H4 – Fysiologische noden
Biologische noden, fysiologische systemen, motivationele staten en gedragingen handelen in
overleg om stabiele biologische regulatie te bereiken.
Noden
Een nood is een conditie van een persoon die noodzakelijk en essentieel is voor groei,
welzijn en leven. Need thwarting is het hebben van geen eten, water of slaap. Er zijn drie
vormen van noden:
1. Biologische noden = reguleren van lichamelijk welzijn en corrigeren van imbalans die
bedreigingen zijn voor groei, welzijn en leven (dorst, honger, seks).
2. Psychologische noden = zoeken naar interactie met omgeving die persoonlijke groei,
sociale ontwikkeling en psychologisch welzijn kan bevorderen (autonomie,
competentie, verbondenheid).
3. Impliciete motieven = zoeken naar interactie met de gebeurtenissen die zijn
geassocieerd met positieve emoties (prestatie, affiliation = aansluiten, power).
Psychologische noden heeft iedereen en impliciete motiveren is voor elke persoon uniek.
Deze noden zijn op basis van eerdere socialisatie ervaringen. Ze zijn ze niet bewust van deze
noden, omdat ze vaak onbewust zijn. De noden verschillen ook op basis van het ontwikkelen
van tekorten of van groeien. Deficiency needs = het is noodzakelijk om het tekort te stillen
(spanning geladen emoties als frustratie, pijn en stress). Growth needs = leiden het gedrag
naar een ontwikkelingstraject van groei en welzijn (positieve emoties als hoop, interesse en
plezier).
Basisprincipes van regulatie
Drive theory (Clark Hull, 1943) stelt dat psychologische tekorten zorgen voor biologische
noden. Wanneer de nood geen voldoening krijgt, wordt het biologische verlies zo groot dat
het aandacht inneemt en zorgt voor psychologische drift = psychologische ongemak
(spanning en rusteloosheid) door de onderliggende en persistente biologische tekorten. De
drift zorgt voor actie richting het gedrag die de noden vervullen. Deze theorie kan worden
weergegeven in een model van nood-drift-gedrag volgorde:
1. Psychologische nood = tekort in biologische conditie met als gevolg schade en
bloedtoevoer tekorten door water gebrek, voedingstekort of fysiek letsel.
2. Psychologische drift = bewuste openbaring van een onderliggende psychologische
nood.
3. Homeostase = neiging van het lichaam om een stabiele interne staat te behouden.
De motivatie om actie te ondernemen is dus door de drift en door het behouden van
homeostase.
4. Negatieve feedback = homeostase psychologische stop systeem, wanneer het
lichaam genoeg heeft gehad om in homeostase te komen, wordt het gedrag geremd.
5. Multiple inputs/outputs = het idee dat een drift ontstaat door verschillende bronnen
(inputs) en verschillende gedragingen in beweging zet (outputs) tot verzadiging. De
drift bevindt zich in het midden van de input en de output.
6. Intraorganisme mechanismen = alle biologische regulatie systemen binnen de
persoon die samenwerken om de biologische noden onderliggend aan de drift te
activeren, behouden en beëindigen (zoals hersenstructuur, endocriene systeem en
organen).
, 7. Extraorganisme mechanismen = alle omgevingsinvloeden die een rol spelen bij het
activeren, behouden en beëindigen van de psychologische drift.
Dorst
Ons lichaam bestaat voor twee-derde deel uit water. Wanneer we 2% verliezen zijn we
dorstig. Wanneer we 3% verliezen zijn we uitgedroogd. Een lichaam kan twee dagen zonder
water. Het water ligt in zowel intracellulaire als extracellulaire vloeistoffen. Door osmose
gaat het water van extracellulair naar intracellulair. Wanneer er tekort is aan beide
vloeistoffen krijgen we dorst. Wanneer er tekort is in intracellulair water hebben we
osmometrische dorst. Dit stopt door hydratatie. Wanneer er tekort is in extracellulair water
hebben we volume-dorst. Dit wordt gestopt door hypervolemia = vermeerderen van
plasmavolume. Dorst komt voornamelijk door uitgedroogde cellen (osmometrische dorst).
Wanneer men drinkt, is er een negatief feedback systeem waardoor we niet te veel drinken.
