Samenvatting BPR
Week 1
Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 25e dr., 2018, p. 1-17,
p. 191-194
De materiele rechtsbetrekking tussen partijen vormt het voorwerp van het rechtsgeding, en
ondergaat tevens de invloed van dat geding. Het proces is een fase van ontwikkeling van de
materieelrechtelijke verhouding tussen partijen.
Het burgerlijk procesrecht wordt slechts in beperkte mate beheerst door fundamentele
rechtsbeginselen, die in alle landen en alle tijden onder alle omstandigheden en voor alle soorten
procedures zouden gelden. Van fundamenteel belang mag worden geacht dat beide partijen een
gelijkwaardige positie in het geding innemen en gelijke kansen krijgen hun belangen te verdedigen.
Als hoofdbeginselen van zo fundamentele aard, dat bij het ontbreken daarvan een behoorlijk civiel
proces niet kan worden gevoerd of in gevaar wordt gebracht en de procedure niet ten volle aan zijn
doel kan beantwoorden, kunnen de volgende worden aangemerkt (art. 6 EVRM speelt hierbij een
belangrijke rol):
1. hoor en wederhoor
2. onpartijdigheid van de rechter
3. openbaarheid van behandeling en uitspraak
4. motivering van de beslissing
5. partijautonomie
Dit in art. 6 EVRM en art. 19 Rv gewaarborgde recht omvat het recht van partijen om kennis te
nemen van, en zich te kunnen uitlaten over, alle gegevens en bescheiden die in het geding zijn
gebracht en waarop de rechter zich baseert bij het doen van zijn uitspraak. Dit brengt mee dat aan
beide partijen in gelijke mate het recht toekomt om door de rechter te worden gehoord (mondeling
of schriftelijk), zich op feiten en rechten te beroepen en bewijs te leveren. Het ‘hoor en wederhoor’
brengt mee dat het de rechter verboden is kennis te nemen van mondelinge of schriftelijke
inlichtingen van één der partijen zonder dat de wederpartij gelegenheid krijgt zich daarover uit te
laten (vgl. Art. 12 Wet RO).
Een vereiste voor goede rechtspraak is dat de rechter onbevooroordeeld tegenover de partijen en
hun geschil staat. Hij dient zonder vooringenomenheid en niet beïnvloed door druk van welke zijde
ook de behandeling van de zaak te leiden en daarin een beslissing te geven. Ook de schijn van
partijdigheid moet worden vermeden. Zodra in een bepaald geval feiten of omstandigheden bestaan
waardoor de onpartijdigheid van een rechter in gevaar zou kunnen komen, kan die rechter door een
partij worden gewraakt en kan de rechter zelf verzoeken zich te mogen verschonen (art 36-41 Rv).
Openbaarheid van rechtspraak bedoelt een waarborg voor een onpartijdige behandeling te zijn en
heeft daarmee een preventieve werking. Zij kan wantrouwen bij het publiek ten aanzien van de gang
van zaken bij de rechtspleging voorkomen en voor de rechter een aansporing zijn om op te treden op
een wijze die het vertrouwen van publiek verdient. Het beginsel is weggelegd in art. 6 EVRM en de
uitzonderingen op dit beginsel staan benoemd in art. 27 Rv, dat bepaalt dat de rechter de gehele of
gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren of slecht met toelating van bepaalde personen kan
bevelen. De wettelijke uitzondering vindt men in de art. 803 en 818 lid 6 Rv: in zaken betreffende
personen- en familierecht en in scheidingszaken geschiedt de behandeling met gesloten deuren, In
andere zaken kan de rechter sluiting van de deuren om gewichtige redenen bevelen (art. 4 RO).
Een belangrijk element van de openbare behandeling van een zaak is dat partijen in beginsel het
recht hebben op mondelinge behandeling van hun zaak (art. 134 Rv). Met de invoering van art. 30k
Rv – waarin de mondelinge behandeling onder KEI is geregeld – is in geval van digitaal procederen
het recht op pleidooi echter komen te vervallen.
