Samenvatting alle literatuur (boek Jeugd en Recht in de Praktijk
(9789085601838) & artikelen)
Jeugd & Recht (202200101) CCFES
Op volgorde van literatuur per week
Inleiding Jeugd en Recht in de Praktijk
De term jeugdrecht verwijst meestal naar vier gebieden/aspecten van het familierecht, zoals
afstamming, minderjarigheid en ouderlijk gezag, de vrijwillige jeugdhulp, de kinderbescherming en
het jeugdstrafrecht. Hierbij horen ook de gebieden onderwijs, medische behandeling en migratie.
Kwesties voor regels voor kinderen, als ouderschap, minderjarigheid, adoptie en voogdij, zijn
onderdeel van het Burgerlijk Wetboek. Hierin staan ook regels betreffende de kinderbescherming en
medische behandeling. Regels voor jeugdhulp staan in de Jeugdwet, deel van het bestuursrecht, een
ander wetboek dus. Regels over onderwijs staan in de grondwet. Regels voor jeugdstrafrecht staan als
bijzondere regelingen in de wetboeken van strafrecht en strafvordering.
De eerste ontwikkeling was een systeem van jeugdbescherming en een apart jeugdrechtsysteem rond
1900. Aanname van kinderwetten kwamen in 1901, een jaar na invoering leerplicht. Een beweging
tegen de macht van de vader. Zo kon er ingegrepen worden waar nodig en kwamen er sancties en
procedures voor kinderen die de wet overtraden. Tweede cruciale ontwikkeling kwam een halve
eeuw later. Hier kwamen de kinderrechten naar voren. De EVRM (Europees Verdrag Rechten van
Mens en vrijheden) werd aangenomen in 1950 en kreeg vooral recht een paar decennia later toen de
EHRM (Europees Hof voor Rechten vd Mens) invloed begon te krijgen. Hier kunnen mensen naartoe
wanneer ze alle juridische mogelijkheden gehad hebben. Ook hebben zij een grote rol in de
ontwikkeling van mensenrechten. Deze ontwikkeling werd versterkt door aanname van IVRK
(Verenigde Naties van Internationaal Verdrag Rechten vh Kind) in 1989. Dit is het meestomvattende
mensenrechteninstrument met vier ‘algemene principes’ die onderscheiden worden:
1. Alle kinderen hebben recht op alle rechten en vrijheden die in het verdrag worden genoemd
zonder discriminatie van welke aard dan ook. (Art. 2)
2. Alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind een eerste overweging
vormen. (Art. 3)
3. Alle kinderen hebben recht op leven, overleven en ontwikkeling (Art. 6)
4. Alle kinderen hebben recht op het geven van hun mening en participeren in belangrijke
beslissingen die hen betreffen in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid. (Art. 12)
Elke vijf jaar moet elk land dat meedoet aan dit verdrag een rapport presenteren over wetgeving en
beleid op het punt van kinderrechten in de achterliggende jaren. Dit wordt beoordeeld door het CRC
(Comité voor Rechten van het Kind), onderdeel van het IVRK, en er worden aanbevelingen gedaan.
Voor Nederland was dit de Kinderombudsman die onafhankelijk de rechten van de kinderen
controleert. Dit is er sinds 2011.
Hoofdstuk 1: Familierecht
1.1 Inleiding
,Het familierecht heeft betrekking op de rechtsverhouding tussen personen op het terrein van families
en relaties. Het regelt zowel de ‘verticale’ relaties (zoals afstamming en ouderlijk gezag) als
‘horizontale’ relaties (zoals huwelijk en geregistreerd partnerschap).
