Introductie gedragswetenschappen voor sociale wetenschappen. Samenvatting van het boek Approaches to Psychology, 6e editie. Alle hoofdstukken. Uitgebreide samenvatting van het boek, met alle begrippen.
Hoofdstuk 1
Primaire doel van psychologie: Begrijpen van gedrag in alle vormen.
Phrenologie : De leer die dacht dat we mensen hun vermogen konden inschatten aan de
hand van de vorm van iemands brein. In de 18e eeuw werd gedacht dat er een relatie was
tussen de grootte van iemands brein en zijn mentale capaciteiten.
Psychologie: De wetenschappelijke studie van gedrag en ervaringen. Psychologie verschilt
van andere wetenschappen doordat het gebruik maakt van observaties.
vier verschillende ‘uitdagingen’ voor de psychologie:
1. Complexiteit (Complexity): Gedrag is heel complex. Een psycholoog kan maar een
paar delen tegelijkertijd onderzoeken. Er werken honderden delen tegelijkertijd in een
brein. Er is heel veel interactie op een moment.
2. Self-awareness: De capaciteit van individuen of andere levende organismen om
constant hun eigen gedrag te observeren.
3. Reactivity: Het idee dat mensen hun gedrag veranderen wanneer ze weten dat ze
geobserveerd worden. Ze gedragen zich dan niet meer vrijuit. Mensen worden dan
erg zelfbewust.
4. Causality: Gedrag kan worden veroorzaakt door voorgaande gebeurtenissen. Deze
kunnen bepaald gedrag veroorzaken. Als een vader een kind mishandelt en dit komt
doordat hij net zijn baan is verloren en te veel gedronken heeft.
Het idee dat we dingen zien zoals ze zijn is naïef realisme.
Perception: een actief proces van selectie, organisatie en interpreteren van de informatie
over de wereld, overgebracht door zintuigen. Niet het passief spiegelen van de buitenwereld.
Selective attention: Het proces waarbij ons brein focus legt op bepaalde stimuli. Er zijn veel
prikkels die we op hetzelfde moment binnenkrijgen. We kunnen niet op al die prikkels
focussen op hetzelfde moment. Ons brein selecteert bepaalde prikkels om op te focussen.
Ambiguous figures: Een plaatje van iets. Dit plaatje kan op meerdere
manieren geïnterpreteerd worden. Zoals het plaatje hiernaast. Je kan
zowel twee gezichten zien als een soort beker. Dit plaatje kan op twee
manieren geïnterpreteerd worden.
Gestalt theory: Theorie bedacht in het begin van de 20e eeuw. Deze
theorie benadrukt de actieve, creatieve natuur van perceptie en leren.
Similarity: Onderzoekers ondervonden dat we objecten die op elkaar lijken willen groeperen.
Dit is het principe van Similarity. Deze valt onder de gestalttheorie. Denk aan vorm of
grootte.
Proximity: Een gestaltprincipe dat we elementen die dicht bij elkaar zijn willen groeperen.
Closure: Incomplete patronen vervullen. We creëren een betekenisvolle patroon uit een
complexe set van niet verbonden elementen.
Schemata: Vanaf het begin van ons leven organiseren en interperteren we onze ervaringen.
We zoeken naar patronen die ons kunnen helpen de wereld te begrijpen. Dit kunnen hele
simpele dingen zijn zoals stoel of eten. Door de tijd groeit onze kennis en ervaringen. We
vormen dan een ingewikkelde structuur die we schema’s noemen. Er zijn geen goede of
slechte schema’s maar alleen verschillende schema’s.
,Schema’s kunnen wel leiden tot verstoorde percepties. Bijvoorbeeld wanneer we een
bepaald schema ontwikkelen over een bepaalde groep mensen. Dat creëren we misschien
een stereotype. Dat is een vaak versimpeld en niet accuraat beeld van een individu
gebaseerd op gegeneraliseerde schema’s over de groep waar iemand toe behoort.
Stereotypes worden vaak gevormd door een bepaalde ervaring met of aan de hand van
gedrag van een individu in een bepaalde groep. Deze ervaringen worden stereotyperend
wanneer ze naar de hele groep worden gegeneraliseerd.
