Samenvatting Beleidseconomie
Week I: Financieel-economisch beleid
Er zijn drie perspectieven op het voeren van financieel-economisch beleid; uit 1) efficiëntie
(meer welvaart/welzijn bij gegeven middelen); 2) rechtvaardigheid en 3) politieke
haalbaarheid.
Overheidsingrijpen heeft drie functies:
i. Verdelingsfunctie, zoals belastingheffing en sociale verzekeringen. Hierbij speelt
de Gini-coëfficiënt een belangrijke rol, omdat deze de verdeling van welvaart over
de gehele populatie laat zien;
ii. Allocatiefunctie, zoals het ingrijpen op markten vanwege marktimperfecties.
Publieke interventies kan zelf worden georganiseerd of via regulering als wetten
en belastingen. Deze eigen organisatie kan worden uitbesteed aan de markt of
binnen de publieke sector door een staatsonderneming of overheidsdeelname, of
anders een interne publieke organisatie, zoals een ministerie of agentschap;
iii. Stabilisatiefunctie, zoals het zorgen voor een stabiel prijspeil, duurzame
economische groei en evenwicht op de arbeidsmarkt.
Voor begrotingsbeleid zijn er twee economische scholen:
- De neoklassieke theorie, die stellen dat de overheid niet moet ingrijpen voor
economische ontwikkelingen maar dat de markt zorgt voor evenwichtsherstel;
- De keynesiaanse theorie, die stellen dat bij een tekortschietende effectieve vraag de
markt niet voor een automatisch herstel zorgt en dus vinden dat de overheid meer een
stabilisatiefunctie op zich moet nemen.
De Keynesiaanse theorie kent enkele kritieken. De monetaristen stellen dat begrotingsbeleid
destabiliserend werkt door vertragingen in beleid. De neoklassieken vinden dat de markt
werkt, mits deze niet te veel wordt verstoord. Hiernaast nog twee andere kritieken: expansief
beleid heeft weinig effect in een open economie, en structurele economische problemen los je
niet op met Keynesiaans beleid.
1
,De ‘Ricardian Equivalence Proposition’ is het tegenovergestelde van Keynes, die zegt dat
wanneer de overheid de economie probeert te doen opleven met behulp van extra
overheidsuitgaven en daarmee schulden aanmaakt, de vraag van consumenten niet toeneemt.
Fiscale multiplier:
Kalshoven (2015) stelde dat de fiscale multiplier in de economische crisis hoger was, doordat
er weinig opties tot lenen waren en er weinig behoefte aan sparen was. Hierdoor dempte
bezuinigen de economische groei. Au contraire het heden: fiscale expansie heeft nu weinig
effect op groei. Jacobs (2015) rekende dit uit en stelde dat ‘de overheid een derde van de
recessie heeft veroorzaakt.’ Zonder deze bezuiniging zou de overheid meer bnp hebben, meer
belastingen ontvangen en minder uitkeringen uitdelen en daarmee zouden de extra kosten
voor de staatsschuld dus beperkt blijven.
Echter kan ook gesteld worden dat de overheid de economie juist gestimuleerd heeft door een
oploop van het financieringstekort, doordat er economische krimp plaatsvond. Dit betekende
een afname van belastingopbrengsten en een toename van uitgaven; een flinke fiscale impuls.
Financieringstekort: huidige uitgaven minus opbrengsten van de overheid.
Bij schulden en tekorten moet rekeningen worden gehouden met 1) de rentelasten; 2) de
houdbaarheid op lange termijn en 3) kwetsbaarheid voor rating van financiële markten, die
een spiraalwerking hebben door oplopende rentes.
Structureel saldo: financieringstekort gecorrigeerd voor conjunctuur.
2
, Houdbaarheidssaldo: saldo op de lange termijn bij ongewijzigd beleid (instandhouding
zelfde regelingen en rechten). Hierbij worden projecties voor economische en demografische
ontwikkelingen voor de lange termijn meegenomen, waardoor afwenteling van kosten op de
volgende kabinetten transparant wordt gemaakt. Hiermee disciplineert het huidige kabinetten
en wordt er niet blindgestaard op tijdelijke tekorten of overschotten.
Kritiek: 1) voorspellingen blijven onzeker; 2) hebben geen oog voor het investeringskarakter
van uitgaven en 3) kan volgens Keynesianen langdurige stagnatie in de hand werken.
Het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP) stelt dat een overheidstekort max 3% van het bbp mag
zijn, en een overheidsschuld van max 60% van het bbp hebben. Het heeft zowel een
preventieve arm (het indienen van het Stabiliteitsprogramma door lidstaten, dat een focus op
structurele overheidsfinanciën heeft) als een correctieve arm (de buitensporig-
tekortprocedure).
Bij een gemeenschappelijke munt hoort een ‘optimal currency area’, waaronder wordt
verstaan dat er 1) een mobiliteit van productiefactoren is; 2) de politieke bereidheid van sterke
landen om zwakke landen te steunen en 3) aanpassingsvermogen van structureel zwak
presterende landen via lonen en prijzen.
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper MetObij. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.