Consumer culture – Celia Lury
H1.
‘Consumer culture’ is een vorm van een materiële cultuur, hierin staat het gebruik en
de waardering van objecten en dingen centraal. In dit boek wordt de definitie gebruikt voor
objecten en milieus die gekenmerkt worden als een resultaat van materiele of mentale arbeid.
Kapitalisme en massa productie worden gezien als belangrijke factoren in de toenemende
mate van massa consumptie.
Er is een groot verschil tussen rijk en arm. 20% van de wereldpopulatie is
verantwoordelijk voor ruim tachtig procent van alle aankopen. Arme mensen hebben niet de
mogelijkheid aan deze cultuur deel te nemen. Economische status beperkt de mogelijkheid om
deel te nemen aan consumptie en praktische vrijheid, de keuze van de klant. Uit onderzoek
blijkt dat er geen universele relatie bestaat tussen de economische status van een individu en
welke producten hij bezit en wat hij luxe of noodzakelijk vindt. Een voorbeeld: Afro-
Amerikanen zijn over het algemeen armer en hebben over het algemeen minder auto’s. Echter
wanneer ze wel een auto hebben is dit vaak een luxer model en geven zij een groter gedeelte
van het inkomen uit aan auto’s in vergelijking met blanke Amerikanen. Kort gezegd, armoede
voorkomt niet dat je deelneemt aan ‘consumer culture’ het kan hier juist tot aansporen.
De afgelopen jaren is een toename te zien in inkomensongelijkheid zowel op nationaal
als globaal niveau. Dit is belangrijk om te weten om consumptiepatronen en consumer culture
te begrijpen. Een bepaalde cultuur, zoals consumer culture, kan dominant zijn in een
samenleving zonder dat iedereen de mogelijkheid heeft om hieraan deel te nemen. Mensen
kunnen hier namelijk ook alleen al naar hunkeren.
Koopwaren zijn er niet enkel om te kopen maar hebben vaak ook een culturele
betekenis en dienen als markers voor sociale relaties. Douglas en Isherwood (1979) zeggen
dat het nut van goederen altijd geframed wordt door de culturele context. Alle goederen
moeten gezien worden als communicatiemiddelen: goederen zien als een
communicatiesysteem. Dit geldt zowel in traditionele als moderne samenlevingen. Als
voorbeeld geven zij rituelen: deze geven de basis voor een sociale relatie, geven betekenis aan
gebeurtenissen en zijn een fundamentele component in alle samenlevingen. Rituelen kunnen
in verbale vorm zijn zoals een begroeting maar ook in materialistische vorm zoals een cadeau.
McCracken geeft een aantal voorbeelden van materialistische rituelen:
1. Bezittingsrituelen: het verzamelen, vergelijken, en laten zien van eigendommen.
Door dit soort rituelen creëert de bezitter een persoonlijke wereld, helpen bij het
ontwikkelen van een sociale identiteit. Voorbeeld: verzameling Elvis Presley lp’s.
2. Cadeau rituelen: in het bijzonder van een verjaardag en kerst. Het afgeven van een
koopwaar heeft ook een bepaalde betekenis. Zo zoek je iets uit wat de ander graag
wil hebben. Verschillende cadeau’s hebben verschillende betekenissen. Voorbeeld:
chocolaatjes worden vaak gegeven uit een teken van aardigheid.
3. Desinvestment rituelen: bedoelt om de eerdere betekenis van het koopwaar weg te
halen wanneer het doorgegeven wordt aan de volgende persoon. Bijvoorbeeld bij
het kopen van een huis wordt het opnieuw ingericht om de betekenis van de vorige
eigenaar aan dat huis weg te halen.
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dan de betekenis van koopwaar verandert of
verloren gaat zodra dit doorgegeven wordt aan een ander.
