Motivatie en Zelfsturende Mens –
Samenvatting boek
Hoofdstuk 1 - Introductie
Motivatie = willen. Een conditie in jezelf dat verandering vereist.
De studie naar motivatie heeft betrekking op de interne processen:
Energie: gedrag heeft kracht
Richting: gedrag heeft een doel
Doorzettingsvermogen: gedrag heeft uithoudingsvermogen (het houdt zichzelf in stand)
Motivatiewetenschappen is een gedragswetenschap en gebruikt dus empirische methoden om
hypothesen te kunnen testen.
Studies over motivatie zijn belangrijk omdat:
1. Het is interessant: vertelt hoe je je leven kunt verbeteren
2. Het is waardevol en bruikbaar
Een theorie over het bereiken van motivatie bestaat uit twee dingen:
1. Het identificeren van relaties/verbanden die bestaan bij natuurlijk voorkomende,
observeerbare fenomenen (en variabelen hiervan identificeren)
2. Verklaren waarom deze relaties/verbanden bestaan (hoe is het bij de een motiverend en bij
de ander stress?)
Twee fundamentele vragen staan centraal bij de studie naar motivatie:
Wat veroorzaakt gedrag?
Waarom varieert gedrag in intensiteit?
Interne motieven voor motivatie (directe oorzaken):
1. Behoeften (needs): condities binnen het individu die essentieel en belangrijk zijn voor het
volhouden van leven, (op)groeien en welzijn. Genereren verlangens en dieper bewustzijn
over het gevoel van tevredenheid dat voortkomt uit de motivatie.
o Fysiologische behoeften (honger/dorst)
o Psychologische behoeften (competentie en erbij horen)
o Impliciete behoeften
2. Cognities: mentale gebeurtenissen, zoals gedachten, verwachtingen, plannen, doelen, etc.
Cognitieve bronnen van motivatie hebben betrekking op de manier van denken.
3. Emoties: complexe, maar gecoördineerde reacties op belangrijke gebeurtenissen in ons
leven:
o Gevoelens: subjectief, verbale beschrijving
o Opwinding: lichamelijke mobilisatie
o Doelgerichtheid: motivatiedrang om iets te bereiken
o Expressies: non-verbale communicatie van emotie
Invloed = de manier waarop je iemand anders gedrag graag wil beïnvloeden. Motivatie is echter een
interne gebeurtenis en moet dus echt uit jezelf komen.
1
,Motivatie is intern en je kunt niet van de buitenkant zien hoeveel motivatie iemand heeft. Wel zijn er
5 manieren (telltale ways) om erachter te komen hoeveel motivatie iemand heeft:
1. Gedrag: moeite, consistentie, weinig latentie (vertraging), keuzes, waarschijnlijkheid van
reactie, gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal. Wanneer deze positief zijn is er sprake van
hoge motivatie.
2. Betrokkenheid: hoe actief en betrokken is iemand tijdens het uitvoeren van een taak. Dit is
een multidimensionaal construct:
o Gedragsmatige betrokkenheid: hoeveel inspanning toont iemand
o Emotionele betrokkenheid: aanwezigheid positieve emoties en afwezigheid
negatieve emoties
o Cognitieve betrokkenheid: hoe strategisch verwerkt en leert iemand informatie
o Agency/Agentische betrokkenheid: mate van proactieve bijdrage tijdens activiteit
(bv. het stellen van vragen)
3. Psychofysiologie: het proces waarbij psychologische toestanden
stroomafwaartse/neerwaartse veranderingen veroorzaken in iemands fysieke toestand.
o Interactie lichamelijke en mentale toestanden (hormonen, hartslag, ademhaling)
4. Hersenactiviteit: bij elke soort motivatie of emotionele toestand is er een gebiedje in de
hersenen actief. Hieraan kan worden gezien hoeveel motivatie er aanwezig is.
5. Zelfrapportage: mensen kunnen zelf vaak aangeven hoeveel motivatie ze hebben, bv. in een
interview of vragenlijst. Vaak minder betrouwbaar dan de andere vier manieren.
Motivatie stijgt en daalt, het is een dynamisch proces. Je kunt motivatie zien als een vloeiende rivier
van behoeften, cognities en emoties.
Een motief is vaak het sterkste en past bij de betreffende situatie, terwijl de andere
motieven meer aan de zijkant liggen.
Het op dat moment meest dominante motief is vaak bepalend voor de motivatie en de actie
die wordt ondernomen (lezen studieboek, maar na verloop van tijd moe en honger)
Negatieve stimuli trekken meer aandacht dan positieve stimuli
De sterkte van motieven veranderen in de loop van tijd
Er bestaan verschillende soorten motivatie:
Intrinsieke motivatie
Extrinsieke motivatie
Motivatie om te benaderen
Motivatie om te vermijden
Een deel van motivatie is universeel, maar een ander deel komt voort uit cultuur en de sociale
omgeving.
Daarnaast ben je je er niet altijd van bewust wat de basis van de motivatie is voor het gedrag wat je
hierdoor laat zien.
2
,Bv. het helpen van mensen omdat je je blij voelt, of agressief gedrag omdat het buiten zo warm is.
