Diagnostische instrumenten van de klinische
ontwikkelingspsychologie:
Hoofdstuk 2: Theoretische aspecten van diagnostiek
Paragraaf 4: Disciplines, wetenschappelijke tradities, en modellen in de
hulpverlening:
4.1: De traditie van psychiatrie:
-Diagnostiek= gericht op het onderkennen van psychopathologie/stoornissen
-Uitgangspunt: medisch model dat het begrip “ziekte” centraal stelt
samenhang tussen:
1. Bepaalde oorzaken die leiden tot…
2. Een bepaald proces (=ziekte), die leiden tot…
3. Bepaalde verschijnselen (=symptomen) die soms…
4. In een bepaalde samenhang (=syndroom) optreden, die …
5. Bepaalde ontwikkelingen doormaken, waaromtrent…
6. Een voorspelling (=prognose) gemaakt kan worden, die …
7. Via specifieke interventies te behandelen zijn, wat leidt tot
8. Een bepaalde afloop
-Symptomen/de beloop van het ziekteproces worden herkend als kenmerkend
voor een bepaalde ziekte.
-Belang differentiatiediagnose: kiezen specifieke interventie, passend bij de
oorzaken
-Deeldiagnose: wanneer het niet lukt om de verschijnselen te koppelen aan een
bekend proces
-Toepassing analoge denktrant: 1. “ziekte->stoornis”: problemen in het
relationele/beroepsmatige functioneren, gekarakteriseerd door een bepaalde
mate van onvrijheid in handelen.
2. Vaststellen oorzaken/prognose stellen op de achtergrond
3. “Syndroom” op de voorgrond: een groep symptomen die met elkaar in een min
of meer vast verband voorkomen verwijst naar: -gedrag, -beleving, -
perceptie, -cognitie
4. Belang psychiatrische classificatie: ordenen/groeperen symptomen om tot de
aanwezigheid van een syndroom te kunnen besluiten.
4.1.1.: Classificatie v.s. diagnose:
-Classificatie: concluderen dat een bepaald toestandsbeeld aanwezig is
aanleiding voor verder onderzoek naar oorzaken/geschiedenis etc. is NIET een
geschikt midden om behandeling te indiceren.
-Diagnose: formuleren van mogelijk aanwezige causaliteit, waarbij de context
wordt betrokken onderzoek naar interventies
Classificatiesystemen:
1. DSM: omschrijft stoornissen via diagnostische criteria waarvan een bepaald
aantal aanwezig moeten zijn voor een classificatie.
2. ICD: Voor alle ziektes, inc. psychiatrische. Verdeeld in diagnostische
hoofdgroepen
-MAC: voor kinderen, multi-axiaal classificatie systeem
4.1.2: Betrouwbaarheid:
-Hoofdcategorieën classificatiesystemen: redelijk betrouwbaar
-Specifieke subcategorieën: lagere betrouwbaarheid+ te weinig onderzoek
,(maar onderzoek wat er is, is negatief)
-Betrouwbaarheid verhogen: -nauwe samenwerking tussen beoordelaars
-beoordelaars hebben trainingen gevolgd
-beoordelaars gebruiken gestructureerde interviews garandeert dat alles aan
bod komt
4.1.3: Gebruik buiten het terrein van de kinder- en jeugdpsychiatrie:
Probleem jeugdzorg: de psychosociale problemen zijn vaak niet zwaar genoeg
voor classificatie/probleem komt niet voor in de DSM/ICD ontwikkeling CAP-J:
classificatiesysteem voor problemen in de jeugdzorg ruimere categorieën/voor
lichtere problematiek
4.1.4: Comorbiditeit en dubbele diagnose:
Comorbiditeit: meerdere stoornissen die bij dezelfde persoon kunnen voorkomen.
Als de kans op het gelijktijdig hebben van meerdere, onafhankelijk te
beschrijven stoornissen groter is dan het kans niveau van de afzonderlijke
prevalenties.
Probleem: comorbiditeit kan gevolg zijn van een specifiek ziektebeeld OF een
gebrek in het classificatiesysteem, maar dit verklaart niet alles men moet
rekening houden met comorbiditeit, maar ook met onvoldoende mogelijkheid van
de classificatiesystemen classificeren als dubbele diagnose
4.1.5: Bruikbaarheid bij baby’s en peuters:
1. Diagnosticeren op jonge leeftijd: rekening houden met snelle
ontwikkeling diagnose verandert met de tijd.