Confirmation bias: Een vorm van cognitieve error gebaseerd op de neiging om informatie te
vinden die iemand overtuigingen ondersteunt en het daarom negeren van informatie die
daar tegenin gaat. We willen dus vooral focussen op informatie die onze overtuigingen
ondersteunen.
Complementarity: Wanneer we gedrag willen verklaren is niet per se een antwoord goed en
al het andere fout. Er kunnen meerdere verklaringen zijn. Hierdoor is het handig om als
onderzoekers soms twee concepten en methoden van verschillende benaderingen te
gebruiken om zo gedrag te leren begrijpen. Complementarity is een concept ontwikkeld door
een fysicus om meerdere modellen te kunnen gebruiken.
Psychologie komt voor uit philosophie en natuurwetenschappen.
Key thinkers:
- William Wundt
- William James
Functionalisme: De theorie van William James. Deze theorie benadrukt de analyses van de
processen die het brein gebruikt.
Structuralisme: De theorie van William Wundt. Deze theorie probeert de inhoud van het
brein te analyseren
Empirical : Psychologie is empirisch. Het is gebaseerd op observaties. Welke observaties
onderzoekers geïnteresseerd in zijn hangt af van de benadering.
Theorie: Een gestructureerde set van principes bedoeld om een reeks gebeurtenissen uit te
leggen. Een theorie geeft een samenhangende structuur om observaties aan elkaar te
relateren. Deze kan soms ook de uitkomst van aankomende observaties voorspellen.
Observaties suggereren een theorie en een theorie wordt getest door observaties.
Observaties en theorieën zijn verbonden door twee cognitieve processen. Inductieve en
deductieve redenering.
- Inductief: Heeft betrekking tot het vormen van generale principes uit specifieke
observaties. Een vorm van redenering. Het zien van een verband in verschillende
observaties. Je gaat zoeken naar toevoegingen aan een theorie.
- Deduction: Heeft betrekking tot het trekken van specifieke conclusies uit een set
algemene principes. Deductie wordt vooral gebruikt om een hypothese af te leiden.
Je gaat een bestaande theorie testen.
Hypothese: Een specifieke uitkomst of voorspelling afgeleid van een theorie die vervolgens
geëvalueerd kan worden door het maken van observaties.
,Introspectionism: Een methode waarmee een onderzoeker zijn eigen gedrag wil observeren.
Gerelateerd aan de structuralistische benadering.
Operationele definities: Deze moeten gebaseerd zijn op observeerbare gebeurtenissen. Een
term waarvan de betekenis is gedefinieerd door het proces of door observeerbare
gebeurtenissen die het kunnen meten. Denk aan liefde kan je niet als gevoel van het hart
observeren. Het is geen operationele definitie. Wel kan je meten ‘ het geven van een aantal
rozen’.
Voorafgaand aan een onderzoek over gedrag moet een onderzoeker bepalen hoe hij de
informatie wilt verkrijgen. Hoe wilt de onderzoeker deze informatie meten? De onderzoeker
begint met het bepalen welke soort ‘meten van gedrag’ hij gaat gebruiken. Observaties
kunnen gebaseerd zijn op twee verschillende manieren manieren van meten van gedrag.
Self report en direct observation.
Self report: Een methode om data over gedrag te verzamelen. Hierbij wordt aan een individu
gevraagd om hun gedrag of mentale staat op een bepaalde manier te beschrijven. Dit kan in
een interview of met een vragenlijst bijvoorbeeld. Ze vragen over wat iemand doet, heeft
gedaan, wat ze denken of wat ze voelen.
Think-aloud protocols: Een transcript. Deze wordt gemaakt bij onderzoeken waarbij
individuen wordt gevraagd of ze hardop willen denken bij het oplossen van een probleem.
Direct-observation: Een alternatieve onderzoeksmethode om data over gedrag te
verzamelen. In dit geval wordt gedrag geobserveerd en maakt het niet uit wat de
geobserveerde zegt. Een observatietechniek die afhankelijk is van directe metingen van
gedrag. Er wordt direct naar gedrag gekeken in plaats van het individu vragen over gedrag.
Research setting: De context waarin het onderzoek wordt gedaan. Of een laboratorische
setting. In dit geval komen participanten naar een speciale locatie. Of een field setting. In dit
geval gaan onderzoekers naar een plek waar de mensen zijn die ze willen onderzoeken.
