Hoofdstuk 21
Ideologieën en opstanden.
De nasleep van de napoleontische oorlogen.
Toen Napoleon werd verslagen sprak de viervoudige alliantie, Rusland, Pruisen, Oostenrijk
en Groot-Brittannië in 1814 op het Congres van Wenen af dat er langdurige vrede moest
komen door een machtsevenwicht en een conservatieve restauratie.
Het Europese machtsevenwicht.
In Frankrijk werd de Bourbon dynastie herstelt. Daarmee waren de bondgenoten mild voor
Frankrijk. Het mocht veel gebieden houden en hoefde geen herstelbetalingen te betalen.
Hierdoor werd vermeden dat Frankrijk wraak zou willen.
Op het Congres van Wenen vormden de bondgenoten de vrede. Om te voorkomen dat
Frankrijk opnieuw heel groot zou worden moesten er sterke buurlanden komen. De lage
landen werden sterker gemaakt door ze te verenigen onder een koning. Pruisen kreeg meer
gebied. Mildheid samen met sterke verdediging dus.
Eigenbelang en traditionele ideeën over machtsevenwicht zorgde voor de mildheid
tegenover Frankrijk. Machtsevenwicht betekende voor de bondgenoten maar ook voor
Frankrijk een internationaal evenwicht van politieke en militaire krachten die agressie door
staten of, erger nog, de overheersing van europa door een enkele staat zou ontmoedigen.
De grootmachten gebruikten het machtsevenwicht om er zelf beter van te worden. Ze
kregen er allemaal gebieden bij.
Helaas voor Frankrijk ontsnapte Napoleon van Elba en ging verder met zijn expansie
oorlogen. Maar toch bleven de bondgenoten bij het tweede Verdrag van Parijs in 1815
redelijk mild. Lodewijk XVIII werd weer hersteld, Fr verloor een klein gebied, moest geld
betalen, en een bezettingsleger betalen. De viervoudige alliantie beloofde samen te blijven
komen om gemeenschappelijke interesses te bespreken en maatregelen te treffen. Dit was
het begin van het Congres Systeem waardoor vele internationale crisissen werden opgelost
door conferenties en machtsevenwicht diplomatie.
Metternich and Conservatism
Het conservatisme, vaak geassocieerd met de Oostenrijkse ministers Metternich, was een
belangrijk onderwerp voor discussies in het Congres van Wenen. Doordat Metternich zo
graag de monarchale machtsverhoudingen wilde behouden vonden de meest progressieve,
liberale denkers van de negentiende eeuw hem een schurk. Hij was een internationaal
georiënteerde aristocraat en had een pessimistisch beeld van de mens. Die zou gevoelig
zijn voor voor fouten, buitensporigheden en eigenbelang nastreven. De Fr Revolutie en
Napoleon bevestigden dat en het conservatisme werd belangrijk na deze revolutionaire tijd.
Hij geloofde dat liberalisme verantwoordelijk was voor het lijden in de oorlog. De liberale,
revolutionaire middenklasse zou de lage klassen hebben opgejaagd. Een autoritaire
regering beschermt de samenleving tegen de instincten van de mens. Georganiseerde
religie en christelijke moraliteit was ook erg belangrijk om radicale verandering te
voorkomen.
De stand en rechten en privileges van de kerk en adel verdedigde hij door te zeggen dat het
traditie was en traditie was voor conservatieven de basis fundering van de samenleving.
Het liberalisme had het idee dat elke nationale groep zijn eigen constitutionele regering
mocht hebben. Metternich was het daar niet mee eens omdat het dreigde een revolutie te
veroorzaken in centraal Europa en het oostenrijkse rijk te vernietigen.
In het Oostenrijkse Rijk leefden mensen van verschillende nationaliteiten en culturen.
,Door de grote bevolking en veel land was het land economisch en militair sterk. Maar de
mogelijk ontevreden nationaliteiten ondermijnden politieke eenheid. Liberalisme en
nationalisme waren dus een probleem voor Metternich.
Rusland en het Ottomaanse Rijk waren ook tegen liberalisme en nationalisme. Door
veroveringen hadden zij ook veel verschillende mensen in hun rijk. De elite kwam uit de
dominante etnische groep. Na 1840 krijgen beiden landen een crisis en kwam er
fundamentele hervorming en modernisering.
De revolutionaire geest onderdrukken.
Conservatisme had belangrijke praktische gevolgen. Oostenrijk, Pruisen en Rusland waren
eeuwenlang tegen vrijheden en burgerrechten. Zo was het doel van de heilige alliantie
liberale en revolutionaire bewegingen te onderdrukken.
In 1820 kwamen er in Spanje en Italië constitutionele monarchieën met veel liberale
vrijheden. Oostenrijk en Rusland besloten toen samen tot actieve interventie als autoritaire
regimes bedreigd zouden worden. De macht van de koningen werd herstelt.
De Duitse Confederatie, gevormd tijdens het Congres van Wenen, bestond uit staten,
gebieden en steden die eerst onafhankelijk waren. De staten bleven onafhankelijk en hoewel
ambassadeurs samenkwamen in een Confederatie Parlement had die weinig macht. Toen
liberalen en studenten in opstand kwamen tegen de unificatie gebruikten Oos en Pr het
parlement om de Karlsbad decreten af te dwingen in 1819. Het eiste van de Duitse staten
dat ze ontwrichtende ideeën uitroeiden en alle liberale organisaties onder druk zetten.
In Rusland kwam er ook opstand. In 1825 door legerofficieren. Maar met geweld, geheime
politie, gevangenschap en executie konden conservatieve regimes liberale hervorming
tegenhouden.
Beperkingen aan conservatieve macht en revolutie in zuid-Amerika.
In Centraal Europa lukte het Metternich om dynastieke verandering te voorkomen, maar in
Frankrijk en de lage landen niet.
In 1820 in Zuid-Amerika kwamen de elite in opstand, keerde zich af van de Spaanse kroon,
en stichtte nieuwe, liberalen republieken. De Creoles leidden deze revoluties. Ze waren boos
over de heerschappij van de volle Spanjaarden. De grote meerderheid van de bevolking
stond onderaan de sociale piramide.
Eind 18e eeuw ontstonden de revolutionaire gedachten. De aanleiding was de Franse
bezetting van Spanje in 1808 waardoor Spanje minder sterk werd en Napoleons ideeën
inspireerden de revolutionairen. Maar de Creoles twijfelden omdat ze bang waren hun
sociale te verliezen.
De revoluties begonnen dus onderaan. Creoolse leiders namen snel de controle over deze
strijd over. In het noorden kwam Bolivar aan de macht. Van 1819 tot 1830 stichtte hij Gran
Colombia. Hij wilde een federatie maken van de Zuid-Amerikaanse staten, net zoals in de
VS. In het zuiden versloeg Martin in 1825 de Spanjaarden.
Een federatie en eenheid bleek toch moeilijk. In 1830 viel Bolivars staat en in 1840 waren de
grenzen ongeveer zoals die vandaag de dag zijn. De nieuwe staten kregen liberale
constituties maar dat was moeilijk in een land waar geen ervaring was met constitutionele
heerschappij en vrouwen en de onderklasse niet mochten stemmen. Hierna kwamen de
caudillos aan de macht. Dat waren Creoles die over kleine gebieden heersten door militaire
kracht, familie patronage en populistische politiek. Er kwamen dus geen blijvende
constitutionele republieken maar de revoluties lieten wel de revolutionaire potentie van
liberale ideeën en de limieten aan conservatieve macht zien.
,De verspreiding van radicale ideeën.
Liberalisme en de middenklasse.
Liberalisme bestond nog steeds na 1815. Ze wilden een representatieve regering en
gelijkheid voor de wet. Ook individuele vrijheden waren belangrijk. Alleen in Fr en GB was er
in 1815 iets te zien van het liberalisme.
De nieuwe hoogste klasse, die rijk geworden was door industrialisatie en wereldhandel, was
voor het liberalisme. De laissez faire was een economisch liberale doctrine die vrije handel
en geen inmenging van de overheid wilde.
Adam Smiths vrije markt kapitalisme stond voor vrijheid en concurrentie waardoor iedereen
gelijke en eerlijke toegang had om te doen wat ze goed kunnen. Iedereens inkomen zou
hierdoor stijgen.
Begin 19e eeuw werden liberale politieke ideeën geassocieerd met klassen belangen. In
1820 in GB was de business elite voor de laissez faire politiek omdat het winstgevend was
en ze dan konden doen wat ze wilden in hun fabrieken. Arbeidersverenigingen waren
verboden omdat het tegen de vrije competitie in ging. Liberalen wilden een representatieve
regering maar wel met eisen aan het stemrecht zodat alleen de rijkste konden stemmen.
Doordat liberalisme verbonden raakten met de belangen van de hoogst business klasse
vonden sommigen het niet radicaal genoeg. Republieken wilden universeel stemrecht. Ze
waren bereid geweld te gebruiken. Hierdoor konden liberalen en radicalen niet volledig
samenwerken tegen conservatieven.
De groeiende aantrekkingskracht van het nationalisme.
Nationalisme kwam ook na 1815 op. Het succes was zichtbaar in de Napoleontische
oorlogen toen soldaten vochten door loyaliteit voor de Franse natie. Nationalisten vonden
dat mensen verenigd waren door dezelfde taal, geschiedenis en cultuur. Dit leidde soms
naar het verlangen naar een eigen onafhankelijke staat.
Nationale eenheid was er door de vele etnische groepen meestal niet. Maar het
nationalisme kreeg wel meer aanhang. Meer geletterdheid, massapers, leerplicht en
dienstplicht, creëerden allemaal een gemeenschappelijke cultuur die gewone mensen
aanmoedigde trots op hun nationale erfgoed te zijn.
Maar in multi-etnische staten zorgde nationalisme ook voor desintegratie. Want Europese
nationalisten wilden de culturele eenheid waarmaken. Ze wilden dat elk land in vrijheid kon
bestaan en zijn eigen unieke karakter kon ontwikkelen.
Oos, Pr en Rus lieten nationale minderheden niet onafhankelijk bestaan. Nationalisten
wilden juist wel onafhankelijkheid of eenwording.
Belangrijk voor de groei van het nationalisme was de opkomst van een complexe industriële
en stedelijke samenleving waardoor communicatie tussen groepen en individuen heel
belangrijk werd. Hierdoor werd het gebruik van een nationale taal belangrijk. Minderheden
die dat niet wilden, kwamen zo sneller in aanraking met nationalisme.
Ook zouden naties “gemaakt” zijn om miljoenen mensen te binden. De zogenaamde tradities
waren vaak nieuwe uitvindingen.
Tussen 1815 en 1850 waren nationalisten ook vaak liberalen of radicaal republikeinen. Een
geloof in de creativiteit en nobelheid van de mensen verbond deze twee concepten.
Liberalen en nationalisten vonden dat zelfbestuur alleen mogelijk was als mensen verenigd
waren door tradities die lokale belangen en klasse verschillen overstegen.
Maar het wij tegen zij gevoel kwam ook op door het nationalisme. Hierdoor kwam een
nationale missie en nationale superioriteit op. Toen er meer interactie kwam tussen landen
, zorgden die twee ervoor dat er veel agressie en conflicten kwamen.
Het begin van modern socialisme.
Socialisten waren tegen de groeiende individualisering en ongelijkheid door kapitalisme en
de versplintering van de industriële samenleving, ze wilden meer samenwerking en eenheid.
Vroege socialisten wilden armen helpen en meer economische gelijkheid. Privé-bezit moest
verboden worden en in plaats daarvan gemeenschapsbezit. Ze wilden ook economische
planning en meer sociale gelijkheid.
Een invloedrijke groep was de ‘utopische socialisten’. ze stichtten bewegingen die bedoeld
waren om gemeenschappen te vestigen die een nieuw tijdperk van geluk en gelijkheid
zouden inluiden.
Ze waren optimistisch over de ontwikkelingen in de industrie. De industrialisten in plaats van
de adel en kerk zouden de macht krijgen. De economie zou geregeld worden en elke sociale
institutie moest tot doel hebben armoede te verminderen.
Na 1830 werd de kritiek tegen het kapitalisme feller. Fourier zag een socialistisch utopia
voor zich met gemeenschappen, falanxen, die zelfvoorzienend waren. Hij was ook voor
totale emancipatie van vrouwen. In de kapitalistische samenleving zouden ze worden
verkocht aan mannen en huwelijk moet daarom afgeschaft worden. Owen wilde de
samenleving weer indelen in industriële-landbouwgemeenschappen. Het lukte niet om deze
ideeën in praktijk te brengen maar de ideeën bleven wel bestaan.
Sommige socialisten stonden achter de meer radicale ideeën van het anarchisme. Proudhon
vond dat bezit diefstal was van de arbeider. Hij was tegen staten en voor losse verenigingen
van arbeiders.
Blanc focuste zich meer op praktische hervormingen. Arbeiders moesten zich hard maken
voor stemrecht en vredig de controle over de staat overnemen. De staat moest voor werk
zorgen.
Toen de industrialisatie voortging, gingen meer arbeiders de ideeën van de socialisten
omarmen. Als eerst in Frankrijk.
De geboorte van marxistisch socialisme.
De Duitse Marx maakte van de verschillende ideeën van het socialisme een duidelijke
moderne ideologie. De arbeiders moesten in opstand komen tegen de kapitalistische
samenleving en een communistische staat stichten.
Van liberalen leerde hij om sociaal-wetenschappelijke analyse toe te passen op
economische problemen, maar dan op een radicale manier. Hij was beïnvloed door de
utopische socialisten en hun ideeën over sociale gelijkheid en gemeenschap. Toch
bekritiseerde hij zijn socialistische voorgangers want zij zouden fantasievolle utopische
plannen hebben en dat was onrealistisch maar hij was wetenschappelijker en dus wel
realistisch. Hij geloofde dat geschiedenis patronen en een doel had en daarom vooruit ging
en op een doel afging.
Deze ideeën bracht hij samen en vond daarom dat klassenstrijd over economische welvaart
de motor achter de geschiedenis was. De hoogste klasse, de bourgeoisie, zou de arbeiders,
het proletariaat, uitbuiten. Het verschil in welvaart tussen deze twee groepen zou steeds
groter worden en uiteindelijk zou het proletariaat daarom gewelddadig in opstand komen.
In het leenstelsel was arbeid georganiseerd door rechten en privileges. Maar bij het
kapitalisme was arbeid en goed dat op de vrije markt werd verhandeld. De arbeiders kregen
altijd minder betaald dan dat hun goederen waard waren. Het verschil stak de bourgeoisie in
eigen zak.