Deze systemen zitten in de mond, de maag en in de cellen. De hypothalamus stuurt een
signaal naar de nieren wanneer de cellen krimpen door het wegtrekken van water. Ook
wanneer bij lage bloedvolume en hoge zoutconcentratie geeft de hypothalamus een signaal
naar de hypofyse die ADH afgeven wat communiceert met de nieren om water vast te
houden. De hypothalamus maakt ons bewust van het dorstgevoel. Wanneer water een
andere smaak heeft dan de neutrale smaak van water verhoogt bij elke smaak (in kleine
toevoeging) het plezier. Bij meer heftige smaken is alleen de zoete smaak die zorgt voor het
meeste plezier. We drinken dus om onze biologische noden te stillen, omdat het water een
lekkere smaak heeft of omdat we verslaafd of aangetrokken worden door de substantie in
het water.
Honger
Honger ontstaat door een tekort wat eten activeert. Honger regulatie betreft:
Korte termijn eetlust gebaseerd op homeostase – de glucostatische homeostase regelt het
begin en stoppen van eten op basis van het glucoseniveau. Wanneer het glucoseniveau laag
is, heeft het lichaam geen energie meer en geeft het een signaal aan de LH (laterale
hypothalamus) waardoor we het gevoel van honger ervaren. De VMH (ventromediale
hypothalamus) werkt als negatief feedbacksysteem van honger. We eten meer wanneer het
koud is of wanneer de smaak lekker is.
Lange termijn energiebalans – de lipostatische hypothese stelt dat wanneer het vetniveau
daalt onder homeostase niveau worden er hormonen (ghrelin) afgegeven die honger
produceren. Het hormoon leptine wordt afgegeven bij verzadiging. Door diëten zijn de
niveaus van ghrelin ontregeld waardoor constant een gevoel van honger blijft. De set-point
theorie stelt dat iedereen een bepaald niveau vetten heeft wat is vastgesteld door de genen,
dus dit kan verschillen per persoon. Honger activatie ontstaat door de grootte van de vetcel,
niet het aantal.
Omgevingsinvloeden – tijd van de dag, stress en uitzien, geur en smaak van eten. Hoe meer
variëteit in het eten, hoe meer men eet. Ook hoe groter de portie, hoe meer men eet.
Mensen eten meer in de omgeving van anderen. Wanneer iemand in je omgeving obesitas
heeft, is de kans groter dat jij dat ook krijgt.
Zelfregulatie invloeden – het lichaam stelt zijn eigen gewicht, wanneer men hier niet
tevreden mee is, gaat het diëten. De fysiologische systemen die zorgen voor honger worden
vervangen door cognitieve systemen. Echter hebben cognitieve systemen geen negatief
feedback systeem, waardoor er een risico is op eetbuien met name onder stress, angst,
,alcohol, depressie of blootstelling aan calorierijk voedsel. Dit komt doordat men zich bevrijdt
van het zelfbedwang. Het gewicht verliezen bij obesitas is nog erger dan de conditie zelf,
daarom wordt er gericht op preventie. Voorkomen richt zich op zelfregulatie, bewust van
omgevingsinvloeden en bewegen.
Seks
Dieren hebben slechts seks tijdens de vruchtbare periode van het vrouwtje. Bij mensen
wordt seksueel gedrag beïnvloed door hormonen (androgenen bij mannen en oestrogenen
bij vrouwen). Bij mannen is de correlatie tussen fysiologische opwinding en psychologische
wens hoog. Een man zijn seksuele verlangen kan dus voorspeld worden door zijn seksuele
opwinding (verlangen – opwinding – orgasme). Bij vrouwen is deze correlatie laag, het
vochtig worden en het verlangen is niet verbonden met elkaar. Vrouwen hun seksuele
verlangen reageert op relatie factoren, zoals emotionele verbondenheid. Het is meer een
verlangen om je te delen met je partner dan een onderliggende psychologische behoefte.
Seksuele gedragingen stimuleren het beloningssysteem en de afgifte van oxytocine, wat
zorgt voor meer verbondenheid.
De fysieke aantrekkingskracht is de meest belangrijke externe stimulus die seksuele
motivatie beïnvloed. Vrouwen kijken het meest van de middel naar de heup bij mannen
(waist-to-hip ratio = WHR). Facial metrics = studie naar mensen hun beoordelingen over de
aantrekkelijkheid van gezichtskenmerken. Culturen hebben sterke overeenkomsten in wat
ze aantrekkelijk vinden in een gezicht. De volgende gezichtskenmerken worden gezien als
aantrekkelijk: jeugdigheid en vriendelijkheid uitstralen (neonatale kenmerken), kracht en
mannelijkheid (seksuele rijpingskenmerken) of optimisme en openheid (expressieve
kenmerken).