De motivering en beslissing van het vonnis komt niet uit art. 6 EVRM, maar uit de grondwet en staat
in art. 5 lid 1 RO. Verder bepaalt art. 30 Rv: “Vonnissen, arresten en beschikkingen houden de
,gronden in waarop zij rusten, tenzij uit de wet anders voortvloeit.” Het motiveringsbeginsel hangt
samen met en vloeit voort uit het beginsel van openbaarheid van rechtspraak. Het heeft
verschillende functies. De motivering geeft partijen inzicht in de door de rechter gevolgde
gedachtegang, in de aanvaarding of verwerping van gronden van eis en verweer, in de vaststelling
c.q. bewezenverklaring van feiten en in de toepassing van rechtsgronden. Een andere functie van de
motivering is dat zij dient als een waarborg voor deugdelijke rechtspraak. Motivering dient niet
alleen het belang van partijen, maar ook het alge meen belang: zij dient de rechtsvorming en de
rechtsontwikkeling en maakt deze zichtbaar door beslissingen over rechtsvragen.
Partijen bepalen óf er zal worden geprocedeerd en waarover zal worden geprocedeerd. Het initiatief
tot het voeren van een proces gaat van de eisende partij uit; zij bepaalt welke vordering zij aan het
oordeel van de rechter onderwerpt en jegens wie zij haar aanspraak in rechte geldend maakt. Mede
inhoud geven aan het geschil dat in het geding is. Partijen kunnen met wederzijds goedvinden het
proces ook beëindigen. Partijautonomie heeft vooral betrekking op de inhoud van het geding.
Partijen mogen echter relevante feiten niet verzwijgen. Met andere woorden: partijen bepalen de
grenzen van de rechtsstrijd. Maar binnen dat kader zijn zij verplicht de voor de beslissing van belang
zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv). De rechter mag geen uitspraak
doen over zaken die niet zijn geëist of meer toewijzen dan is gevorderd. De rechter mag ook geen
feiten toevoegen. Hij onderzoek en beslist de zaak op basis van hetgeen partijen aan hun vordering,
verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit (art. 24 Rv).
Die in het proces zijn gesteld en niet zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen. Hij
mag daarvan in het algemeen geen bewijs verlangen (art. 149 Rv). Voorzover er bewijs moet worden
geleverd, is dit een taak van partijen. De rechter kan partijen desgewenst wel een bewijsopdracht
geven. In hoger beroep kunnen kan partijen desgewenst wel een bewijsopdracht geven. In hoger
beroep kunnen partijen de procedure beperken tot bepaalde geschilpunten. De cassatierechter dient
zich te bepalen tot de in cassatie aangevoerde ‘middelen’ (art. 419 lid 1 Rv). De rechter kan in elke
stand van de procedure partijen of een partij bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde
bescheiden over te leggen, die op de zaak betrekking hebben (art. 22 Rv). Partijen kunnen dit
weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn, waarop de rechter beslist of de weigering
gerechtvaardigd is (art. 22 Rv). De rechter is verder bevoegd om ambtshalve aan een partij bewijs op
te dragen of om een verschijning van partijen, een plaatsopneming of een deskundigenonderzoek te
bevelen.
Op het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging maakt de wet enige uitzonderingen.
Partijen kunnen in zaken voor de kantonrechter in persoon procederen of zich door een gemachtigde
laten vertegenwoordigen. In kort geding kan de gedaagde behalve bij advocaat ook in persoon
procederen, tenzij hij een eis in reconventie zou willen instellen.
Uit art. 24 Rv volgt dat de rechter is gebonden aan de feitelijke grondslag, waaruit de eiser de door
hem ingeroepen rechtsgevolgen afleidt en waarop de verweerder zijn verweer grond. Een bepaling
die de kern van de rechtsprekende taak van de rechter raakt, is vervat in art. 25 Rv: ‘De rechter vult
ambtshalve de rechtsgronden aan’. Dit artikel houdt als positieve opdracht in dat de rechter
zelfstandig heeft na te gaan of op de door de eiser als grondslag van zijn vordering gestelde feiten
zodanige rechtsregels toepasselijk zijn, dat daardoor de vordering wordt gerechtvaardigd. Wanneer
eiser schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad vordert en de rechter van oordeel is dat
de gestelde feiten niet een onrechtmatige daad opleveren, dan mag hij niet op die enkele grond de
eiser niet-ontvankelijk verklaren of hem zijn vordering ontzeggen, maar moet hij de vordering
toewijzen als de feiten wanprestatie van gedaagde opleveren. Art. 149 geeft het verbod op
aanvulling van feiten. Binnen de door partijen getrokken grenzen van het geschil mag de rechter
evenwel rekening houden met ervaringsregels en feiten van algemene bekendheid (art. 149 lid 2 Rv)
en ten processe gebleken en vaststaande feiten en omstandigheden, al hebben de partijen zich
daarop niet uitdrukkelijk beroepen.
