelling: voor het toepassingsbereik van de Algemene wet bestuursrecht is het besluitbegrip
van artikel 1:3 lid 1 Awb belangrijker dan het begrip bestuursorgaan van art. 1:1 lid 1 Awb.
Is deze stelling juist?
De beantwoording van deze vraag is afhankelijk vanuit waar je redeneert:
A-orgaan
Bij het a-orgaan is het te verdedigen het dat bestuursorgaanbegrip belangrijker is dan het
besluitbegrip. Het besluit is een publiekrechtelijke rechtshandeling, en het bestuursorgaan kan
ook nog privaatrechtelijke rechtshandelingen of feitelijke handelingen verrichten. Daarom is
schakelbepaling 3:1 lid 2 Awb er. Je gaat er dan vanuit dat je het bestuursorgaan los van zijn
handelingen kunt definiëren. Als dat kan staat het besluitbegrip achter het
bestuursorgaanbegrip omdat het bestuursorgaanbegrip statisch gedefinieerd kan worden, los
van zijn handelen. Dit is het geval bij het a-orgaan. Het a-orgaan is het bestuursorgaan, los
van zijn handelen. Voor het toepassingsbereik van het a-orgaan is dus het bestuursorgaan
begrip belangrijker dan het besluitbegrip omdat de Awb door de schakelbepaling van
toepassing is op ander handelen het uitoefenen van de publiekrechtelijke bevoegdheid.
B-orgaan
Bij een b-orgaan is het anders. B-organen worden dynamisch gedefinieerd. De definitie van b-
orgaan (art. 1:1 lid 1 onder b Awb) gaat namelijk uit van ‘openbaar gezag’. Deze definitie
gaat dus uit van de handeling. Als er openbaar gezag is een schriftelijke vorm is, is er sprake
van een besluit. Buiten dit openbaar gezag geldt art. 3:1 lid 2 Awb niet omdat er, bij het b-
orgaan, wanneer er geen sprake is van openbaar gezag er ook geen sprake is van optreden als
een bestuursorgaan. Dan is de Awb niet van toepassing. Dus voor het toepassingsbereik van
de Awb is in het geval van het b-orgaan het besluitbegrip belangrijker om het
toepassingsbereik te bepalen. Wanneer er geen sprake is van een besluit is de Awb niet van
toepassing, omdat er dan geen sprake is van openbaar gezag en de schakelbepaling van art.
3:1 lid 2 Awb niet opgaat.
Voor rechtsbescherming
Voor rechtsbescherming is het besluitbegrip het belangrijkste begrip. Art. 8:1 Awb bepaald
dat de competentie van de rechter als eerste afhangt van het besluitbegrip, want als er sprake
is van een besluit, ergo er is sprake van een bestuursorgaan.
Vraag 2
In de gemeente Wijchen zijn, zoals in iedere gemeente, bepalingen in de Algemene
Plaatselijke Verordening (APV) opgenomen inzake de verkoop van waren met wagens,
mobiele kramen, tafels e.d. Daartoe hanteert de APV het instrument van de
standplaatsvergunning. De relevante bepalingen van de APV luiden als volgt:
2
,Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een
andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of
afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van
fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2. Deze paragraaf is niet van toepassing op het innemen van een standplaats op de gemeentelijke weekmarkt, als
bedoeld in de Marktverordening.
Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een standplaats in te
nemen of te hebben.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 *) kan de vergunning worden geweigerd:
a. indien voor het aanbod van de betreffende goederen reeds een of meer andere standplaatsvergunningen zijn
verleend en het verlenen van de aangevraagde vergunning een overconcentratie van het aanbod van deze
goederen zou opleveren;
b. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke
welstand;
c. vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan;
Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college
standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 1.8 Algemene weigeringsgronden
Een krachtens deze verordening benodigde vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag
worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
A Geef aan welke hoofdstukken en/of delen daarvan van de Algemene wet bestuursrecht
van toepassing zijn op de verlening en eventuele weigering van de
standplaatsvergunning
Een standplaatsvergunning is een besluit, in het bijzonder een beschikking.
H2, H3, H4 (het deel over beschikkingen). H1 niet, want H1 ziet op de toepassing van
de Awb. Als de de andere bepalingen gaat toepassen ben je dus H1 al gepasseerd.
