Samenvatting cursus behandeling en interventie gericht op
psychosociale problemen, leerproblemen en ontwikkelingsproblemen
Week 1
- Johnson, J. H., Rasbury, W. C., & Siegel, L. J. (1997). Approaches to child treatment:
Introduction to theory, research, and practice (2th ed.). Boston: Allyn & Bacon. Hoofdstuk 1.
- Tak, J. A., & Veerman, J. W. (2014). De plaats van diagnostiek binnen het
hulpverleningsproces. In J. A. Tak, J. D. Bosch, S. Begeer & G. Albrecht (Eds.). Handboek
psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten (8e herziene druk) (pp.
38-43). Utrecht: De Tijdstroom.
- Tak, J. A., & Begeer, S. (2014). Methodische aspecten van diagnostiek. In J. A. Tak, J. D.
Bosch, S. Begeer & G. Albrecht (Eds.). Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan
kinderen en adolescenten (8e herziene druk) (pp. 114-116; 133-141). Utrecht: De
Tijdstroom
- Bruyn, E. E. J. de, Ruijssenaars, A. J. J. M., Pameijer, N. K., & Aarle, E. J. M. van (2005). De
diagnostische cyclus: een praktijkleer. Leuven: Acco. Hoofdstuk 9 en 10.
- Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen,
Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (2017). Richtlijn ADHD voor
jeugdhulp en jeugdbescherming (2e druk). Utrecht: Trimbos-instituut. Hoofdstuk 4 en 5.
Week 2
- Prins, P. J. M., Bosch, J. D., & Braet, C. (2018). Methoden en technieken van gedragstherapie
bij kinderen en jeugdigen (3e druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hoofdstuk 1, 2 en 3.
Week 3
- Veerman, J. W., Yperen, T. van, Bijl, B., Ooms, H., & Roosma, D. (2006). Zicht op effectiviteit.
Bronnenboek voor praktijkgestuurd effectonderzoek in de jeugdzorg. Deel 1. NIZW /
Praktikon / Ministerie van VWS. Hoofdstuk 1, 2 en 3.
- Prins, P. J. M., Bosch, J. D., & Braet, C. (2018). Methoden en technieken van gedragstherapie
bij kinderen en jeugdigen (3e druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hoofdstuk 12.
Week 4
- Prins, P. J. M., Bosch, J. D., & Braet, C. (2018). Methoden en technieken van gedragstherapie
bij kinderen en jeugdigen (3e druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hoofdstuk 4, 5 en 6.
- Cladder, J. M., Nijhoff-Huysse, M. W. D., & Mulder, G. A. L. A. (2009). Cognitieve
gedragstherapie met kinderen en jeugdigen: probleemgericht én oplossingsgericht.
Amsterdam: Pearson Assesment and Information. Pagina 34-36.
Week 5
- Kroesbergen, E. H., & Luit, J. E. H. van (2003). Mathematics interventions for children with
special educational needs: A meta-analysis. Remedial and Special Education, 24, 97-114.
doi:1177/07419325030240020501
- Leij, A. van der (2017). Dyslexie: Diagnostiek en behandeling. De herziene versie van de
brochure van de SDN. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 56, 16-27.
- Ruijssenaars, A. J. J. M., & Luit, J. E. H. van (2009). Hoofdstuk 19. Leerstoornissen: dyslexie
en dyscalculie. In G. Smeets, A. E. R. Bos, H. T. van der Molen, & P. Muris (Eds.), Klinische
psychologie: Diagnostiek en therapie, 1-46. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Pagina
31-39.
Week 6
- Chorpita. B. F., & Daleiden, E. L. (2009). Mapping evidence-based treatments for children and
adolescents: Application of the distillation and matching model to 615 treatments from 322
randomized trials. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 77, 274-282.
doi:10.1037/a0014565
- Graaf, I. de, Linden, D. van der, & Onrust, S. (2011). Evidence based werken in de Jeugd-ggz.
Kind en Adolescent Praktijk, 10, 22-29. doi:10.1007/s1254-011- 0007-0
,- Weisz, J. R., Chorpita, B. F., Palinkas, L. A., Schoenwald, S. K., Miranda, J., Bearman, S. K., …
Research Network on Youth Mental Health (2012). Testing standard and modular designs for
psychotherapy with youth depression, anxiety, and conduct problems in youth: A randomized
effectiveness trial. Archives of General Psychiatry, 69, 272-282.
doi:10.1001/archgenpsychiatry.2011.147
Week 7
- Bartelink, C., Berge, I. ten, & Yperen, T. van (2013). Beslissen over effectieve hulp. Wat werkt
in indicatiestelling? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Hoofdstuk 4.
