Gedragsproblemen in de klas
Inhoud
Hoofdstuk 1 – Gedragsproblemen in de klas..........................................................................................1
Hoofdstuk 2 – ADHD...............................................................................................................................4
Hoofdstuk 3 – ADD.................................................................................................................................7
Hoofdstuk 4 – ASS..................................................................................................................................9
Hoofdstuk 5 – ODD...............................................................................................................................11
Hoofdstuk 8.1 – Angststoornissen........................................................................................................13
Hoofdstuk 8.4 – Gegeneraliseerde angststoornis.................................................................................14
Hoofdstuk 8.7 – PTSS............................................................................................................................14
Hoofdstuk 8.8 – Depressie bij jongeren................................................................................................15
Hoofdstuk 9 – Faalangst.......................................................................................................................16
Hoofdstuk 10 – Syndroom van Gilles de la Tourette.............................................................................18
Hoofdstuk 12 – NLD..............................................................................................................................20
Hoofdstuk 13 – Hoogbegaafdheid en probleemgedrag........................................................................22
Hoofdstuk 14 – Agressie.......................................................................................................................24
Hoofdstuk 15 – Pestgedrag...................................................................................................................27
Hoofdstuk 17 – Executieve functies......................................................................................................30
Hoofdstuk 1 – Gedragsproblemen in de klas
Stoornis: Met een stoornis word je geboren.
, is niet te verhelpen - De oorzaak zit in de genen of de neurologie van iemand
problemen houden langere tijd aan
een stoornis lost zich niet op, je kunt wel proberen de beperkingen ervan te verminderen
Gedragsprobleem: Ontstaat door verkeerde interactie tussen kind en omgeving.
gebonden aan iets uit de omgeving (trauma, slechte opvoeding of leerproblemen)
een gevolg van iets
Externaliserend probleemgedrag: probleemgedrag dat je opmerkt.
Dwars, dwingend, onrustig en brutaal
Agressief, dominant, niet sociaal, niet eerlijk en regels schendend
Druk, ongeconcentreerd, overbeweeglijk en impulsief
Wisselende buien, onvoorspelbaar, explosief, angstig en snel beledigd
Weinig motivatie, slechte werkhouding
Internaliserend probleemgedrag: dit merk je bijna niet op, leerling heeft er vooral zelf last van
Moeilijk contact maken, niet communicatief en eenzijdig gericht
Stil, gesloten, angstig, weinig aansluiting bij de andere leerlingen en zijn passief en somber
Onzeker, weinig zelfvertrouwen, faalangst en zijn dwangmatig in gewoonten.
Als een leerling probleemgedrag vertoont moet je kijken waar dat aan ligt.
Transactionele model + ecologisch model > kijken naar omgeving
Niet alleen leerling moet zijn gedrag veranderen, maar ook in omgeving moet iets
veranderen. (gezinssituatie, omgeving, vrienden en persoonlijkheid)
Rol van docent:
Zet in op relatie met de leerling (veilig voelen) > persoonlijke gesprekjes
Erken goed gedrag > door de leerling te prijzen zal het goede gedrag vaker voorkomen
Relativeer ongewenst gedrag > het is verkeerd gedrag, geen verkeerde leerling
Probeer goed gedrag aan te leren > goed gedrag is niet voor iedereen vanzelfsprekend
Hanteer de 5 rollen van de leraar > namen kennen, welkom heten, etc
Zorg voor een duidelijke, voorspelbare omgeving
Wees consequent > afspraak = afspraak
Zorg voor een positieve groepssfeer + positieve controle > benoem wat goed gaat
Geef je groep verantwoordelijkheid > gaat probleem gedrag tegen
Verwacht veel en spreek dit ook uit
Behandel iedereen gelijkwaardig, maar niet gelijk.
Let op je taalgebruik > (woorden als altijd, nooit). Een leerling is niet ‘altijd’ vervelend
Rolmodel zijn > Jij moet het gedrag dat jij van de leerlingen verwacht ook zelf laten zien.
Groepsvormingsproces.
1. Forming = Verkenningsfase 1 á 2 weken bij nieuwe groepen
Ze kennen elkaar nog niet.