1.2 Juridisch ouderschap
Het afstammingsrecht regelt de afstamming tussen ouders en kinderen. Het geeft antwoord op de
vraag wie volgens de wet familie van elkaar zijn. Het afstammingsrecht geeft het kind een
rechtsbetrekking tot zijn ouders, broers en zussen, grootouders, ooms en tantes, neven en nichten
etc. Het is een ‘dwingend recht’, er is geen ruimte om dingen op dit gebied zelf naar eigen inzicht te
regelen. De wet is wel in beweging: nu kunnen er nog maar twee ouders betrokken zijn, de beweging
wil dat het mogelijk wordt drie of vier ouders te hebben als er aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Sinds 2014 is het ook mogelijk dat twee moeders juridisch ouder kunnen worden, waar voorheen
alleen een man en vrouw dit konden. Wel ben je als biologische moeder ook direct juridisch moeder.
Ook bij donoren wordt dit biologische ouderschap vaak toegekend aan juridisch ouder. Bij het
afstammingsrecht speelt het internationale recht een grote rol. Hierbij moet gedacht worden aan het
EVRM. Deze hebben ook inspraak in de rechtszaal. Maar ook het EHRM en IVRK hebben
richtinggevende uitspraken.
Moeder door geboorte: door geboorte is het altijd zeker wie de moeder is en daarom ook altijd direct
juridisch moeder met alle rechten en plichten die daarbij horen. Ook bij inplanting van een eicel van
een andere vrouw. Hierbij is de relationele situatie van moeder belangrijk (gehuwd, geregistreerd
partnerschap) met de andere ouder. Ook een draagmoeder wordt nog als juridisch moeder
beschouwd. De wensmoeder wordt dan pas juridisch moeder na adoptie. Wel kan het dat
wensouders vooraf aan conceptie dit vastleggen en vervolgens wel bij geboorte juridisch ouder zijn.
Ouder van rechtswege: de vader die getrouwd of geregistreerd partnerschap heeft met de moeder, is
juridisch vader. Er wordt hiervan uit gegaan dat vader biologische vader is. Wanneer er alleen een
relatie is, moet vader het kind erkennen. Moederschap van rechtswege kan dus ook sinds 2014, maar
onder twee voorwaarden: er moet sprake zijn van een formele relatie tijdens geboorte van het kind,
en het kind moet verwerkt zijn door kunstmatige inseminatie van een onbekende donor. Ook als het
een bekende donor is, maar moeders getrouwd zijn, krijgt moeder alleen moederschap toegewezen.
Dit kan wel veranderd worden naar juridisch moederschap.
Ouder door erkenning: vaders kunnen erkennen, los van biologisch vaderschap. Dit schept de
juridische relatie tussen vader en kind. Een verschil met rechtswege, is dat moeder hier toestemming
voor moet geven. Bij geen toestemming (voor een kind jonger dan 16) kan vader biologisch aantonen
dat het vader is en alsnog toestemming vragen via de rechter. Hier blijft het belang van het kind
leidend. Dit geldt ook voor spermadonoren, maar deze moet wel nauw met moeder en kind in
contact zijn of zijn geweest. Ook kan een kind van ouder dan 12 erkenning afwijzen. Erkenning is ook
uitgesloten wanneer het kind al twee ouders heeft, als een man geen huwelijk kan krijgen omdat dit
bijvoorbeeld een broer of oom is en als de man nog geen 16 jaar is. Ook een tweede moeder moet
erkenning aanvragen en toestemming hebben van geboortemoeder. Ook hier kan de tweede moeder
naar de rechtsbank stappen bij weigering. Toestemming is wederom alleen in het belang van het kind.
Erkenning is hier belangrijk wanneer er een bekende donor is die geen ouderschap wenst en wanneer
er sprake is van een onbekende donor maar geen formele relatie.
Ouder via gerechtelijke vaststelling: hierbij gaat het vaak om ouders die geen juridisch ouder willen
zijn of wanneer een man overlijdt voor de geboorte. Maar het gaat ook om ouders die juridisch
ouderschap willen afdwingen via de rechter.
,Ouderschap via adoptie: ook deze ouders moeten zich aan de wet houden. Hier ontstaan ook
familierechtelijke relaties tussen adoptiekind en adoptieouders en hun familie.