- Došen, A. (2007). Integrative treatment in persons with intellectual disability and mental
health problems. Journal of Intellectual Disability Research, 51, 66-74. doi:10.1111/j.1365-
2788.2006.00868.x
- Karver, M. S., Handelsman, J. B., Fields, S., & Bickman, L. (2006). Meta-analysis of therapeutic
relationship variables in youth and family therapy: The evidence for different relationship
variables in the child and adolescent treatment outcome literature. Clinical Psychology Review,
26, 50-65. doi:10.1016/j.cpr.2005.09.001
- Yperen, T. van, Steege, M. van der, Addink, A., & Boendermaker, L. (2010). Algemeen en
specifiek werkzame factoren in de jeugdzorg. Stand van de discussie. Utrecht: Nederlands
Jeugdinstituut
- Zijlmans, L. J. M., Embregts, P. J. C. M., Gerits, L., Bosman, A. M., & Derksen, J. (2011).
Training emotional intelligence related to treatment skills of staff working with clients with
intellectual disabilities and challenging behaviour. Journal of Intellectual Disability Research,
55, 219-230. doi:10.1111/j.1365- 2788.2010.01367.x
- Prins, P. J. M., Bosch, J. D., & Braet, C. (2018). Methoden en technieken van gedragstherapie
bij kinderen en jeugdigen (3e druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hoofdstuk 7.
Week 8
- Jewell, T., Blessitt, E., Stewart, C., Simic, M., & Eisler, I. (2016). Family therapy for child and
adolescent eating disorders: A critical review. Family Process, 55, 577-594.
doi:10.1111/famp.12242
- Le Fevere de Ten Hove, M. (2012). Oplossingsgericht perspectief. In A. Savenije, M. J. van
Lawick, & E. T. M. Reijmers. (Eds.), Handboek systeemtherapie (pp. 227-238). Utrecht: De
Tijdstroom
- Pijnenburg, H. (2012). Interactief perspectief. In A. Savenije, M. J. van Lawick, & E. T. M.
Reijmers. (Eds.), Handboek systeemtherapie (pp. 175-181). Utrecht: De Tijdstroom
- Prins, P. J. M., Bosch, J. D., & Braet, C. (2018). Methoden en technieken van gedragstherapie
bij kinderen en jeugdigen (3e druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hoofdstuk 10.
- McAdams, C. R., Chae, K. B., Foster, V. A., Lloyd-Hazlett, J., Joe, J. R., & Riechel, M. K.
(2015). Perceptions of the first family counseling session: Why families come back. Journal of
Family Psychotherapy, 26, 253-268. doi: 10.1080/08975353.2015.1097239
Overige hoofdstukken uit Prins et al. Hoofdstuk 8, 9 en 11.
,Week 1
Samenvatting Johnson et al. 1997
Hoofdstuk 1 Conceptuele modellen en hun relevantie voor assessment en interventie
Professionals komen in contact met kinderen die een breed scala aan cognitieve-, gedrags- en
emotionele problemen laten zien. Deze problemen kunnen in 1 of in meerdere domeinen liggen.
Onderzoek naar psychopathologie en behandeling bij kinderen ligt achter op dat van volwassenen,
factoren die hieraan bijdragen:
- De inferieure status die vroeger werd toegekend aan kinderen door de samenleving
- Financieringspatronen die een voorkeur hadden voor de training van professionals voor het werken
met volwassenen i.p.v. kinderen
- Federale financiering voor de mentale gezondheidszorg had een voorkeur voor volwassenen-
georiënteerde onderzoeken
Nadruk op volwassenen belangrijke ontwikkelingsfactoren van kinderen worden genegeerd die juist
belangrijk zijn om de natuur van kindertijd problemen te begrijpen en effectieve interventies te kunnen
plannen. Nu steeds meer kennis over problemen in de kindertijd.
Ook meer aandacht voor de behandeling van kinderen, populair: psychodynamische- en cliënt-gerichte
therapie, familie- en gedragsbenaderingen en farmacologische- en dieetbehandelingen.