Sahlins (1976) ontwikkelt een analyse van consumptie op basis van het concept
‘Totemisme’. Totemisme is de symbolische associatie van planten, dieren of objecten met
individuen, groepen of mensen en is een belangrijk kenmerk van vele maatschappijen. Het is
een veelvoorkomend proces waarbij de natuurlijke wereld opgedeeld wordt in verschillende
groepen en soorten die sociale verschillen reflecteren en creëren. Levi-Strauss (1963) zegt dat
, de term totemisme relaties opdeelt in natuurlijk en cultureel. Een natuurlijk object zoals de
zon, en plant of dier symboliseert een stam of een sociale groep. Die groep wordt herkend
door de manier waarop ze een bepaald object gebruiken. In de moderne wereld komt dit ook
terug: gefabriceerde objecten zoals een motor, een drankje of een kledingstuk dienen als een
‘totem’. Consumentengroepen zijn hierbij de stammen in de moderne cultuur, zij zijn te
herkennen door welke producten zij gebruiken. Zo kun je mannen en vrouwen vaak
onderscheiden door welke kleren zij dragen. In dit geval is kleding ook een
communicatiemiddel.
Miller (1987) heeft een algemene lijst ontwikkeld hoe objecten bijdragen aan sociale
relaties en het maken van een materialistische cultuur.
1. Functie (Function): we doen dingen met objecten, deze hebben een functie voor ons.
2. Zelf (Self): objecten dragen bij aan het creëren van een sociale identiteit.
3. Ruimte (Space): objecten kunnen ruimte maken, maar ruimte kan ook betekenis of
waarde geven aan een object. Voorbeeld: de manier waarop een huis gebouwd wordt
is de verandering van de ruimte door het toevoegen van objecten. Aan de andere kant
de ruimte, plaats waar het staat, geeft ook waarde aan het huis.
4. Tijd (Time): materialistische objecten zijn een manier om een principe van verleden
aan te geven. Hoe oud iets is, hoe snel je iets nieuw koopt.
5. Stijl (Style): dit is afhankelijk van de manier waarop de objecten gerelateerd zijn aan
elkaar in een bepaalde maatschappij. Bijvoorbeeld een houten keuken wordt in de
westerse maatschappij als hip gezien.
Massaconsumptie mag in de hedendaagse cultuur niet gezien worden als een op zichzelf
staand iets. Massaconsumptie moet geanalyseerd worden in relatie met relevante andere
factoren zoals de vorm van productie, eisen van winst en marketing en reclame die als doel
hebben producten te verkopen aan bepaalde doelgroepen. Massaconsumptie is de plek waar
tegenstrijdige, ongebalanceerde wensen en mogelijkheden samenkomen in een proces wat
Miller noemt de ‘practical kitsch’. Ondanks dit heeft massa consumptie de potentie om een
‘inalienable culture’ te creëren. Massaconsumptie kent zo namelijk ook nadelen: mensen
relateren het gevoel van gelukkig zijn aan een hoge consumptiegraad.
Consumer culture levert ook een bijdrage aan een reflectieve identiteit van een
individu. Door deze kennis cultuur (mensen weten veel over lifestyle, smaak, gezondheid,
mode, etc.) geeft consumer culture het individu de mogelijkheid om beslissingen te maken
hierover op basis van kennis.
H2.
Maus (1925) spreekt over een ‘total gift economy’. Hierin staat centraal dat alle sociale
activiteiten gestructureerd zijn door de uitwisselingen van giften van verschillende groepen,
denk hierbij aan contracten, huwelijk overeenkomsten etc. Door deel te nemen aan deze
economie, van geven en ontvangen, blijft deze zich voortzetten en herproduceren.
Maus kenmerkt deze economie door drie dingen: de verplichting om te geven, de
verplichting om te ontvangen en de verplichting om te vergelden. Aan de ene kant verkleint
een gift de afstand tussen mensen, het is namelijk een manier van delen. Van de andere kant
vergroot het juist de afstand tussen mensen omdat de een bij de ander in het krijt komt te
staan. Dit zorgt voor de laatste verplichting: het vergelden. In de total gift economy is niet
enkel sprake van totemisme (H1) maar ook van het feit dat objecten een verlenging van de
mens zijn. Bourdieu legt de focus in deze cultuur op het interval waarmee gegeven en
ontvangen wordt.
In Karl Marx’s geschriften staat de manier waarop mensen de natuur waarderen
centraal om de sociale organisatie te kunnen begrijpen. Wat in dit boek een materiele cultuur