MZM – aantekeningen boek
Hoofdstuk 1 – introductie
Motivatie = willen – een behoefte om iets in jezelf of in de omgeving te veranderen.
Twee belangrijke vragen rondom motivatie en emotie:
1. Wat veroorzaakt gedrag?
a. Wanneer begint gedrag?
b. Waarom wordt gedrag gaande gehouden?
c. Waarom is gedrag gericht op bepaalde doelen en niet gericht op andere?
d. Waarom verandert gedrag zijn richting?
e. Waarom stopt gedrag?
2. Waarom varieert gedrag van situatie tot situatie, van tijd tot tijd, van persoon tot
persoon?
Drie categorieën van interne motieven:
Motief – intern proces die gedrag
energie geeft, stuurt en onderhoudt.
Dit zijn soorten
interne motieven.
•Energie – gedrag heeft kracht; het is relatief sterk, intens en veerkrachtig.
•Doel – gedrag heeft een doel; het is gericht op het bereiken van iets.
•Persistentie – gedrag houdt aan; het gaat langer door en onderhoudt zichzelf in
verschillende situaties.
➔ Behoeften, cognities en emoties GEVEN gedrag deze drie karakteristieken:
Behoeften – condities binnenin de individu die essentieel en nodig zijn om leven, groei en
welzijn te onderhouden. Belangrijkste: honger, dorst, seks.
Cognities – mentale gebeurtenissen (overtuigingen, herinneringen, zelfconcept etc.), die
manieren van denken vertegenwoordigen.
Emoties – complexe, maar gecoördineerde gevoel-arousal-doelgerichte-expressieve
reacties op significante gebeurtenissen.
→ Deze drie motieven zorgen ervoor dat motivationele staten aangepast kunnen
worden.
, - Externe gebeurtenissen en sociale contexten fungeren op zichzelf niet als bron voor
motivatie, het zijn de interne processen die AANGEWAKKERD worden door de
externe gebeurtenissen die bepalend zijn voor motivatie:
Externe gebeurtenissen → beïnvloeden interne processen → beïnvloedt motivatie.
- Invloed = sociaal, interpersoonlijk proces.
Motivatie = privaat, intern proces.
Motivatie en emotie worden op 5 manieren uitgedrukt (aangezien het een privaat
proces is, kun je andermans motivatie niet zien; toch schemert motivatie door op deze 5
manieren):
• Gedrag – de mate van moeite, persistentie, latentie (in hoeverre je meteen begint
aan iets), keuze, waarschijnlijkheid van respons (hoe vaak het gedrag uitgevoerd
wordt), gezichtsuitdrukkingen en lichamelijke expressies bepalen de mate van
intensiteit van het motief.
• Betrokkenheid – hoe actief iemand betrokken is in een taak. Persistentie kan geuit
worden in gedrag, emotie (mate van interesse), cognitie (er mentaal diep op
ingaan) en agentschap (nemen van verantwoordelijkheid, eraan bijdragen).
• Psychofysiologie
• Breinactivatie
• Zelfreport – deze moeten wel ondersteund worden door de 4 hierboven vormen
van uitdrukkingen.
SAMENVATTENDE TABEL:
→ Brengt de interne motieven, karakteristieken en uitdrukkingen samen.
Verder vallen 10 thema’s onder motivationeel en emotioneel onderzoek:
1. Motivatie & emotie; voordelig voor adaptatie en functioneren – mensen komen met
een constant veranderende stroom van kansen en bedreigingen in aanraking,
motivatie en emotie dienen als een middel om actie aangepast op deze
veranderingen te ondernemen → mensen fungeren als complex adaptief systeem.
,2. Motivatie & emotie; geven richting aan aandacht – gebeurtenissen in de omgeving,
motivatie en emotie winnen/besturen onze aandacht, waardoor we meer aandacht
hebben voor het ene aspect van de omgeving dan voor het andere. Motieven
bereiden ons voor op actie, door onze aandacht te richten op bepaalde gedragingen
of gebeurtenissen, i.p.v. andere.
→ Echter wordt de aandacht niet gelijk verdeeld: (1) de aangewakkerde motieven
variëren in sterkte (het ene motief pakt meer de aandacht dan het andere); (2)
negatieve stimuli trekken meer de aandacht dan positieve stimuli.
3. Motivatie & emotie; ‘tussenkomende’ variabelen – wat extern gebeurt (X), heeft
invloed op ons gedrag/functioneren (Z), maar dit is NIET een direct effect:
Géén direct effect: externe (X) → gedrag/functioneren (Z)
Wél indirect effect: externe (X) → motivatie/emotie (Y) → gedrag/functioneren (Z)
Motivatie en emotie zijn dus de ‘’tussenkomende’’ variabelen die uiteindelijk zorgen
voor de veranderingen in gedrag/functioneren, het is niet de omgeving die direct het
gedrag beïnvloedt; dit gaat via motivatie en emotie. De directe relatie tussen
omgeving (X) en gedrag (Z) verdwijnt dus.
