Inhoud
Hoorcolleges........................................................................................................... 2
Hoofdstuk 2 paragraaf 4 (HC1)............................................................................2
Hoofdstuk 6 paragraaf 3.1 en 3.2 (HC1)..............................................................7
Aantekeningen HC1.......................................................................................... 8
Hoofdstuk 6 paragraaf 1, 2, 3.3 en 3.4 (HC2)....................................................12
Aantekeningen HC2........................................................................................ 17
Hoofdstuk 7 paragraaf 1 t/m 7.13 (HC3)...........................................................21
Algemene Standaard Testgebruik NIP; paragraaf 2.2.8 en 2.2.9 (HC3).............25
Aantekeningen HC 3....................................................................................... 26
Artikel Harvey et al., 2022 (HC4).......................................................................28
Artikel Sutton et al., 2020 (HC4)........................................................................30
Aantekeningen HC 4....................................................................................... 32
Werkcolleges........................................................................................................ 35
1 minuut beschrijvingen instrumenten..............................................................35
Hoofdstuk 3 paragraaf 3 (WC1).........................................................................40
Hoofdstuk 4 paragraaf 10 (WC1).......................................................................41
Hoofdstuk 13 paragraaf 5 t/m 7.2 (WC1)..........................................................42
Aantekeningen werkcollege 1: Screening en probleemanalyse......................47
Hoofdstuk 5 (WC2)............................................................................................ 48
Hoofdstuk 9 paragraaf 1 t/m 5 (WC2)...............................................................50
Hoofdstuk 10 paragraaf 6 (WC2).......................................................................54
Aantekeningen werkcollege 2: Het systeem van het kind (gezin en school). .55
Artikel Hendriks et al., (WC3)............................................................................ 56
Artikel Resing & Verschueren t/m blz. 120 (WC3)..............................................58
Aantekeningen werkcollege 3: Intelligentie....................................................60
Hoofdstuk 16 paragraaf 3 t/m 5 (WC4).............................................................63
Artikel Kaldenbach (WC4).................................................................................. 68
Aantekeningen werkcollege 4: Neuropsychologische diagnostiek.................69
, Hoorcolleges
Hoofdstuk 2 paragraaf 4 (HC1)
§4.1 De traditie van de psychiatrie
In de psychiatrie is diagnostiek gericht op het onderkennen van
psychopathologie en stoornissen. Het medische model staat hierbij centraal,
waarbij de pathologie als ziekte wordt gezien.
Differentiaaldiagnose = wanneer verschijnselen aan een bekend proces
gekoppeld kunnen worden. Zo niet, dan noemen we het een deeldiagnose.
binnen het medische model.
Beschrijvende diagnose = een groep symptomen die met elkaar in een vast
verband voorkomen. Ook wel symptomatische diagnose.
Classificatie = concludeert dat er een bepaald toestandsbeeld aanwezig is en is
aanleiding voor verder onderzoek naar oorzaken, geschiedenis en de rol van
het gedrag in de context.
Diagnose = hiermee zeggen we dat er mogelijke causaliteit is waar de context
bij wordt betrokken, om onderzoek te doen naar mogelijke interventies.
Twee bekendste classificatiesystemen zijn DSM (wel multi-axiaal;
assen/domeinen) en ICD (niet multi-axiaal).
Relevante DSM hoofdstukken bij kinderen en jongeren:
- Neuro-ontwikkelingsstoornissen
- Angststoornissen
- Disruptieve, impulsieve controle- en gedragsstoornissen
Relevante ICD hoofdstukken bij kinderen en jongeren:
- Zwakzinnigheid
- Stoornissen in de psychische ontwikkeling
- Gedrags- en emotionele stoornissen die beginnen in de
kinderjaren/adolescentie
Het gebruik van gestructureerde interviews verhogen de betrouwbaarheid bij
het uitvragen van de symptomen. In de praktijk worden gestructureerde
interviews echter nauwelijks gebruikt.
Ook nauwe samenwerking tussen beoordelaars en goede training verhogen de
betrouwbaarheid.
Kinderen hebben vaak psychosociale problemen die niet zwaar genoeg zijn voor
een DSM- of ICD-classificatie, bijv. kind heeft extreme behoefte aan structuur
maar kan niet geclassificeerd worden als autismespectrumstoornis.
CAP-J = hierin staan stoornissen van DSM en ICD, maar dan ruimer en met
lichtere problematiek en problemen in opvoeding/gezin/omgeving.
Classificatiesysteem voor de Aard van de Problematiek van cliënten in de
Jeugdzorg.
Comorbiditeit = meerdere stoornissen bij één persoon, waarbij het hebben van
een bepaalde stoornis de kans op een andere stoornis vergroot.
,Meest voorkomende comorbide stoornissen:
- Depressie en angst
- ADHD en gedragsstoornis
- Depressie en gedragsstoornis
Comorbiditeit kan het gevolg zijn van een specifiek ziektebeeld, maar kan ook
het gevolg zijn van een gebrek in het classificatiesysteem (onduidelijke definities
of overlappende criteria). Door onduidelijke definities of overlappende criteria in
het classificatiesysteem kan er comorbiditeit ontstaan, wat dus feitelijk geen
comorbiditeit is. Er kan dan beter gesproken worden van een dubbele diagnose.
