Jeugdrecht in de Praktijk 4de herziene druk
(9789085601838)
Inleiding Jeugd en Recht in de Praktijk
De term jeugdrecht verwijst meestal naar vier gebieden/aspecten van het
familierecht, zoals afstamming, minderjarigheid en ouderlijk gezag, de vrijwillige
jeugdhulp, de kinderbescherming en het jeugdstrafrecht. Hierbij horen ook de
gebieden onderwijs, medische behandeling en migratie.
Kwesties voor regels voor kinderen, als ouderschap, minderjarigheid, adoptie en
voogdij, zijn onderdeel van het Burgerlijk Wetboek. Hierin staan ook regels
betreffende de kinderbescherming en medische behandeling. Regels voor
jeugdhulp staan in de Jeugdwet, deel van het bestuursrecht, een ander wetboek
dus. Regels over onderwijs staan in de grondwet. Regels voor jeugdstrafrecht
staan als bijzondere regelingen in de wetboeken van strafrecht en strafvordering.
De eerste ontwikkeling was een systeem van jeugdbescherming en een apart
jeugdrechtsysteem rond 1900. Aanname van kinderwetten kwamen in 1901, een
jaar na invoering leerplicht. Een beweging tegen de macht van de vader. Zo kon
er ingegrepen worden waar nodig en kwamen er sancties en procedures voor
kinderen die de wet overtraden. Tweede cruciale ontwikkeling kwam een halve
eeuw later. Hier kwamen de kinderrechten naar voren. De EVRM (Europees
Verdrag Rechten van Mens en vrijheden) werd aangenomen in 1950 en kreeg
vooral recht een paar decennia later toen de EHRM (Europees Hof voor Rechten
vd Mens) invloed begon te krijgen. Hier kunnen mensen naartoe wanneer ze alle
juridische mogelijkheden gehad hebben. Ook hebben zij een grote rol in de
ontwikkeling van mensenrechten. Deze ontwikkeling werd versterkt door
aanname van IVRK (Verenigde Naties van Internationaal Verdrag Rechten vh
Kind) in 1989. Dit is het meestomvattende mensenrechteninstrument met vier
‘algemene principes’ die onderscheiden worden:
1. Alle kinderen hebben recht op alle rechten en vrijheden die in het verdrag
worden genoemd zonder discriminatie van welke aard dan ook. (Art. 2)
2. Alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind een
eerste overweging vormen. (Art. 3)
3. Alle kinderen hebben recht op leven, overleven en ontwikkeling (Art. 6)
4. Alle kinderen hebben recht op het geven van hun mening en participeren
in belangrijke beslissingen die hen betreffen in overeenstemming met hun
leeftijd en rijpheid. (Art. 12)
Elke vijf jaar moet elk land dat meedoet aan dit verdrag een rapport presenteren
over wetgeving en beleid op het punt van kinderrechten in de achterliggende
jaren. Dit wordt beoordeeld door het CRC (Comité voor Rechten van het Kind),
onderdeel van het IVRK, en er worden aanbevelingen gedaan. Voor Nederland
was dit de Kinderombudsman die onafhankelijk de rechten van de kinderen
controleert. Dit is er sinds 2011.
Hoofdstuk 1: Familierecht
1.1 Inleiding
,Het familierecht heeft betrekking op de rechtsverhouding tussen personen op het
terrein van families en relaties. Het regelt zowel de ‘verticale’ relaties (zoals
afstamming en ouderlijk gezag) als ‘horizontale’ relaties (zoals huwelijk en
geregistreerd partnerschap).
1.2 Juridisch ouderschap
Het afstammingsrecht regelt de afstamming tussen ouders en kinderen. Het
geeft antwoord op de vraag wie volgens de wet familie van elkaar zijn. Het
afstammingsrecht geeft het kind een rechtsbetrekking tot zijn ouders, broers en
zussen, grootouders, ooms en tantes, neven en nichten etc. Het is een ‘dwingend
recht’, er is geen ruimte om dingen op dit gebied zelf naar eigen inzicht te
regelen. De wet is wel in beweging: nu kunnen er nog maar twee ouders
betrokken zijn, de beweging wil dat het mogelijk wordt drie of vier ouders te
hebben als er aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Sinds 2014 is het ook
mogelijk dat twee moeders juridisch ouder kunnen worden, waar voorheen alleen
een man en vrouw dit konden. Wel ben je als biologische moeder ook direct
juridisch moeder. Ook bij donoren wordt dit biologische ouderschap vaak
toegekend aan juridisch ouder. Bij het afstammingsrecht speelt het internationale
recht een grote rol. Hierbij moet gedacht worden aan het EVRM. Deze hebben ook
inspraak in de rechtszaal. Maar ook het EHRM en IVRK hebben richtinggevende
uitspraken.