4. Motieven variëren over tijd en beïnvloeden constant het gedrag – gedrag stopt nooit;
het is een continue stroom. Maar de motieven die ons gedrag beïnvloeden,
veranderen wél, afhankelijk van de omstandigheden. Het sterkste motief heeft in
principe de meeste invloed op het gedrag, maar welk motief het sterkst is, verandert
constant. Motivationele sterktes veranderen constant, mensen hebben veelzijdigheid
aan motieven van verschillende intensiteiten en motieven zijn niet iets wat iemand
‘’niet’’ of ‘’wel’’ heeft, maar ze stijgen en dalen als de omstandigheden veranderen.
5. Er zijn verschillende typen motivatie – net zoals dat wij verschillende soorten emoties
hebben (waar bij elke soort ons anders gedragen), hebben we ook verschillende
soorten motivaties (waar we bij elke soort ons ook anders gedragen). Sommige
soorten emoties/motivaties leveren hogere kwaliteit ervaringen op, betere prestaties
en psychologisch gezondere uitkomsten, dan andere soorten. De verschillende
soorten emoties/motivaties hebben verschillende soorten oorzaken en gevolgen.
→ Soorten motivatie: growth-georiënteerd; approach-gebaseerd; flourishing-
gerelateerd VS defense-georiënteerd; avoidance-gebaseerd; suffering-gerelateerd.
6. Mensen zijn zich niet constant bewust van het motief die hun gedrag beïnvloedt –
sommige motieven liggen dieper in het brein, waardoor ze minder toegankelijk zijn
tot het bewustzijn → we weten niet altijd waarom we doen wat we doen, we zijn ons
niet altijd bewust van de motivationele basis van ons gedrag.
7. Motivationeel onderzoek onthult wat mensen willen – aangezien je onderzoekt wat
mensen motiveert en wat ten grondslag ligt aan hun gedrag, onthul je dus ook wat
mensen willen en waarom. Motivationeel onderzoek weergeeft (1) overeenkomsten
, tussen mensen van verschillende culturen, ervaringen, leeftijden, historische
perioden en genetische basis, (2) welke motivaties/emoties aangeleerd zijn via
ervaring en sociaal gegenereerd zijn door cultuur, (3) onze verscheidende menselijke
naturen, waar we constant tussen wisselen.
8. Motivatie heeft bekrachtigende omstandigheden nodig om succesvol te zijn – mensen
waarvan hun omgeving ondersteunend is en voedend in behoeften en inspanningen,
bloeien meer dan mensen die omgeven worden door verwaarlozing, frustratie en
mishandeling. Op het gebied van educatie, werk, sport en therapie is succesvolle
motivatie (en dus bekrachtigende omstandigheden) essentieel om ook succesvol te
zijn op deze gebieden.
9. Andere motiveren; wat makkelijk is, is zelden wat werkt – er zijn genoeg strategieën
te bedenken om anderen te motiveren, maar (1) niet alle pogingen om mensen te
motiveren en jezelf zijn succesvol en (2) wat makkelijk te doen is, is zelden wat het
meest effectief is. In plaats van richtlijnen en bevelen opleggen, werk met geduld,
probeer andermans’ perspectief aan te nemen, vraag de ander om input en
suggesties en neem al die informatie samen om constructieve doelen en strategieën
op te stellen.
10. Niks is zo praktisch als goede theorieën – theorie bestaat uit een set variabelen met
de verwachte relaties tussen die variabelen. Theorie is onze beste poging om de
waarheid te achterhalen en dus de beste bron van informatie. Daarom is
motivatieonderzoek grotendeels gegrond in theorieën en bieden een empirisch
gevalideerde, praktische manier om problemen op te lossen.
Hoofdstuk 2 – motivatie & emotie in historisch perspectief
De ontwikkeling van motivatieonderzoek door de tijd heen:
• Oude Grieken – Europese Renaissance → filosofische origine van motivatie –
Socrates, Plato en Aristoteles veronderstelden dat motivatie vloeide uit een
driedelig, hiërarchisch georganiseerde ziel:
Plato → appetitieve aspect (laagste niveau), competitief aspect, calculerende
aspect (hoogste niveau).
Aristoteles → nutritionele aspect (dierachtig), sensitieve aspect, rationele aspect
(uniek voor de mens).
Deze driedelige theorie ontwikkelde zich tot een gereduceerde dualistische
theorie – motivatie werd begrepen in 2 termen:
(1) de wil, het rationele/immateriële/actieve deel;
(2) lichamelijke behoeften, het mechanische, genetische concept van instinct.
Descartes → onderscheidde het passieve en actieve aspect van motivatie: de
geest had een wil en dus actief, het lichaam was een fysieke entiteit en dus
passief; ondergeschikt aan de wil. De wil was de ultieme motivationele kracht.
➢ De grote theorie = de wil – begrip van de wil leidt tot begrip van motivatie.
→ De wil bleek dood te lopen, omdat het slecht in staat was motivatie te
verklaren en zorgde voor meer vragen dan antwoorden.