Hoofstuk 12: Opvoeding en het homerische godsbeeld
1. De grondslagen van een staat
De goedheid van een individu is volgens Socrates (door/en Plato)
heel nauw verbonden met de goedheid van een staat.’
Er liggen twee principes aan de grondslag van een staat
o Mensen zijn niet zelf-sufficiënt (afhankelijk van elkaar)
o Mensen zijn allemaal geschikt voor iets anders
Daarom stelt Socrates dat de arbeid verdeeld moet worden
In de simpelste samenlevingsvormen is helemaal geen (on)recht,
dat gebeurt pas als een staat groter/complexer wordt, dan zijn er
ook phulakes/wachters nodig die de gemeenschap besturen en
beschermen
Niet iedereen is daarvoor geschikt en ook een specifieke opvoeding
is nodig
o Muzische training: ze moeten zich alleen richten op hun eigen
karakter en geen muziek luisteren die aanzet tot iets anders
dan moes en matigheid
o Fysische training: genoeg trainen maar niet te veel, alles in
balans
2. Kritiek op het homerische godsbeeld
A. in vertaling
o Socrates praat tegen Adeimantus. Ze komen samen tot het
volgende: de opvoeding van de wachters begint als ze klein
zijn met muzische training, daarna volgt ook sporttraining. De
muzische vorming gaat deels dmv verhalen, waarvan een
deel ‘leugens’ (mythen) zijn, en waarvan een deel
waargebeurd is. Aan de jongste kinderen moeten eerst
mythen verteld worden. De eerste opvoeding die kinderen
krijgen is het belangrijkst, en daarom moeten ouders/leiders
goed nadenken wat voor verhalen kinderen wel/niet mogen
horen.
B. in vertaling
o Er moet dus toezicht zijn op welke verhalen verteld worden,
want deze opvoeding tot deugdzaam gedrag is belangrijker
dan de sporttraining. Socrates noemt heel wat mythen op die
verworpen moeten worden, met als reden dat in al de
genoemde mythen de goden verkeerd worden voorgesteld,
namelijk als niet-perfect. Hij heeft het bijvoorbeeld over
verhalen van Hesiodus en Homerus.
C. in vertaling
o Een god is goed, en kan dus geen oorzaak van ellende zijn. Zo
moeten zij dus ook voorgesteld worden in de verhalen. Een
god kan eventueel wel iemand straffen, maar alleen zodat
deze persoon er profijt van heeft.
D. samenvatting
o De goden kunnen ook niet veranderlijk zijn, zoals dat in
sommige verhalen wel lijkt te zijn. Deze verhalen kloppen dus
ook niet en mogen niet verteld worden. Goden zijn namelijk
, zo goed als maar kan, een verandering zou ze minder goed
maken, en dat gebeurt dus niet.
3. Mythen bij Plato
Plato is een philomuthos
o Plato heeft zelf veel mythen verzonnen en verteld, maar hij
uit zich soms ook heel negatief over mythen, op dit gebied is
hij dus inconsequent.
Kritiek op mythen
o Plato is het eens met de kritiek die Socrates heeft op de
‘verkeerde’ mythen, hij voegt daar zelf nog aan toe dat deze
mythen mensen bang maken voor de dood, en geven
aanleiding tot verkeerde moraal, ze zijn een slecht voorbeeld
voor de jeugd. Plato roept op tot censuur: de bestaande
mythen hoeven niet helemaal verworpen te worden, maar wel
herzien.
Nieuwe mythen
o Hij roept ook op tot het schrijven van nieuwe mythen die
mensen goed kunnen opvoeden. Mythen helpen gewone
mensen namelijk de ingewikkelde redeneringen van filosofen
te begrijpen. Mythen kunnen dus geschreven en gebruikt
worden in dienst van de filosofie.
Twee soorten mythen
o Eerste groep mythen: mythen die de schepping van de wereld
verklaren (kosmogonsiche en historische mythen)
o Hiervoor zijn mythen nodig, want mythen hebben betrekking
op veranderlijke zaken (de wereld), waar filosofische
redeneringen (logos) betrekking hebben op het
onveranderlijke (niet de wereld dus). Mythen kunnen
contigent zijn: een deel kan waar zijn, en een deel onwaar.
o Tweede groep mythen: mythen die het lot van de ziel na de
dood beschrijven, en ook de invloed van de manier van leven
tijdens het leven hierop.
o Hiervoor zijn mythen nuttig als aanvulling op de filosofische
redeneringen. Ze kunnen abstracte redeneringen
verduidelijken en daarnaast spelen ze in op de emoties van
mensen, waardoor ze een sterke overtuigingkracht hebben.
o Mythen werken ook goed omdat ze serieuze onderwerpen
kunnen combineren met humor, het is vermaak.
Mythe en allegorie
o Een allegorie is een vergelijking (bijvoorbeeld de
grotvergelijking) met een bepaalde toestand/gebeurtenis, en
is anders dan een mythe omdat traditionele mythische
elementen ontbreken.
Hoofdstuk 13: De twee werelden: de grotvergelijking
1. De contouren van een rechtvaardige maatschappij
Een klassenmaatschappij
o In de ideale staat zijn volgens Plato binnen de wachtersklasse
twee groepen: de wachters die besturen, en de helpers die