Afwijkend gedrag conceptualiseren
Een beoordeling moet gemaakt worden o.b.v. verschillende factoren die mogelijk bijdragen aan de
problemen van het kind, de beslissingen moeten gemaakt worden m.b.t. benaderingen voor zowel
assessment als behandeling. De gekozen benadering wordt vaak sterk beïnvloedt door het model van
psychopathologie (veronderstellingen m.b.t. de rol van biologische-, psychologische-, sociaal-omgevings-
en/of andere factoren die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van psychopathologie = conceptueel en
theoretisch raamwerk) aangenomen door de clinicus. Dit model bepaalt welke factoren worden gezien als
causaal gerelateerd aan de problemen van het kind, de benadering voor assessment van de clinicus en
de keuze voor daaropvolgende behandelingsmethoden.
Het medische model: het biologisch perspectief van psychopathologie. Terminologie psychologische
problemen reflecteren mentale ziekten, die gekarakteriseerd worden door een specifieke set symptomen.
De persoon is een patiënt, behandeling heet therapie en de verlichting van symptomen wordt beschreven
als genezen. Afwijkend gedrag representeert alleen het oppervlakte van een onderliggend biologisch
probleem.
Biologische factoren spelen een grote rol in de ontwikkeling van psychopathologie zonder het bestaan
van werkelijke ziekteprocessen te postuleren. Omdat de specifieke natuur van biologische bijdragers
vaak onbekend is wordt de nadruk gelegd op de ontwikkeling van een beschrijvende taxonomie van
psychische aandoeningen. Beschrijving van symptomen = afbakening van onderliggende biologische
oorzaken van de symptomen en ontwikkeling van behandeling.
Assessment: om te bepalen in welke mate het kind kenmerken vertoont die consistent zijn met een
bestaande diagnose, en om de natuur te bepalen van biologische factoren die kunnen relateren aan de
problemen van het kind.
Treatment: farmacologische en andere biologische benaderingen (antidepressiva, ritalin etc.)
Het psychodynamische model: een mix van het medische model en de basisprincipes van de
psychoanalytische theorie van Sigmund Freud (ontwikkelend, structureel en dynamisch van aard).
Ontwikkelingsgericht het kind moet succesvol over opeenvolgende ontwikkelingsfasen
(psychoseksuele fasen; oraal, anaal = toilet-training, fallisch en genitaal) onderhandelen die cruciaal zijn
voor het ultieme persoonlijke- en sociaal/emotionele welzijn.
Psychoanalytische theorie, structureel verschillende persoonlijkheidsconstructen die interacteren en
waarvan hun expressies en interacties worden gevormd door de ervaringen van het kind die het opdoet
tijdens het onderhandelen van de psychoseksuele fasen = Id, Ego en Superego.
Id = basis biologische energie, bron van instinctieve strevingen, zonder reden, enige functie:
bevrediging van biologische behoeftes en impulsen.
Ego = rationele structuur die een balans zoekt tussen de eisen van het Id en die van de
maatschappij, en tussen de eisen van het Id (zonder moraal/geweten) en die van het Superego. Het
Ego beschermt het individu tegen het overweldigd raken door angst en andere dreigende gevoelens.
Ervaringsgerichte interactie van het individu met zijn omgeving.
Superego = ontstaat uit ervaring, het geweten/moraal, internalisatie van de morele code van het
individu.
, Het psychodynamisch model veronderstelt dat conflicten zowel op een bewust als onbewust niveau
worden geuit en dat conflict op het onbewuste niveau het meest problematisch of dreigend is voor het
emotionele welzijn en algemene aanpassing. Beweging tussen bewust en onbewust niveau is complex,
wordt gemedieerd door Ego en zijn ‘verdedigingsmechanismen’. Het Ego gaat om met intrapsychische
conflicten door het naar het onbewuste te duwen (out of sight, out of mind). Maar het individu moet zich
bewust zijn van conflicten om het bevredigend op te lossen. Als het Ego zwak is en conflicten naar het
onbewuste duwt, kan dit zich uiten in abnormaal gedrag. Optimale aanpassing balans tussen Id, Ego
en Superego (door goede ontwikkeling van Ego).
Dit model is eigenlijk een medisch model (variant), maar er worden geen aannames gemaakt over
onderliggende fysieke oorzaken. Daarnaast wordt het ziekteproces als psychologisch van aard gezien en
symptomen als resultaat van onderliggende psychologische problemen: onderdrukte conflicten,
traumatische ervaringen, fixatie in een psychoseksuele fase etc.