In een laboratorische setting is het mogelijk om bepaalde omstandigheden na te bootsen. Zo
kan goed gekeken worden naar hoe mensen reageren in specifieke gevallen. Het nadeel
hiervan is dat mensen bewust zijn van het feit dat ze geobserveerd worden en hierdoor
kunnen de resultaten beïnvloed raken. Een field setting is natuurlijker maar moeilijker te
controleren.
Research methode: Een procedure waarmee een probleem wordt onderzocht en een manier
waarop observaties worden gedaan. Onderzoeksmethoden zijn ofwel experimenteel ofwel
niet experimenteel.
Non-experimental methods: Hebben geen directe controle. Wordt soms ook descriptief of
correlationeel ontwerp genoemd.
Bystander apathy: Beschrijft situaties waarin mensen niet ingrijpen bij een noodgeval. Voor
onderzoekers is het de uitdaging om uit te vinden waarom dit soort dingen gebeuren.
Interviews: Een methode waarmee informatie wordt verkregen. Hierbij vraagt de
onderzoeker vragen aan individuen. Een interview kan vooraf gestructureerd zijn maar het
hoeft niet.
, Survey: Een manier waarop houding van vele individuen wordt bepaald. Er wordt vooraf een
reeks vragen bedacht waarop individuen kunnen reageren.
Bias: Een bron van fouten die kan leiden tot een systematische fout in de resultaten.
Population: Een groep met bepaalde karakteristieken die een onderzoeker wilt leren
begrijpen.
Sample: Een subgroep getrokken uit de populatie. Deze onderzoekt de onderzoeker.
Representative sample: Een subgroep die de populatie kan vertegenwoordigen. Deze groep
is dan representatief.
Nadelen self-report:
- Mensen kunnen liegen.
- Sommige mensen zijn meer zelfbewust dan andere.
- Mensen moeten hun geheugen goed op orde hebben.
Experience sampling methods: Een studiemethode die gedachten en gevoelens bestudeert.
Deze maakt gebruik van communicatie technologie. Zo voorkom je de nadelen van self-
report.
Naturalistic observation: Een onderzoeksmethode die gebaseerd is op het observeren van
gedrag in een natuurlijke omgeving zonder controle te leggen om bepaalde
omstandigheden. Het is een directe observatie.
Participant observation: Een niet-experimenteel onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker
deel wordt van de groep die hij wil observeren.
Unobtrusive measure: Een directe meeting van gedrag die reactiviteit moet voorkomen.
Reactiviteit kan voorkomen bij directe observaties.
Case study: Een gedetailleerde beschrijving van een enkel individu. Meestal gebruikt om
informatie te krijgen over iemands verleden om te helpen bij het begrijpen van iemands
gedrag.
Variabele: Een gemeten eigenschap die variatie laat zien tussen gevallen of condities. Elke
eigenschap die kan variëren, bijvoorbeeld leeftijd.
Correlation: een patroon geobserveerd tussen twee variabelen. Bijvoorbeeld, hoe ouder
mensen worden hoe meer ze anderen willen helpen, zou een correlatie laten zien.
Correlation coefficient: Een beschreven statistiek die de mate van een relatie tussen twee
variabele meet.
Illusory correlation: Een cognitieve fout waarbij een individu een relatie vindt tussen
variabelen die er eigenlijk niet is.
Experiment: Een onderzoeksmethode waarbij een controlegroep is en een gemanipuleerde
groep. Zo wordt onderzocht of de gemanipuleerde factoren invloed hebben op gedrag van
mensen.
Field Experiment: Een experiment gedaan in een natuurlijke omgeving. Participanten zijn
zich niet bewust van het onderzoek.
Independent Variabele: Een variabele in een experiment die systematisch wordt gevarieerd
door de onderzoeker om te zien wat dit voor invloed heeft op gedrag van mensen.
Dependent variable: In een experiment, het gedrag dat gemeten wordt om zo te kunnen
bepalen wat het gedrag en de onafhankelijke variabele is op het gedrag van mensen.
Participanten: Mensen die meedoen aan het onderzoek, degene die onderzocht worden.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper daniekvandepol. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,59. Je zit daarna nergens aan vast.