H1: Behaviour and Psychology
Frenologie: een inmiddels in diskrediet gebrachte 18e-eeuwse theorie die beweerde dat iemands
vermogen kon worden beoordeeld op basis van de vorm van het schedel. Probeerde te begrijpen en
verklaren waarom mensen zich op een bepaalde manier gedroegen.
Psychologie: ook een poging om te begrijpen waarom mensen zich op een bepaalde manier gedragen,
maar dan door gebruik van een systematische observatie en analyse die vaak ‘de wetenschappelijke
methode’ wordt genoemd.
- Een wetenschappelijke studie van gedrag en het innerlijk leven dat daarmee samenhangt (bijv.
perceptie, attitudes)
- Methoden als observaties, interviews en casestudies
Alle wetenschappen hanteren voorzichtige observatie, minimalisatie van bronnen van fouten en het
toetsen van alternatieve verklaringen. Bij psychologie zijn er een aantal uitdagingen, doordat mensen,
in plaats van levenloze objecten worden geobserveerd:
- Complexiteit van gedrag: Grote aantallen onderdelen die met elkaar interacteren resulteren
in nieuwe patronen of fenomenen die niet worden gevonden in individuele onderdelen.
- Zelfbewustzijn: Psychologen die menselijk gedrag onderzoeken, zijn tegelijkertijd menselijk
gedrag aan het produceren. Zelfobservatie is bron van veel fouten, waaronder bias:
onderzoekers mis interpreteren hun gedrag om ze te laten aansluiten bij theoretische ideeën
- Reactiviteit: De neiging van mensen om hun gedrag aan te passen als ze weten dat ze worden
geobserveerd.
- Causaliteit: Causaliteit onderzoekt hoe acties of evenementen leiden tot een bepaalde
uitkomst, maar veel verschillende factoren kunnen gedrag in een bepaalde situatie
beïnvloeden.
Verschillende benaderingen in de psychologie verschillen van elkaar in hun basisaannames, methoden
en theoretische structuren, waardoor iedere benadering en kader voor de gedragswetenschap
vertegenwoordigd, maar niet alle aspecten (complexiteit van gedrag).
De theorieën zijn ontstaan als reactie op de complexiteit van gedrag en als resultaat van persoonlijke
en culturele factoren.
Paradigma’s (Kuhn): de acceptatie of de verwerping van bepaalde kaders of benaderingen, afhankelijk
van zowel menselijke voorkeur als het beschikbare bewijs
Naïef realisme: het idee dat dingen er alleen zijn als we ze zien, een passieve weerspiegeling van de
buitenwereld
Perceptie: een meer complex proces, een actief proces, bestaande uit selectie, organisatie en
interpretatie
- Selectie: perceptie wordt beïnvloed door de externe factoren die we tegenkomen, zoals deze
zijn gefilterd door selectieve aandacht (bottom-up processing), maar ook door interne
factoren (top-down processing) die beïnvloeden hoe we stimuli interpreteren en wat we
selecteren
Selectieve aandacht (waarnemingssysteem focust op bepaalde aspecten van situaties,
terwijl het andere stimuli negeert)
- Interpretatie: de context van stimuli kan zorgen dat we dezelfde elementen anders
interpreteren
, Ambigue figuren: een foto of andere visuele stimulus die kan worden waargenomen op
meer dan één manier. Illustreert dat wat we waarnemen niet is gebaseerd op datgene dat er
is, maar ook interne processen
In het dagelijks leven zoeken we ook naar bekende patronen (net als bij ambigue figuren)
- Gestalt theory: beeld van perceptie als een actief, creatief proces. Gestalt (georganiseerd
geheel) psychologen wilden de basis factoren die beïnvloeden hoe we data interpreteren en
organiseren identificeren, waarbij organisatieprincipes (‘laws of grouping’) zijn
geïdentificeerd:
Principe van gelijkenis: groeperen van vergelijkbare items met elkaar
Principe van nabijheid: elementen die dichtbij elkaar liggen vormen een groep
Van nature zoeken we manieren om data te organiseren, perceptie is niet willekeurig
Concept van sluiting: bij het belang van interpretatie: de neiging om incomplete patronen
in te vullen om een samenhangend geheel te vormen
Schemata: meer complexe structuren die we vormen naarmate onze ervaring en kennis
groeien en beïnvloeden de manier waarop we de wereld om ons heen waarnemen. Kan
soms een fout zijn, als het verkeerde assumpties betreft (stereotypen)
Mentaal kader dat kennis, attitudes en verwachtingen organiseert en wordt gebruikt om
gedrag te sturen (gebaseerd op de manier waarop je bent gesocialiseerd)