, De groep is vaak nog rustig.
Leerlingen met zichzelf bezig/hoe ze overkomen
2. Storming = Profileren/grenzen verkennen De hiërarchie wordt bepaald.
Er zijn botsingen, onenigheden en ruzietjes.
3. Norming = Leiders bepalen gedragscode Deze staan vast.
Hoe ga je met elkaar om; Wat mag wel/niet?
4. Performing = Na 1,5 week tot 2 maanden De groep is klaar voor te werken.
Terugkeren naar vorige fase kan door bijvoorbeeld
conflict.
5. Termination = eind van het jaar Groepsregels niet meer belangrijk, er kan
normvervaging optreden.
Bij een overtreding van de regels is er nog niet direct sprake van probleemgedrag. Waarschuw de
leerling eerst onopgemerkt van de overige leerlingen. Werkt dit niet? Wijs dan op welk gedrag wel
gedaan moet worden. Bij hernieuwd in de fout gaan, moet je de consequenties meteen laten volgen,
zonder discussie.
Herkennen van probleemgedrag:
Stap 1: informatie verzamelen over het gedrag, probeer de volgende dingen te achterhalen:
Welk concreet gedrag laat de leerling zien?
Wanneer laat de leerling dat gedrag zien?
Past het gedrag bij de leeftijd van de leerling?
Bij welke vakken speelt het ongewenste gedrag een rol?
Zijn er situaties waarin het gedrag niet voorkomt?
Hoe vaak komt het voor?
Hoelang duurt het gedrag?
Hoelang is het gedrag aanwezig?
Wat zijn de gevolgen voor de omgeving van de leerling?
Stap 2: observatieinstrumenten
De tijdstreekproef: hier vul je in taakgericht gedrag, storen, lopen, kijken en anders
(objectief, tijdens het zelfstandig werken).
De basislijnobservatie: probleemgedrag turven (bijv. turven hoe vaak iemand door de klas
roept)
De ABC-analyse: wanneer komt het gedrag voor, anecedent (wat ging vooraf), behaviour
(gedrag) en consequences (gevolgen)
Wat vaak mis gaat bij het aanpakken van probleemgedrag:
Zonder echt plan proberen het probleem te verhelpen
Het plan niet gezamenlijk volgen
Te grote stappen willen maken
Te veel problemen tegelijk willen aanpakken
Te snel van plan wisselen
Stap 3: een plan maken:
Bepaal het doelgedrag zo concreet mogelijk
Bepaal de deelstappen die tot het gewenste doel moeten leiden
, Ga met de leerlingen in gesprek om het definitieve plan vast te stellen
Bepaal of een beloningssysteem nodig is
Bepaal samen hoe je resultaten beoordeeld
Evalueer
Als je bepaald hebt welk gedrag je wilt veranderen, kun je bepalen welke interventietechnieken je
wilt gebruiken:
Interventietechnieken om positief gedrag te laten toenemen:
complimenten geven (sociale versterkers)
directe feedback
belonen bij kleine stapjes
Interventietechnieken om ongewenst gedrag te laten afnemen:
versterken van doelgedrag
laten uitdoven van probleemgedrag
boete voor probleemgedrag
straffen.
Straf stopt ongewenst gedrag niet.
De volgorde is: gedrag stoppen, nieuw gedrag aanleren, verkeerd gedrag negeren.
Herstel na de straf de relatie met de leerling zo snel mogelijk.
Punten waarop je moet letten met straf geven:
Kondig van tevoren aan
Zo snel mogelijk na aanvang van het probleemgedrag
Straf van dichtbij
Straf iedere keer
Straf niet te lang
Waarom, benoem alternatief gedrag
Denk bij het realiseren van het plan aan de volgende punten:
Gedragsverandering op schrijven
Maak het plan niet te lang
Handel consequent
Geef de leerling inzicht in zijn gedrag
Laat hem merken dat je ziet wat hij doet
Breng frustraties leerling onder woorden Je moet het plan regelmatig evalueren
Hoofdstuk 2 – ADHD
Attention Deficit Hyperactivity Disorder
Kenmerken: