22 – LEVEN IN DE OPKOMENDE STEDELIJKE SAMENLEVING 1840-1914
Het temmen van de stad | Hoe veranderde het stedelijk leven in de negentende
eeuw?
Vanaf de Middeleeuwen waren de Europese steden centra van overheid, cultuur en grootschalige commercie.
Ook waren ze vies en ongezond. Tijdens de Industriële Revolute werd dit allemaal alleen maar erger. De grote
stedelijke groei verergerde de overbevolking, vervuiling en ongezonde levensstandaard, en was een groot
obstakel voor de samenleving. Alleen grootschalige pogingen van overheden, stadsplanners, hervormers,
wetenschappers en hervormingsgezinde burgers konden de wreedheid van de industriële stad temmen.
Industrie en de groei van steden
De voornaamste oorzaken van de slechte kwaliteit van stedelijk leven – dodelijke overbevolking,
alomtegenwoordige armoede en gebrek aan medische kennis – bestonden al eeuwen. Grote massa’s mensen
moesten in de buurt van winkels, markten en werkplaatsen leven door gebrek aan openbaar vervoer. Stedelijke
bevolkingen hielden enkel hun bevolking door nieuwkomers uit de landelijke gebieden.
De Industriële Revolute verergerde deze omstandigheden. Vanaf 1800 werden er meer fabrieken gebouwd
met veel voordelen. Steden hadden betere verschepingsmogelijkheden en dus meer steenkool en onbewerkte
materialen. Steden hadden veel arbeiders nodig en fabrikanten konden in de buurt de benodigdheden voor
hun eigen ondernemingen vinden. Overbevolkte steden werden zo nog drukker en groter.
Groot-Britannië werd eerst gedwongen geconfronteerd met de obstakels van de veranderende
omstandigheden in de steden. Andere landen volgden dit Engelse patroon wanneer zij industrialiseerden.
Vroege 19e-eeuwse Britse steden gebruikten elk stuk bruikbaar land zo efciënt mogelijk en vulden land met
rijtjeshuizen en gebouwen.
Deze geconcentreerde stedelijke populates leefden in vieze en ongezonde omstandigheden. Sommige wc’s
werden door 200 mensen gebruikt en werden zelden geleegd, wat zorgde voor overspoelende riolering, wat
dan weer in de kelderwoningen liep. Sommige binnenplaatsen in arme buurten werden mesthopen.
De milieukosten van de snelle urbanisate en industrialisate waren enorm.
De cruciale factoren die zorgden voor de slechte omstandigheden, waren druk van veel mensen en afwezigheid
van openbaar vervoer. Daarnaast zorgde de overheid van Groot-Britannië langzaam voor sanitaire
voorzieningen en bouwcodes. Wetenschappelijk begrip van oorzaken en gevolgen van stedelijke overbevolking
kwamen ook op laag tempo en sommige elites waren tegen overheidsingrijpen.
Vooral verantwoordelijk was het tragische nalatenschap van de landelijke woonomstandigheden,
gecombineerd met de onwetendheid van hygiëne.
De komst van de volksgezondheidsbeweging
Tegen het midden van de 19e eeuw groeide er interesse in hervorming en verbetering van de omstandigheden.
Chadwick werd een sterke stem in de hervorming. Hij vond inspirate in de ideeën van Jeremy Bentham, wiens
utlitarisme – het idee dat sociaal beleid de ‘greatest good fort he greatest number’ moest promoten – oa vond
dat publieke problemen op een ratonele, wetenschappelijke manier aangepakt moesten worden. Chadwick
geloofde dat ziekte en dood zorgden voor armoede en dat de overheid kon helpen met het voorkomen van
ziekten door de stedelijke omgeving schoon te maken.
Chadwick verzamelde gedetailleerde rapporten van Poor Law ambtenaren over de sanitaire omstandigheden in
de werkende bevolking en publiceerde deze in 1842. Dit bewees de relate tussen ziekten en de gorigheid.
Chadwick geloofde dat de uitwerpselen bij buitenhuizen via water door het riool konden gaan, wat goedkoper
was dan het laten verwijderen met de hand. De goedkope ijzeren pijpen en tegelafvoeren konden stromend
water en riolering voor iedereen verzorgen. In 1848, versterkt door cholera, werd Chadwicks plan de basis van
GB’s eerste volksgezondheidswet.
De volksgezondheidsbeweging won support uit de VS, Frankrijk en Duitsland vanaf de late jaren 1840.
Overheden accepteerden verantwoordelijkheid voor de gezondheid van burgers en hun programma’s braken
met het oude fatalisme van de stedelijke populate.
De bacteriële revolute
Effecteve controle over ziekten hadden een grote stap vooruit nodig in de medische kennis en biologische
theorie. Vroege hervormers wisten niet beter dan dat ziekten via de lucht werden verspreid met slechte
geuren. In de jaren 1840 en 1850 kwamen dokters er achter dat de verspreiding van ziekten te maken hadden
met slecht water, waardoor het miasmatsche idee verdween.
De doorbraak kwam door Franse gemist Louis Pasteur toen hij de kiemtheorie ontwikkelde – het idee dat
ziekten verspreiden via levende organismen die gecontroleerd konden worden.