,In hoger beroep is de vrijheid van de rechter om ambtshalve onderwerpen aan de orde te stellen
ingeperkt door de ‘tweeconclusieregel’. De rechter mag niet altijd bij tussenarrest ambtshalve een
vraag opwerpen waarover door partijen nog niet is gedebatteerd, dit is slechts toegestaan indien
deze vraag in het verlengde ligt van de reeds door partijen omlijnde rechtsstrijd in appel. Het moet
voor de hand liggen dat een bepaalde vraag ook in het partijdebat nog aan de orde zou zijn gekomen.
Wat de rechter niet mag, is de rechtsregels ambtshalve toepassen. Vanouds wordt hier van
‘rechtsmiddelen’ gesproken in de betekenis van middelen tot handhaving van een recht. Te
onderscheiden zijn middelen die aan de eiser toekomen en verweermiddelen. Voorbeelden van
dergelijke rechtsmiddelen zijn: het beroep op verjaring (art. 3:322 BW), retentierecht,
opschortingsrecht, gezag van gewijsde (art. 236 lid 3 Rv), relatieve onbevoegdheid van de rechtbank,
een beroep in rechte op een vernietigingsgrond (art 3.51 BW). De grondgedachte hierbij is dat de
autonomie van partijen meebrengt dat partijen vrij zijn hun rechten al dan niet te handhaven, dat
eiser bevoegd is de juridische grondslag van zijn vordering te beperken en dat gedaagde bevoegd is
de juridische grondslag van zijn vordering te beperken. Wanneer regels van openbare orde aan de
orde zijn in een geschil, is de rechter verplicht om deze regels ambtshalve toe te passen. Een
bepaling is van openbare orde indien zij strekt ter bescherming van algemene belangen van een zo
fundamentele aard dat zij (ongeacht het partijdebat of de bijzondere omstandigheden van het geval)
altijd door de rechter moet worden toegepast.
Ook bij het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden geldt het fundamentele beginsel van hoor en
wederhoor, waaruit volgt dat partijen over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan de
rechterlijke beslissing voldoende moeten zijn gehoord. Zij mogen niet worden verrast met een
beslissing waarmee zij, gelet op het verloop van het processuele debat, geen rekening behoefden te
houden.
Week 2
p. 18-42 en 67-99
Personen in het burgerlijk procesrecht
De rechter
De rechter moet op grond van artikel 6 EVRM onafhankelijk zijn van degene die hem benoemt en van
partijen en van welke invloed van buiten dan ook. De grondwet en wet bevatten hieromtrent
waarborgen. De leden van de rechterlijke macht worden op grond van artikel 117 Gw benoemt voor
het leven. Zij worden bij koninklijk besluit benoemd en kunnen niet destijds worden ontslagen, tenzij
op eigen verzoek > lid 2. De leeftijdsgrens voor de voor het leven benoemde leden is gesteld op 70
jaar (artikel 46h lid 3 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Ook ten opzichte van partijen
dienen rechters onafhankelijk te zijn. Wanneer dit niet het geval is, kan de rechter zich verschonen of
kan hij worden gewraakt, artikel 36-41 Rv.
Artikel 1 RO onderscheidt rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en andere rechterlijke
ambtenaren > leden van de parket bij verschillende gerechten zijn dat. De Wet Rechtspositie
rechterlijke ambtenaren regelt in artikel 2-5g de benoeming, plaatsing en beëdiging van rechterlijke
ambtenaren > nadere uitwerking in 2-2i Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De leden van
de HR worden benoemd uit een voordracht van 3 personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der
Staten-Generaal > artikel 118 lid 1 Gw.
De tot de rechterlijke macht behorende gerechten zijn: de rechtbanken, de gerechtshoven en de HR
> artikel 2 RO. De kantongerechten zijn op 1 januari 2002 als zelfstandige gerechten opgeheven,
maar aanvankelijk als ‘sector kanton’ ondergebracht bij de rechtbanken. Rechtbanken zijn niet meer
verplicht een sector kanton aan te houden.
We hebben 11 rechtbanken, 4 gerechtshoven en 1 HR.
De wet onderscheidt meervoudige en enkelvoudige kamers. Meervoudige kamers bestaan uit drie
rechters of raadsheren, tenzij de wet anders bepaalt > 6 RO. Enkelvoudige kamers bestaan uit 1
rechter of raadsheer. Een enkelvoudige kamer kan zaken naar een meervoudige kamer verwijzen >
artikel 15 lid 1 Rv > zo worden alleen de ingewikkelder zaken meervoudig behandeld.