B Staan er in de gemeentelijke APV, naast de bepalingen van de Awb, ook relevante
bepalingen inzake het verlenen van de standplaatsvergunning
Ja, artikel 1.8, de algemene weigeringsgronden en artikel 5.2.3.2 inzake de
standplaatsvergunning en specifieke weigeringsgronden.
Je hebt de bijzondere wetgeving (de APV) nodig naast de Awb omdat de Awb geen
bevoegdheden toekent. Bevoegdheden worden toegekend in de bijzondere wet.
Wanneer de overheid publiekrechtelijk handelt zonder bevoegdheid wordt een inbreuk
op het legaliteitbeginsel gemaakt.
Op de Wijchense Kastellaan is een standplaatsvergunning verleend voor het periodiek met
een kraam verkopen van fruit e.d. Overbuurman Jansen stelt van deze kraam overlast te
ondervinden; bovendien vindt hij dat de kraam het monumentale aanzien van de Kastellaan
schaadt, Hij dient tegen de verlening in bezwaarschrift in bij burgemeester en wethouders, dat
ongegrond wordt verklaard.
3
, C Tegen deze ongegrondverklaring gaat Jansen in beroep bij de rechtbank Gelderland op
grond van art. 8:1 Awb, dat zegt dat “een belanghebbende kan tegen een besluit beroep
instellen bij de bestuursrechter.” Wat wordt in art. 8:1 Awb bedoelt met de begrippen:
besluit, belanghebbende en beroep?
- Een besluit in de zin van art. 1:3 Awb is een schriftelijke beslissing van een
bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
- Een belanghebbende in de zin van art. 1:2 Awb is degene wiens belang
rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Deze kan in bezwaar en kunnen een
aanvraag indienen (art. 1:3 lid 3 Awb).
- Beroep: beroep is het in beroep gaat tegen de beslissing op bezwaar van het
bestuursorgaan.
D Geen aan welke hoofdstukken en/of delen van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing zijn op de indiening van het bezwaarschrift alsmede het instellen van
beroep bij de rechtbank Gelderland.
Titel. 7.1, titel. 7.2, titel. 8.1, titel 8.2 en hoofdstuk 1.
Vraag 3
A Op welke bestuurshandelingen is het verbod van vooringenomenheid van artikel 2:4
lid 1 Awb van toepassing?
Het gebod van vooringenomenheid staat in H2: verkeer tussen burgers en
bestuursorganen.
Bestuurshandelingen: publiekrechtelijk handelen, privaatrechtelijk handelen en
feitelijk handelen.
- Privaatrechtelijke rechtshandeling: wordt verricht door een rechtspersoon of
natuurlijk persoon.
- Feitelijke handeling: wordt verricht door een natuurlijk persoon. Voor het
verrichten van een feitelijke handeling heb je handen en voeten nodig, anders kan
een feitelijke handeling niet uitgevoerd worden.
- Publiekrechtelijke handelingen: worden verricht door bestuursorganen.
Je zou dus denken dat artikel 2:4 Awb in het hoofdstuk verkeer tussen burgers en
bestuursorganen (publiekrechtelijke rechtshandelingen) staat en daarom art. 2:4 Awb
niet van toepassing is op feitelijk handelen en privaatrechtelijk handelen, deze
handelingen worden immers niet verricht door bestuursorganen.
Maar, de Awb draait om “de beslissing tot/om…”. De normering is niet alleen van
toepassing op de uitkomst van de beslissingen die de overheid neemt
(publiekrechtelijke/privaatrechtelijke/feitelijke handeling) maar ook op de beslissing
tot het verrichten van die bestuurshandeling.
De gedachte in de Awb is dat iedere bestuurshandeling voorafgegaan wordt door een
beslissing om die handeling te verrichten. H2 Awb ziet op die beslissing.
- De beslissing tot het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling is
uitgesloten van beroep (art. 8:3 lid 2 Awb). Dit betekend dat de beslissing tot het
verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling een besluit is. Immers, als
het geen besluit is zou het niet uitgesloten hoeven worden. Omdat er dus sprake is
van een besluit, is hoofdstuk 2 van toepassing en dus ook art. 2:4 Awb.
- De beslissing om een feitelijke handeling te verrichten is een feitelijke handeling.
4