, Toen, halverwege de jaren 1870, Robert Koch en zijn collega’s groepen schadelijke bacteriën ontwikkelden en
hun levenscyclus beschreven, was het schaap over de dam. Onderzoekers identiceerden de organismes
verantwoordelijk voor de verspreiding van ziekten, wat leidde tot de ontwikkeling van vaccinates.
Acceptate van de kiemtheorie bracht dramatsche verbetering van de dodelijke omgeving van ziekenhuizen en
operatekamers. Joseph Lister zag door de kiemtheorie de connecte tussen luchtbacteriën en wondinfectes. In
de jaren 1880 ontwikkelden Duitsers het idee van het steriliseren van wonden, maar ook gereedschappen die
in de operatekamer gebruikt werden.
De prestates van de bacteriële revolute gecombineerd met de volksgezondheidsbeweging redden miljoenen
levens, vooral na 1880. Sterfecijfers daalden, ziekten verdwenen. Stadsbewoners ondervonden hier veel
voordeel aan.
Verbetering in stadsplanning
Verbetering in stadsplanning was een belangrijke sleutel tot betere kwaliteit van stedelijk leven in de 19 e eeuw.
Frankrijk nam hierbij het voortouw tjdens de heerschappij van Napoleon III (r. 1848-1870), wie de welvaart van
zijn onderdanen wilden promoten via overheidsingrijpen. Hij geloofde dat het herbouwen van Parijs zou zorgen
voor werk, betere levensomstandigheden, minder cholera en macht en glorie van zijn rijk zouden tonen.
Het Parijs van 1850 was een doolhof van smalle, donkere straten door overbevolking en ineffectef plannen.
Inwoners leefden in slechte omstandigheden en er waren veel doden. Er waren weinig open plekken.
Er kwamen met Haussmann rechte boulevards waar veel huizen voor tegen de grond moesten, waaronder veel
slums. Nieuwe straten stmuleerden de bouw van betere huizen, vooral voor de middenklassen. Planners
maakten kleine parken en open plekken. De riolering werd verbeterd en er kwamen aquaducten voor schoon
water door de hele stad.
Het herbouwen van Parijs zorgde voor een nieuw model voor stadsplanning en stmuleerde stedelijke
hervormingen door heel Europa, vooral na 1870. Verbetering in volksgezondheid door beter water en
afvalverwerking gingen vaak hand in hand met stadsplanning. Onteigeningsweten waren een belangrijk
mechanisme in deze nieuwe stedelijke hervormingsbeweging.
Openbaar vervoer
De ontwikkeling van openbaar vervoer ging vaak samen met stadsplanning. In de jaren 1870 lieten veel
Europese steden private ondernemingen paard en wagens rondrijden. In de jaren 1890 begon een echte
revolutee Europese landen namen de tram aan, rijdend op elektriciteit.
Elektrische trams waren goedkoper, sneller, betrouwbaarder, schoner en meer comfortabel.
Massale doorvoer hielp net de strijd om goede behuizing. Door de boulevards en de trams konden mensen uit
de middenklasse makkelijker een goed huis vinden. Steden groeiden en werden minder overvol.
Rijk en arm en alles daartussen | Wat betekende de opkomst van de stedelijke
industriële samenleving voor rijk en arm en alles daartussen?
De klassenstructuur werd complexer door de verbetering van steden in Europa. Stedelijke gemeenschappen
hadden duidelijke sociale groepen, bestaande in een staat van constante fux en compette. Het gat tussen rijk
en arm bleef groot, maar er waren verschillende gradates tussen de twee.
De verdeling van inkomen
Vanaf 1850 begonnen de lonen te stjgen, tot 1914. Gewone mensen namen een grote stap vooruit in de strijd
tegen armoede, wat pogingen om het leven te verbeteren versterkte.
Hogere inkomsten zorgden echter niet voor een einde van moeilijkheden en armoede; noch maakten ze
welvaart en inkomen van de rijken en armen gelijker. De aristocrate hield zijn posite aan de top van de sociale
ladder, gevolgd door de nieuwe rijke elite, bestaande uit voornamelijk succesvolle zakenfamilies. Zij trouwden
vaak in de oude aristocrate, wat zij op hun beurt waardeerden vanwege meer inkomsten. Rijke aristocraten
begonnen de landbouw- en mijnbronnen sterker uit te buiten als zakenmensen.
Inkomensongelijkheid refecteerde sociale status.
De middenklasse was heel klein in deze tjd. In de negentende eeuw was er ook geen inkomensbelastng voor
de rijken, of maar een heel kleine. De kloof tussen arm en rijk bleef groot in het begin van de 20 e eeuw.
De kloof tussen rijk en arm bleef deels omdat industriële en stedelijke ontwikkeling de samenleving meer
divers maakte en de klassen minder verenigd maakte. De samenleving was niet in twee groepen gesplitst
(Marx), maar in grote groepen door de economische specialisate. In een atmosfeer van compette en
hiërarchie, werkten de middenklasse en de arbeidersklasse niet samen. De sociale en beroepshiërarchie
ontwikkelden grote variates, maar het patroon van economische ongelijkheid bleef intact.