Juridische ouders hebben vaak het gezag over het kind of kunnen hierom vragen. Dat wil zeggen dat
zij het kind mogen opvoeden en verzorgen en zeggenschap hebben over het kind. Door juridisch
ouderschap heb je ook het recht en plicht op omgang met het kind, ook na scheiding. Ook zit hier een
stuk onderhoudsplicht en erfrecht. Ouders moeten kosten dragen voor verzorging en opvoeding tot
meerderjarig. Voor onderwijs is dit tot 21 jaar. Kinderen zijn automatisch erfgenaam van hun ouders
en ook andersom. Daarbij krijgt het kind de achternaam van een van de ouders.
1.3 Adoptie
Er zijn verschillende soorten adoptie: binnen de Nederlandse grenzen en buiten de Nederlandse
grenzen. Hiervoor zijn afzonderlijke regels. Nederlandse adopties moeten aan verschillende
voorwaarden voldoen: het moet in belang van het kind zijn, het kind heeft niks meer van biologische
ouders te verwachten, het kind moet jonger dan 18 jaar zijn, bij een kind van ouder dan 12 speelt de
mening ook een rol in de adoptie (met uitzondering telt de mening van een kind jonger dan 12),
grootouders mogen het kind niet adopteren. Ook moeten de biologische en adoptieouders aan
voorwaarden voldoen: biologische ouders staan niet afwijzend tegenover adoptie (dit geldt niet bij
mishandeling of verwaarlozing), biologische moeder moet minstens 16 zijn bij adoptie en geen gezag
meer hebben, voor adoptieouders geldt een leeftijdgrens van 18 jaar ouder dan het adoptiekind,
adoptieouders moeten al drie jaar samenwonen en het adoptiekind moet hier al een jaar gewoond
hebben en verzorgd en opgevoed worden.
Buitenlandse adopties hebben regels uit het Haags Adoptieverdrag (1993). Eerst moet er een verzoek
ingediend worden, hierop volgt onderzoek van de Raad van Kinderbescherming naar geschiktheid, bij
een go moeten adoptieouders een cursus volgen over gevolgen van adoptie, minister verleent
toestemming aan adoptieouders, via een bemiddelingsbureau kunnen ze op zoek gaan. Het bureau
moet informatie vergaren en moet autoriteiten van land van herkomst informeren over het kind na
adoptie.
Adoptie is mogelijk voor ongehuwde en gehuwde stellen, voor homoseksuele stellen en voor
alleenstaanden. Wel geven landen vaak voorkeur aan heterostellen en zijn er dus weinig geslaagde
adopties bij homoseksuele stellen. Binnenlandse adoptie komt bijna niet meer voor. Ook
buitenlandse adoptie is afgenomen door nieuwe maatregelen n.a.v. vervalsing, kinderhandel, fraude
en corruptie.
1.4 Minderjarigheid
Kinderen die worden verdacht van strafbare feiten kunnen niet worden vervolgd zolang ze jongen dan
12 jaar zijn. Voor 12-18-jarigen geldt een apart jeugdstrafrecht en vanaf 18 jaar gaat het gewone
strafrecht in. Kinderen die ouder dan 12 zijn moeten hun mening kunnen inbrengen in zaken die hen
aangaan. Bij jongere kinderen mág dit, maar is niet verplicht. Hierbij wordt echter weinig rekening
gehouden met de ontwikkeling van het kind. Rechters móéten de mening van een 12 jaar of ouder
kind horen, onder deze leeftijd hoeft de rechter hier in principe geen rekening mee te houden.
Kinderen van jonger dan 14 jaar die schade aanbrengen bij derden zijn niet verantwoordelijk en zijn
ouders hier dus verantwoordelijk. Bij 14- en 15-jarigen is dit verdeeld over kind en ouder. Ouder
wordt hier alleen niet in meegenomen wanneer ze kunnen aantonen dat ze niets hebben kunnen
doen om het gedrag tegen te houden. Kinderen vanaf 16 zijn zelf aansprakelijk
, Minderjarigen (onder de 18 jaar) staan onder gezag door hun ouders of verzorgers. Ze hebben geen
volledig zeggenschap over hun doen en laten. Juridisch ouder blijf je (meestal) het hele leven, het
gezag is dus maar tot 18 jaar.
Kinderen onder de 18 worden als handelingsonbekwaam gezien en moeten toestemming hebben om
in het juridisch verkeer te treden. Dit wordt goedgekeurd bij een leeftijd passende rechtshandeling
(bijv. snoep kopen of naar de bios gaan). Wanneer kinderen bijvoorbeeld een TV aanschaffen, kunnen
ouders dit terugdraaien. Soms kan er een uitzondering gegeven worden aan bijvoorbeeld een 17-
jarige die een bedrijf overneemt van zijn ouders waar hij al tijden werkt. Dit geldt ook voor meisjes
die 16 jaar zijn of worden bij de bevalling en als meerderjarig gezien willen worden en dus gezag
kunnen krijgen. Andere uitzonderingen zijn bijvoorbeeld de toestemming voor een medische
beslissing, procesbekwaamheid van een minderjarig bij een psychiatrische dwangopname en het
hoorrecht van een minderjarige. Dit hoorrecht is, zoals hiervoor benoemd, dat kinderen die ouder
dan 12 jaar zijn het recht hebben om hun mening te geven en dat deze ook meegenomen moet
worden in het besluit van de rechter.
1.5 Ouderlijk gezag
Gezagsrecht is dwingend recht, dat betekent dat het niet zomaar even beslist kan worden door
ouders of andere betrokkenen wie gezag heeft. Wel mag dit vrij ingevuld worden (bijvoorbeeld
schoolkeuze, religie, vrijetijdsbesteding etc.), in overeenstemming met de wet waarin staat dat
ouders de verantwoordelijkheid hebben voor het opvoeden en de ontwikkeling van het kind. Daarbij
komt de privacy van familie- en gezinsleven ook kijken. Ouders zijn wel verplicht aan de leerplicht, op
het gebied van medische behandelingen en kinderbeschermingsmaatregelen. Gezag kan alleen
worden afgenomen met een maatregel van de kinderbescherming door de kinderrechter.
Er zijn drie ingrijpende veranderingen in het gezagsrecht:
- Kinderen hebben een prominentere rechtspositie en het belang van het kind is leidend
- Gezagsrecht is losgekoppeld van het huwelijk en na scheiding is er ook nog automatisch
gezag. Eenhoofdig gezag is altijd alleen wanneer het in het belang van het kind is.
- De kring met personen die gezag kunnen krijgen is uitgebreid. Vooral bij ouders met hetzelfde
geslacht.
Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn
vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte. In eerste plaats gaat het
om opvoedingen en verzorging van het kind. Ten tweede heeft het te maken met financiële
bewindvoering. Ten derde is de ouder met gezag ook wettelijke vertegenwoordiger. Dit komt weer
terug op de handelingsonbekwaamheid. De jongere kan wel zelf een juridisch proces voeren over
bijvoorbeeld opvoeding, verzorging, verhuizing, school etc. Ook kan de rechter een bijzondere curator
inzetten die opkomt voor de belangen van het kind en indien nodig zelf de rechtszaak namens hen
ingaat.
Wie heeft gezag? Hierbij wordt gekeken naar twee uitgangspunten: enkele categorieën in het belang
van het kind worden uitgesloten van gezag (minderjarigen, personen onder curatele en personen met
een verstoord geestvermogens die niet in staat zijn gezag uit te oefenen), het gezag is beperkt tot
twee mensen. Door ontwikkelingen is er ook de vraag ontstaan of hier niet meer ouders gezag
kunnen krijgen, maar de vraag is dan ook altijd of dit wel in het belang van het kind is. Dit is tot nu
toe nog afgewezen, maar er is wel ‘deelgezag’ gekomen voor mensen die een belangrijke rol spelen in
de opvoeding en verzorging van het kind. Hierbij geldt wel blokkaderecht wanneer er een ingrijpende