Jonge kinderen kunnen nog niet in woorden aangeven hoe het met hen gaat.
Informatie komt dan ook vaak door interpretatie van partijdige/subjectieve
omstanders (vaak ouders). Het gedrag van een kind wordt ook vaak beïnvloed
door een ouder.
bij jonge kinderen is het van belang om te beschikken over specifieke
communicatievaardigheden, een grotere sensitiviteit (gevoeligheid) voor non-
verbale uitingen en voor de emotionele betekening van interacties.
Vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief wordt er daarom gekeken
naar de interactie tussen genotype (genetische aanleg), fenotype (alle
waarneembare eigenschappen) en omgeving.
Voor jonge kinderen is er de Diagnostic Classification zero to three (DC:0-3R),
deze beschrijft problemen/gedragspatronen die in andere classificaties niet
behandeld worden (bijv. vroege regulatieproblemen) en de vroegste
manifestaties van problemen (onder 3 jaar).
Door het gebruik van classificatiesystemen wordt de communicatie tussen
hulpverleners en onderzoekers bevorderd (omdat ze psychische verschijnselen
op dezelfde wijze benoemen).
Belemmering classificatiesystemen:
- Veel gericht op wat de cliënt heeft/mankeert, en niet zozeer op wat de
cliënt nodig heeft.
- Daarnaast is het belangrijk om je af te vragen waar de grens ligt tussen
‘normaal’ en ‘gestoord’.
- Classificatie kan ook leiden tot stigmatisering (met uitsluiting als gevolg),
maar ook tot erkenning (met opluchting als gevolg).
- Tot slot is een classificatie vaak een voorwaarde voor het verkrijgen van
hulp/medicatie (dus mensen die net niet aan de criteria voldoen, maar wel
ernstige problemen hebben, krijgen geen hulp).
§4.2 De traditie van de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie = nomothetische benadering; probeert algemene
ontwikkelingswetmatigheden vast te stellen (nomothetisch = de studie van
groepen om algemene conclusies te kunnen trekken).
Klinische kinderpsychologie = idiografische benadering; richt zich op
adaptatie/aanpassingsproblemen, deviante (afwijkende) ontwikkelingen
(idiografisch = de studie van het gedrag dat het individu uniek maakt).
§4.3 De traditie van de orthopedagogiek
, Orthopedagogiek = opgericht voor het beschrijven, verklaren en veranderen
van de stagnerende (vastlopende) leer- en/of opvoedingssituatie van kinderen en
jeugdigen. Gericht op de bijzonderheden van het kind en de context en relaties.
- Vraaggericht werken
- Narratieve benadering
- Aandacht voor waarden en normen
§4.4 Het psychodynamische model
Psychodynamische model = problemen uit de kinderjaren kunnen een
belangrijke rol spelen in het ontstaan van latere problematiek (dus two-person
psychology).
- Structurele component: id (drijfveren), superego (geïnternaliseerde regels)
en ego (bemiddelt tussen id en superego).
- Dynamische component: nadruk op conflicten tussen id, superego en ego
(met als gevolg intrapsychische ontwikkeling (binnen het individu); de
uitkomst van het conflict).
o Intrapsychische ontwikkeling = resultaat van het conflict van
een individu tussen de eigen strevingen en de ontwikkelingstaken.
Deze conflicten kunnen leiden tot stagnatie van de ontwikkeling
(fixatie), wat gepaard kan gaan met een terugval (regressie). Als
deze stagnaties en regressies te groot of langdurig zijn, ontstaat er
een ontwikkelingsstoornis.
In de psychodynamische diagnostiek: hulpvrager staat altijd in een bepaalde
relatie tot de omgeving (two-person psychology), i.p.v. het zien van het individu
als een opzichzelfstaand systeem (one-person psychology).
§4.5 De gehechtheidstheorie
Gehechtheidstheorie = de kwaliteit van de gehechtheid tussen kind en
ouder is zowel een beschermende als een bedreigende factor voor de
psychische gezondheid.
- Veilige gehechtheid, onveilige vermijdende gehechtheid, onveilige
ambivalente gehechtheid en onveilige gedesorganiseerde gehechtheid.
- Sensitiviteit = het vermogen van een opvoeder om signalen van het kind
waar te nemen.
- Reactiviteit = het vermogen van de opvoeder om adequaat te reageren
op de waargenomen signalen.
§4.6 Het leertheoretisch model
Leertheoretisch model = probleemgedrag kan zowel ontlokt worden door
voorafgaande stimuli (antecedente variabelen; trigger) als bekrachtigd worden
door erop volgende stimuli/consequenties (consequente variabelen).
Er wordt vanuit dit model dus altijd gezocht naar de relatie tussen het
probleemgedrag en omgevingscondities.
§4.7 Visies op normaliteit
Vier groepen criteria voor normaliteit:
1. Afwezigheid van stoornis/ziekte
o Men is gezond zolang men niet ziek is
o Voorheen werd deze norm dichotoom gebruikt (wel of geen
stoornis), maar tegenwoordig is deze meer continuüm (een
inschatting van mild, moderate of severe).
2. Vergeleken met ander gedrag op die leeftijd (normen; statistisch
gegeven)