Moeder door geboorte: door geboorte is het altijd zeker wie de moeder is en
daarom ook altijd direct juridisch moeder met alle rechten en plichten die daarbij
horen. Ook bij inplanting van een eicel van een andere vrouw. Hierbij is de
relationele situatie van moeder belangrijk (gehuwd, geregistreerd partnerschap)
met de andere ouder. Ook een draagmoeder wordt nog als juridisch moeder
beschouwd. De wensmoeder wordt dan pas juridisch moeder na adoptie. Wel kan
het dat wensouders vooraf aan conceptie dit vastleggen en vervolgens wel bij
geboorte juridisch ouder zijn.
Ouder van rechtswege: de vader die getrouwd of geregistreerd partnerschap
heeft met de moeder, is juridisch vader. Er wordt hiervan uit gegaan dat vader
biologische vader is. Wanneer er alleen een relatie is, moet vader het kind
erkennen. Moederschap van rechtswege kan dus ook sinds 2014, maar onder
twee voorwaarden: er moet sprake zijn van een formele relatie tijdens geboorte
van het kind, en het kind moet verwerkt zijn door kunstmatige inseminatie van
een onbekende donor. Ook als het een bekende donor is, maar moeders
getrouwd zijn, krijgt moeder alleen moederschap toegewezen. Dit kan wel
veranderd worden naar juridisch moederschap.
Ouder door erkenning: vaders kunnen erkennen, los van biologisch vaderschap.
Dit schept de juridische relatie tussen vader en kind. Een verschil met
rechtswege, is dat moeder hier toestemming voor moet geven. Bij geen
toestemming (voor een kind jonger dan 16) kan vader biologisch aantonen dat
het vader is en alsnog toestemming vragen via de rechter. Hier blijft het belang
van het kind leidend. Dit geldt ook voor spermadonoren, maar deze moet wel
nauw met moeder en kind in contact zijn of zijn geweest. Ook kan een kind van
ouder dan 12 erkenning afwijzen. Erkenning is ook uitgesloten wanneer het kind
al twee ouders heeft, als een man geen huwelijk kan krijgen omdat dit
bijvoorbeeld een broer of oom is en als de man nog geen 16 jaar is. Ook een
,tweede moeder moet erkenning aanvragen en toestemming hebben van
geboortemoeder. Ook hier kan de tweede moeder naar de rechtsbank stappen bij
weigering. Toestemming is wederom alleen in het belang van het kind. Erkenning
is hier belangrijk wanneer er een bekende donor is die geen ouderschap wenst en
wanneer er sprake is van een onbekende donor maar geen formele relatie.
Ouder via gerechtelijke vaststelling: hierbij gaat het vaak om ouders die geen
juridisch ouder willen zijn of wanneer een man overlijdt voor de geboorte. Maar
het gaat ook om ouders die juridisch ouderschap willen afdwingen via de rechter.
Ouderschap via adoptie: ook deze ouders moeten zich aan de wet houden. Hier
ontstaan ook familierechtelijke relaties tussen adoptiekind en adoptieouders en
hun familie.
Juridische ouders hebben vaak het gezag over het kind of kunnen hierom vragen.
Dat wil zeggen dat zij het kind mogen opvoeden en verzorgen en zeggenschap
hebben over het kind. Door juridisch ouderschap heb je ook het recht en plicht op
omgang met het kind, ook na scheiding. Ook zit hier een stuk onderhoudsplicht
en erfrecht. Ouders moeten kosten dragen voor verzorging en opvoeding tot
meerderjarig. Voor onderwijs is dit tot 21 jaar. Kinderen zijn automatisch
erfgenaam van hun ouders en ook andersom. Daarbij krijgt het kind de
achternaam van een van de ouders.
1.3 Adoptie
Er zijn verschillende soorten adoptie: binnen de Nederlandse grenzen en buiten
de Nederlandse grenzen. Hiervoor zijn afzonderlijke regels. Nederlandse adopties
moeten aan verschillende voorwaarden voldoen: het moet in belang van het kind
zijn, het kind heeft niks meer van biologische ouders te verwachten, het kind
moet jonger dan 18 jaar zijn, bij een kind van ouder dan 12 speelt de mening ook
een rol in de adoptie (met uitzondering telt de mening van een kind jonger dan
12), grootouders mogen het kind niet adopteren. Ook moeten de biologische en
adoptieouders aan voorwaarden voldoen: biologische ouders staan niet afwijzend
tegenover adoptie (dit geldt niet bij mishandeling of verwaarlozing), biologische
moeder moet minstens 16 zijn bij adoptie en geen gezag meer hebben, voor
adoptieouders geldt een leeftijdgrens van 18 jaar ouder dan het adoptiekind,
adoptieouders moeten al drie jaar samenwonen en het adoptiekind moet hier al
een jaar gewoond hebben en verzorgd en opgevoed worden.