Hoofdstuk 2 - Motivatie en emotie in historisch perspectief
Plato:
Driedelige motivatie niveaus:
- Primitieve/biologische level = aantrekkelijk aspect, lichamelijke eetlust en verlangens
(honger en seks) appetitive
- Sociale level = competitieve aspect, maatschappelijk relevante normen (schaamte en eer)
competitive
- Hoogste level = gecalculeerd aspect, capaciteiten om beslissingen te maken (redenering en
kiezen) calculated
Elk hoger aspect reguleert de motieven van de lagere aspecten redenering controleert eetlust
Aristoteles:
Hij noemde de aspecten nutritive, sensitive en rational.
Nutritive = impulsief, irrationeel en dier-achtig
Sensitive = lichaamsgerelateerd, reguleert plezier en pijn
Rational = uniek menselijk, idee-gerelateerd, intellectueel en eigen wil (hoogste psychische leven,
want intentie, keuze)
Honderden jaren later:
Van driedelig naar dualisme:
- Passie van lichaam: irrationeel, impulsief en biologisch
- Redenering van verstand: rationeel, intelligent en spiritueel
Grand theory = theorie die alle aspecten van motivatie wil uitleggen.
Bv. de ‘will’ motiveert alle soorten actie
Bv. liefde en geld is de bron van al het kwaad in de wereld grand theory over kwaadheid
1. The will:
Rene Descartes, post-Renaissance:
Voegde bij het mind-body dualisme verschil toe aan passieve en actieve aspecten van motivatie.
Lichaam: passief, mechanisch
Mind/will: actief, immaterieel
De ultieme motivatiebron is de eigen wil volgens Descartes.
Soorten ‘will’:
Choosing (kiezen)
Stiving (streven)
Resistance (weerstand)
Het verschil kennen tussen zelf geïnitieerde en omgeving aangespoorde acties
uiteindelijk bleek het te moeilijk en vaag te zijn en is de ‘will’ bij iedereen te verschillend
Daarom overgegaan naar instincten (2e grand theory van motivatie)
2. Instincts:
Charles Darwin:
Geen mens-dier verschil meer, dus nu ook dieren kunnen onderzoeken om motivatie te begrijpen.
William James:
Om een instinct naar een impuls te vertalen, is alleen een stimulus nodig.
Bv. Katten jagen op muizen en rennen weg van honden
3
, McDougall:
Instincten zijn irrationeel, impulsief en automatische drijfveren voor motivatie. Instincten
beïnvloeden perceptie, generen emotie en stimuleren doelgericht gedrag. Zonder instincten dus
geen actie.
Ideeën James en McDougall grotendeels parallel, maar McDougall extremer door te zeggen dat
mensen zonder instincten niks zouden doen.
Uiteindelijk veel soorten instincten identificeren, maar bleek dat deze geen uitleg vormden voor
waarom motivatie ontstaat.
De logic underlying instinct theory bleek circulair te zijn: een observatie wordt uitgelegd in termen
van zichzelf de oorzaak legt het gedrag uit, maar het gedrag wordt gebruikt als bewijs voor de
oorzaak.
Bv. Mensen gedragen zich agressief, omdat ze een fight instinct hebben.
3. Drive:
De functie van gedrag is om te voorzien in wat het lichaam nodig heeft.
Sigmund Freud:
Elk gedrag ontstaan door motivatie en het doel van gedrag is om tevredenheid van biologische
lichaamsbehoeften te bedienen.
Biologische behoeften (zoals honger of dorst) zijn constant en niet te vermijden condities die steeds
terugkeren. Hierdoor bouwt er energie op in het zenuwstelsel, waardoor de balans verstoord wordt
en psychologisch ongemak ontstaat.
Als een behoefte niet vervuld wordt, kan het de psychologische en fysiologische gezondheid
bedreigen functie van drive is een soort waarschuwingssysteem hiervoor (soort middleman
tussen behoefte en bediening van behoefte).
4 componenten van de theorie van Freud:
Bron van drive: een tekort in het lichaam
Impuls van drive: intensiteit van lichaamstekort groeit en komt tot bewustzijn van
psychologisch ongemak (anxiety)
Object van drive: het willen verminderen van de anxiety en behoefte bevredigen, persoon
zoekt en gebruikt een behoefte bevredigend omgevingsobject (zoals eten)
Doel van drive: als het omgevingsobject succesvol is om de behoefte te bevredigen, dan
ontstaat er tevredenheid en vermindering van anxiety voor een periode van tijd
Clark Hull:
Drive is een gebundelde energiebron die bestaat uit huidige lichamelijke tekorten/verstoringen.
Behoeften zoals eten, drinken, seks, slaap etc. vormen dus samen een totale lichamelijke behoefte.
Ideeën Freud en Hull hebben beiden een fysiologische basis en lichamelijke behoeftes als de
ultieme bron van motivatie.
Hull heeft wel als enige ondervonden dat: hoge vs lage motivatie voorspeld en gemanipuleerd kan
worden voordat de motivatie plaatsvindt (dit kon met will en instinct niet worden voorspeld, wel
a.d.v. dieren onderzocht).
4