Assessment: psychologische tests om ‘bewijs’ uit te lokken van onbewuste conflicten en
persoonlijkheidsdynamieken (gestructureerd, ongestructureerd en projectieve technieken), ouder en/of
kind interviews. Projectieve hypothese: wanneer een individu een ongestructureerde stimulus ziet zal hij
proberen structuur toe te brengen, dit leidt tot belangrijke informatie over persoonlijkheidsdynamieken,
gebieden van conflict etc. Het gedrag van het kind wordt gezien als een indirecte en dynamische reflectie
van de onderliggende problemen.
Treatment: bewust maken van de onbewuste factoren die aan de problemen worden gerelateerd (directe
verbale interactie of minder direct via spel). Copingstrategieën aanleren. Psychoanalytisch georiënteerde
psychotherapie individuele verbale therapie, speltherapie en groeptherapie.
Het gedragsmodel: nadruk op externe-omgevingsbepalers van gedrag i.p.v. de onderliggende factoren,
focus op openlijk gedrag en psychopathologie in termen van gedragsoverschotten, tekorten of gedrag
dat plaatsvindt in een ongeschikte context. Het probleemgedrag wordt als primair probleem gezien.
Abnormaal gedrag wordt geleerd a.d.h.v. dezelfde principes als de overname van adaptief gedrag:
klassieke- en operationele conditionering en observationeel leren.
Assessment: het bepalen van het specifieke gedrag waardoor het kind als maladaptief wordt gezien en
het bepalen van de omgevingsfactoren die dit gedrag uitlokken of instandhouden of die bijdragen aan de
gedragstekorten van het kind. Een interview is vaak het startpunt (geschiedenis, relaties, aard van
probleemgedrag). Informatie voor adequate assessment S-O-R-C.
- S = stimuli of situaties die vaak aanwezig zijn als het gedrag plaatsvindt (uitlokkers)
- O = organismische variabelen (fysieke factoren, cognities)
- R = reactie, problematisch gedrag van het kind (frequentie, duur, intensiteit)
- C = consequenties
Analoge situatie specifieke stimuli waarvan gedacht wordt dat het specifiek gedrag uitlokt wordt
getoond zodat de reactie op de stimuli geobserveerd kan worden in een gecontroleerde setting.
Treatment: gebaseerd op de veronderstelling dat het meeste abnormale gedrag is aangeleerd en kan
worden aangepast door de systematische toepassing van leerprincipes of andere empirische methoden
van gedragsverandering. Systematische desensibilisatie (angstopwekkende stimuli presenteren wanneer
het kind diep ontspannen is), modeling, operante conditionering, cognitieve gedragstherapie etc.
Modeling tegen angst, voor training in sociale vaardigheden. Operante conditionering (beloning,
verwijdering en straf) gewenst gedrag vermeerderen en ongewenst gedrag verminderen. Cognitieve
gedragstherapie tegen hyperactieve en impulsieve kinderen met problemen in zelfcontrole, d.m.v.
verandering in wat kinderen tegen zichzelf zeggen.
Wanneer een kind wordt verwijderd van een mogelijk bekrachtigende situatie meteen als het gedrag
plaatsvindt (voor het bekrachtigd kan worden) wordt de waarschijnlijkheid van het gedrag zwakker (door
verwijdering/ ‘extinction’).
Het cliënt-gerichte model: basisovertuiging is dat individuen binnen zichzelf de capaciteit hebben voor
persoonlijke groei en adaptief functioneren. Psychopathologie als resultaat van sociale of
omgevingscondities die opgelegd zijn aan het individu, die de persoonlijke groei blokkeren en/of
beïnvloeden. Als gevolg gedraagt het individu zich als zichzelf niet versterkend. Zelfvertrouwen en
emotioneel welzijn zijn weg of beschadigd en gedrag wordt steeds disfunctioneler.
Assessment: informatie verzamelen over ‘wat er mis is’ met de cliënt, onmogelijk om enige vorm van
assessment te vermijden (is de patiënt een geschikte ‘kandidaat’ voor psychotherapie?).
Treatment: vaak in de context van spelactiviteiten, verschuift dan naar een nadruk op verbale interactie
met oudere kinderen. I.p.v. betekenis geven aan het spel van het kind of zijn verbale gedrag
(psychoanalytisch raamwerk), aandacht geven aan relatiefactoren en aan verheldering van het kind zijn
gevoelens d.m.v. van reflecteren. Reflecteren = kind zijn/haar gevoelens helpen begrijpen en de