2. Men moet voorzichtig zijn met het diagnosticeren op jonge leeftijd.
3. Beoordelen van normaliteit (hoe normaal is iets voor die specifieke leeftijd)
Aandachtspunten onderzoekbaarheid jonge kinderen: 1. Het kind kan
niet/nauwelijks in taal aangeven hoe het gaat interpretatie o.b.v. derden die
subjectief zijn
2. Rekening houden met het feit dat het brein geen onafhankelijke variabele is
focus op transactionele relaties
3. Rekening houden met ouder-kind interactie+ factoren die deze beïnvloeden.
} vergt specifieke vaardigheden van onderzoeker: 1. Specifieke
communicatievaardigheden,
2. Grote sensitiviteit voor non-verbale affectieve uitingen/voor de emotionele
betekenis van wederkerige interacties tussen kind en ouder.
3. Informatie uit verschillende bronnen kunnen integreren
Behoefte om ontwikkelingspsychologische, interactionele psychodynamische,
neurologische, kindergeneeskundige, neurobiologische en ontwikkeling
psychopathologische inzichten te verwerken DC:0-3R: gaat ervan uit dat het
ontwikkelingsperspectief het referentiekader is om gedrag/gevoel/interactie te
beschrijven/beoordelen, maar bij behandeling staat de relatie met
ouders/verzorgers centraal.
-focust vooral op regulatiestoornissen
-Assen van de DC:0-3R: 1. Primaire diagnose
2. Classifcatie van de stoornissen in de relatie
3. Psychosociale stressfactoren
4. Functioneel-emotioneel ontwikkelingsniveau
4.1.6.: Validiteit voor indicatiestelling:
-Grootste voordeel classificatiesystemen: dat iedereen bepaalde psychische
, verschijnselen op dezelfde manier benoemt
-Maar: de validiteit is nog niet heel goed niet geschikt om indicaties te maken
voor behandeling.
4.2: De traditie van de ontwikkelingspsychologie:
Centrale vragen: 1. Hoe kan het ontwikkelingsproces worden
geconceptualiseerd?
2. Welke condities beïnvloeden de ontwikkeling? (positief/negatief)
3. Wat betekenen individuele verschillen?
} ontstaan stromingen: 1. Empirische, fundamentele kinderstudies:
normatief, ontwikkelingstheorieën.
2. Klinisch georiënteerd onderzoek: adoptieproblemen, deviante ontwikkeling
-Ontwikkelingspsychopathologie: brug tussen ontwikkelingspsychologie, klinische
kind- en jeugdpsychologie, en kinderpsychiatrie, gericht op het bestuderen van
de basis/verloop van individuele adaptiepatronen+ beschrijving
ontwikkelingstrajecten.
4.3: De traditie van de orthopedagogiek:
-Kinderen die: “achterlijk, misdadig, verwaarloosd, doofstom, blind of
epileptisch zijn” speciaal onderwijs.
-Vraag: hoe kan wetenschappelijke kennis nuttig zijn voor de praktijk?
-Orthopedagogiek: wetenschap voor het beschrijven/verklaren/veranderen van de
stagnerende leer-/opvoedingssituatie van het kind, met kijk op de
context/relaties.
-Theorievorming: zeer abstract, kent een zeer concreet niveau
-Belangstelling voor individuele belevingswereld ontstaan hulpvraag werk
vraaggericht/ met narratieve benadering/ met aandacht voor waarden en normen
4.4: Het psychodynamische model:
-Psychodynamische model: sterke belangstelling voor de sociaal-emotionele
ontwikkeling van kinderen, waarbij verondersteld wordt dat problemen in de
kindertijd een belangrijke rol kunnen spelen in het ontstaan van latere
problematiek.
-Componenten: 1. Structurele: balans van de verschillende krachten klassiek
analyseren Id, superego en ego
2. Dynamiek: conflicten tussen de krachten intrapsychische ontwikkeling
fixatie/regressie ontwikkelingsstoornis
-Aandacht voor: ambivalenties/dubbelheden in
belevingen/relatiesomgeving van belang
-ontwikkelingslijnen: proces van individuatie/separatie waarin het kind zich
ontwikkelt als individu
-Richtlijnen: 1. Driftpsychologie
2. Egopsychologie
3. Objectrelatie theorieën
4. Zelfpsychologie
-Identiteitstheorie: Model dat ingaat op adolescenten problematiek. Onderscheid
verschillende fasen in de psychosociale ontwikkeling die de gehele levensloop
omvatten (wat grotendeel onbewust gaat)
-Adolescentie= cruciale fase
-Tegenwoordig meer aandacht voor aandeel diagnosticus in de diagnostiek:
hulpvrager staat in relatie met actuele omgeving, inclusief de diagnosticus.
-Gedrag: uiting van betekenisverlening door de persoon die voortdurend in relatie