- Confirmation bias: een vorm van cognitieve fout gebaseerd op de neiging om informatie te
kiezen die aansluit bij iemands overtuigingen en om tegenstellende informatie te negeren
5 hoofdbenaderingen binnen de psychologie: biologisch, behaviorisme, cognitief, psychodynamisch
en humanistisch
- De benaderingen zijn het op sommige gebieden niet met elkaar eens
- Complementariteit: een concept dat omgaat met het bestaan van twee modellen die beiden
bruikbaar zijn, maar niet direct verenigbaar. De belangrijkste zorg is hoe bruikbaar iedere
benadering is, niet welke volledig correct is. Het is ook niet ongewoon om onderzoekers
concepten en methoden van verschillende benaderingen te zien gebruiken.
Psychologie is ontstaan uit filosofie en natuurlijke wetenschap
- Grondleggers van psychologie Wilhelm Wundt en William James beiden eerst medische
student en later professor in filosofie
James: Functionalisme: een benadering in de studie van gedrag die de nadruk legt op de
analyse van de processen waarmee de geest werkt
Hij zei dat moest worden gefocust op hoe gedrag is gerelateerd aan zijn doel
Wundt: Structuralisme: een bandering in psychologie die probeert om de onderdelen van
de geest te analyseren, door de introspectionist methode
Samen vormden zij twee cruciale aspecten in de psychologie: het belang van zorgvuldige
observatie en het belang van het stellen van de juiste vragen
Alle psychologen delen het geloof in de observationele methoden van wetenschap als de basis voor
psychologisch onderzoek
- Psychologie is empirisch: gebaseerd op observaties
Objectieve observatie: kan worden geverifieerd door verschillende observators
De observaties moeten worden geclassificeerd, dat kan leiden tot de realisatie dat ze in
verband staan met iets anders
Georganiseerde observatie
- Begrijpen en verklaren vereist de formulatie van algemene principes: theorieën
Zorgen voor een samenhangende structuur van verschillende observaties die samenhangen
en voorspellen toekomstige observaties
, Observatie suggereert theorie theorie wordt getest door observatie observatie
suggereert modificatie van de theorie etc., etc.
Observatie en theorie zijn verbonden door twee basis cognitieve processen:
- Inductie: een proces van redenering gebaseerd op het
vormen van algemene principes va n specifieke
observaties
- Deductie: het proces van specifieke conclusies trekken
uit een set van algemene principes
Dit wordt in wetenschap vaak gebruikt om een
hypothese af te leiden: een specifieke uitkomst of
voorspelling afgeleid van een theorie, die kan worden
geëvalueerd door verdere observatie
- Er is een continue interactie tussen inductie en deductie
Introspectionisme: een methode van dataverzameling waarbij
het individu probeert om de inhoud van hun eigen bewuste geest te analyseren, geassocieerd met de
structuralistische benadering
- Dit zorgt voor limitaties in het proces van perceptie
- Persoonlijke ervaring geeft geen algemeen begrip van de situatie: twee individuen kunnen een
situatie anders interpreteren, zonder dat een van hen goed of fout is
Om de problemen van introspectie te voorkomen, benadrukt psychologie publieke technieken van
observatie: zo kunnen observatoren het eens worden over datgene dat is geobserveerd
- Operationele definities: een term waarvan de betekenis is gedefinieerd door het proces of
door observeerbare evenementen die zijn gebruikt om het te meten
3 karakteristieken van onderzoek: methode, setting en methode van meting
Manieren om gedrag te meten:
- Self-report: een methode van dataverzameling waarbij een individu wordt gevraagd om hun
gedrag of mentale staat te omschrijven, bijvoorbeeld door een interview, survey of
psychologische testen
Think-aloud protocollen: een deelnemer bij zelf-rapportage vragen om zijn denkproces
uit te spreken, zodat informatie over het gedachtenproces van de deelnemer kan worden
onthuld
- Direct observation: een observationele techniek die afhankelijk is van directe metingen van
gedrag door de onderzoeker. Deze manier van gedrag meten is onafhankelijk van wat de
respondent zegt, waardoor deze methode vaak neutraler is. Daarnaast kunnen meerdere
observatoren het verifiëren
De keuze van onderzoekssetting: de context waarin onderzoek wordt uitgevoerd
- Laboratoriumsetting: participanten moeten naar een bepaalde locatie komen.
Voordeel: er kunnen bepaalde omstandigheden worden gecreëerd om te kijken hoe
mensen in die situatie reageren.
Nadeel: kunstmatig, de deelnemers zijn zich heel bewust van dat zij worden geobserveerd
- Veldsetting: de onderzoeker moet naar de mensen die hij wil onderzoeken gaan
Voordeel: deelnemers in hun natuurlijke omgeving
Nadeel: het is moeilijker om de controle over de situatie te hebben
, De keuze voor de setting is nauwverwant aan de onderzoeksmethode: een procedure om een
probleem te beoordelen en het verzamelen van observaties.
- Experiment: procedure waarbij een onderzoeker systematisch een of meer factoren varieert,
om te zien welk effect de veranderingen hebben op gedrag
Worden normaliter in een laboratoriumsetting gehouden: hier kunnen de factoren die
systematisch moeten worden gevarieerd worden gecontroleerd
- Non-experimentele methoden (soms omschrijvende/correlationele designs): er is geen
sprake van directe controle van een factor
Naturalistische observaties,
casestudies en surveys, etc.
- Quasi-experimenten :
vergelijkbaar met
experimenten, maar niet met
dezelfde mate van controle
Worden gebruikt wanneer
karakteristieken worden
onderzocht die de
onderzoeker niet kan
manipuleren (bijv. gender),
of als manipulatie
onethisch is (bijv. mensen
laten roken)
Bystander apathy: situaties waarbij mensen niet ingrijpen bij een noodgeval
Interviews: een methode van dataverzameling waarbij een onderzoeker een individu vragen stelt, het
format kan vooraf vastgesteld zijn en hoog-gestructureerd, of relatief vrij en ongestructureerd
- De antwoorden van degene die wordt geïnterviewd zijn self-report data
Survey: een techniek om houdingen van vele individuen te bepalen, door een geplande series vragen
waarop individuen antwoord kunnen geven
- Fixed-alternative survey: een survey met vooraf bepaalde reactie opties
Voordeel: makkelijk te analyseren en administreren
Nadeel: weinig flexibiliteit in antwoorden en daardoor ook een limitatie van de
hoeveelheid informatie die respondenten kunnen geven
- Open-ended surveys: van vaardige interviewers: stellen van vooraf opgestelde vragen, maar
de respondenten kunnen spontaan reageren
Voordeel: meer gestructureerd dan interviews, verzamelen van informatie van grote
groepen mensen
Nadeel: vereist een vaardige interviewer om heldere antwoorden te krijgen zonder het
coachen of leiden van de geïnterviewde, anders kan bias (systematische verstoring van
resultaten) ontstaan, moeilijk om antwoorden op te sommen van grote groepen mensen,
antwoorden zijn niet altijd betekenisvol
Populatie: de groep wiens karakteristieken moeten worden bepaald en waarvan een steekproef wordt
getrokken (in statistiek)
Steekproef: een sub-groep getrokken uit een populatie (in statistiek), de groep die daadwerkelijk
wordt onderzocht (in onderzoek)