Buitenlandse adopties hebben regels uit het Haags Adoptieverdrag (1993). Eerst
moet er een verzoek ingediend worden, hierop volgt onderzoek van de Raad van
Kinderbescherming naar geschiktheid, bij een go moeten adoptieouders een
cursus volgen over gevolgen van adoptie, minister verleent toestemming aan
adoptieouders, via een bemiddelingsbureau kunnen ze op zoek gaan. Het bureau
moet informatie vergaren en moet autoriteiten van land van herkomst informeren
over het kind na adoptie.
Adoptie is mogelijk voor ongehuwde en gehuwde stellen, voor homoseksuele
stellen en voor alleenstaanden. Wel geven landen vaak voorkeur aan
heterostellen en zijn er dus weinig geslaagde adopties bij homoseksuele stellen.
Binnenlandse adoptie komt bijna niet meer voor. Ook buitenlandse adoptie is
afgenomen door nieuwe maatregelen n.a.v. vervalsing, kinderhandel, fraude en
corruptie.
, 1.4 Minderjarigheid
Kinderen die worden verdacht van strafbare feiten kunnen niet worden vervolgd
zolang ze jongen dan 12 jaar zijn. Voor 12-18-jarigen geldt een apart
jeugdstrafrecht en vanaf 18 jaar gaat het gewone strafrecht in. Kinderen die
ouder dan 12 zijn moeten hun mening kunnen inbrengen in zaken die hen
aangaan. Bij jongere kinderen mág dit, maar is niet verplicht. Hierbij wordt echter
weinig rekening gehouden met de ontwikkeling van het kind. Rechters móéten de
mening van een 12 jaar of ouder kind horen, onder deze leeftijd hoeft de rechter
hier in principe geen rekening mee te houden.
Kinderen van jonger dan 14 jaar die schade aanbrengen bij derden zijn niet
verantwoordelijk en zijn ouders hier dus verantwoordelijk. Bij 14- en 15-jarigen is
dit verdeeld over kind en ouder. Ouder wordt hier alleen niet in meegenomen
wanneer ze kunnen aantonen dat ze niets hebben kunnen doen om het gedrag
tegen te houden. Kinderen vanaf 16 zijn zelf aansprakelijk
Minderjarigen (onder de 18 jaar) staan onder gezag door hun ouders of
verzorgers. Ze hebben geen volledig zeggenschap over hun doen en laten.
Juridisch ouder blijf je (meestal) het hele leven, het gezag is dus maar tot 18 jaar.
Kinderen onder de 18 worden als handelingsonbekwaam gezien en moeten
toestemming hebben om in het juridisch verkeer te treden. Dit wordt
goedgekeurd bij een leeftijd passende rechtshandeling (bijv. snoep kopen of naar
de bios gaan). Wanneer kinderen bijvoorbeeld een TV aanschaffen, kunnen
ouders dit terugdraaien. Soms kan er een uitzondering gegeven worden aan
bijvoorbeeld een 17-jarige die een bedrijf overneemt van zijn ouders waar hij al
tijden werkt. Dit geldt ook voor meisjes die 16 jaar zijn of worden bij de bevalling
en als meerderjarig gezien willen worden en dus gezag kunnen krijgen. Andere
uitzonderingen zijn bijvoorbeeld de toestemming voor een medische beslissing,
procesbekwaamheid van een minderjarig bij een psychiatrische dwangopname
en het hoorrecht van een minderjarige. Dit hoorrecht is, zoals hiervoor benoemd,
dat kinderen die ouder dan 12 jaar zijn het recht hebben om hun mening te
geven en dat deze ook meegenomen moet worden in het besluit van de rechter.
1.5 Ouderlijk gezag
Gezagsrecht is dwingend recht, dat betekent dat het niet zomaar even beslist kan
worden door ouders of andere betrokkenen wie gezag heeft. Wel mag dit vrij
ingevuld worden (bijvoorbeeld schoolkeuze, religie, vrijetijdsbesteding etc.), in
overeenstemming met de wet waarin staat dat ouders de verantwoordelijkheid
hebben voor het opvoeden en de ontwikkeling van het kind. Daarbij komt de
privacy van familie- en gezinsleven ook kijken. Ouders zijn wel verplicht aan de
leerplicht, op het gebied van medische behandelingen en
kinderbeschermingsmaatregelen. Gezag kan alleen worden afgenomen met een
maatregel van de kinderbescherming door de kinderrechter.
Er zijn drie ingrijpende veranderingen in het gezagsrecht:
- Kinderen hebben een prominentere rechtspositie en het belang van het
kind is leidend
- Gezagsrecht is losgekoppeld van het huwelijk en na scheiding is er ook nog
automatisch gezag. Eenhoofdig gezag is altijd alleen wanneer het in het
belang van het kind is.