, Kanton = 47 RO. Kort geding = 50 RO.
Bij gerechtshoven worden zaken meervoudig behandeld en beslist door een kamer van 3 raadsheren,
16 lid 1 Rv. HB is door een meervoudige kamer > een uitzondering uit het BW: de meervoudige
kamer kan de zaak in appel verwijzen naar een enkelvoudige kamer > 16 lid 2 Rv.
HR spreekt recht met 5 of 3 raadsheren, 17 Rv.
De rol is het (elektronische) register van dagvaardingszaken. In een wekelijkse rolzitting verrichten
partijen proceshandelingen of vragen zij uitstel in zaken die op die zitting aan de orde zijn. Bij de HR
word sinds 1 maart 2017 in vorderingszaken digitaal geprocedeerd. Ook daar worden alle zaken
evenwel aanvankelijk door een enkelvoudige kamer in behandeling genomen > 408 Rv.
Het OM
124-144 RO
Het college van procureurs-generaal staat aan het hoofd van het OM. Het OM bestaat uit de
arrondissementensparketten, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale
verwerking OM en het ressortsparket. Bij alle parketten is een hoofdofficier, een plaatsvervangend
hoofdofficier en meerdere plaatsvervangende officieren van justitie werkzaam. Het ressortsparket
kent 1 landelijk hoofdadvocaat-generaal en vier hoofdadvocaten-generaal, naast
(plaatsvervangende) advocaten-generaal.
De hoofdtaak van het OM is voornamelijk in het strafrecht, maar ook starten zij weleens een zaak in
het civiele recht, denk aan het stuiten van een huwelijk (1:53 BW) of de ondertoezichtstelling van
kinderen (1:255 BW). In zaken waarin het OM als procespartij optreedt zijn de gewone procesregels
van toepassing voor zover daarvan in artikel 43 Rv niet is afgeweken. Een afwijking is bijv. dat het OM
kan optreden zonder advocaat.
Het OM kan ook optreden als een niet-procespartij. In een aanhangige procedure kan de rechter of
een partij het OM verzoeken bepaalde bescheiden in het geding te brengen, bijv. een proces-verbaal
van aanrijding. Het OM is niet verplicht hieraan mee te werken, maar dient dit dan wel deugdelijk te
motiveren, artikel 42 Rv. Zie ook 44 Rv voor het horen van OM. Dagvaardingen en andere exploten
aan personen zonder bekende woon- en verblijfplaats worden betekend aan het parket van het OM,
54 Rv, evenals dagvaardingen en andere exploten aan personen met een bekende woon-
verblijfplaats buiten NL, 55 Rv, tenzij in het laatste geval de EU-betekeningsverordening van
toepassing is, 56 Rv.
Advocaten
De Advocatenwet van 23 juni 1952 regelt alles omtrent advocaten. De advocaat draagt zorg voor de
rechtsbescherming van zijn cliënt. Hij is onafhankelijk (en opzichte van zijn cliënt, derden en zaken
waarin hij als zodanig optreedt) en partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.
Partijen moeten in cassatiezaken bij de HR worden vertegenwoordigd door een advocaat bij de HR.
Landelijk advocatentableau > alle advocaten met hun kantooradres worden hier ingeschreven door
de Nederlandse orde van advocaten > 1 en 12 Advocatenwet.
Een advocaat is in het algemeen niet verplicht desgevraagd rechtsbijstand te verlenen (wel na
toevoeging, 24 lid 4 Wet op de rechtsbijstand). Wie niet of niet tijdig een advocaat bereidt vindt zijn
zaak te behandelen kan de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak
moet dienen verzoeken een advocaat aan te wijzen. De aangewezen advocaat is dan verplicht zijn
diensten te verlenen > wegens gegronde redenen kan de deken het verzoek afwijzen, 13
advocatenwet.
De rechtsbetrekking tussen de advocaat en zijn client is te beschouwen als een opdracht/lastgeving >
deze ovk kan wegens gewichtige redenen worden ogpezegd, 7:408 BW. De gezamenlijke in NL
ingeschreven advocaten vormen de Nederlandse orde van advocaten, een openbaar
publiekrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 134 Gw. Daarnaast is er in ieder arrondissement een
orde van advocaten, bestaande uit alle in eenzelfde arrondissement kantoorhoudende advocaten. >
zie ook 17-20 Advocatenwet.