Een seksueel script is een mentale representatie van de volgorde van stappen tijdens een
typische seksuele gebeurtenis. Seksuele schema’s zijn geloven over de seksuele zelf die
ontstaan zijn uit eerdere ervaringen die zowel positief als negatief kunnen zijn. De seksuele
oriëntatie is de voorkeur voor een seksuele partner van hetzelfde of het andere geslacht. Dit
is geen keuze, maar eerder genetisch bepaald (hormoonniveaus).
Het seksuele gedrag heeft een sterk evolutionair component: mannen willen jonge,
aantrekkelijke vrouwen en vrouwen willen sterke, hoge status mannen.
H6 – Psychologische noden
Iets doen en actief zijn is onze natuurlijke staat. Interesse is de emotie die een signaal
afgeeft dat onze psychologische noden betrokken zijn bij de activiteit. Genot ervaren we
wanneer een activiteit onze psychologische noden voldoet. Psychologische noden motiveren
ons om te exploreren en om actief te zijn om onze psychologische noden te vervullen, dit
zijn growth needs i.p.v. deficit needs. Organismen hebben een omgeving nodig waarin ze
kunnen groeien en waarin ze worden gesteund. De omgevingen veranderen ook. Dit is de
organismische benadering. In mechanistische theorieën is de omgeving de actor en de
persoon reageert hierop. Deze theorie wordt niet aangehouden, maar juist de organismische
kijk. In een dialect is de relatie tussen persoon en omgeving wederzijds, waarin zowel de
omgeving als de persoon op elkaar werken en elkaar veranderen. Deze verandering kan
leiden tot meer persoon-omgeving overeenkomst of persoon-omgeving conflict. De
innerlijke motivatie middelen zetten de persoon aan tot uitdagingen zoeken en verbintenis.
De omgeving geeft mogelijkheden, externe gebeurtenissen en sociale voorschrijvingen om
gelukkig te zijn. de persoon gebruikt zijn innerlijke motivatie middelden om te interacteren
, met en het veranderen van de omgeving en de omgeving geeft en verandert andersom de
innerlijke motivatie middelen van de persoon. Wanneer de omgeving ondersteunend is,
ontstaat er harmonie (gezondheid, ontwikkelingsgroei, welzijn). Wanneer de omgeving
frustrerend is, ontstaat er een conflict (vervreemding, ziek, achteruitgang in ontwikkeling).
Engagement = hoe actief de persoon betrokken is in de activiteit.
Groei in ontwikkeling = hoe agentic, rijp, verantwoordelijk, authentiek,
interpersoonlijk verbonden, zelfgemotiveerd, effectief en zelf gereguleerd een
persoon is.
Gezondheid = functionele effectiviteit van het lichaam en de geest en de afwezigheid
van ziekte.
Welzijn = positieve mentale gezondheid en aanwezigheid van positieve emoties en
afwezigheid van negatieve emoties, een doel hebben in het leven en voldaan zijn met
het leven.
Mensen die een ondersteunende omgeving hebben waarin de psychologische noden
worden vervuld, zijn meer betrokken, groeien in hun ontwikkeling, zijn gezond en voelen
zich meer gelukkig.
Autonomie
Autonomie is de psychologische nood om zelfsturend en persoonlijke goedkeuring in de
intentie en regulatie van het gedrag te ervaren. Gedrag is autonoom wanneer onze
interesses en voorkeuren de beslissing leiden om wel of niet deel te nemen aan een activiteit
– je hebt een keuze. Autonomie is een staat en kan daardoor verschillen tussen situaties.
Waargenomen autonomie bestaat uit drie subjectieve kwaliteiten:
Internal perceived locus of causality (PLOC) = begrip van de individu van de causale
bron van zijn acties, of het gedrag vanuit de persoon (intern) of vanuit de omgeving
(extern) gestuurd wordt.
Volition = oprecht en zonder druk het willen deelnemen in een activiteit.
Perceived choice = als je een keuze kan maken of je wel of niet wilt meedoen, of
meer streeft naar de ene activiteit boven de andere activiteit. Tegenovergesteld van
verplicht zijn.
Er is een verschil tussen een keuze aangeboden door de omgeving en een oprechte keuze
vanuit de persoon. Wanneer iemand een keuze wordt aangeboden tussen een aantal opties
moet men een van de opties kiezen in plaats van zijn eigen interesse kunnen kiezen.
Bijvoorbeeld ‘wil je klassieke muziek of hiphop luisteren?’ (Gecontroleerde vraag) In plaats
van ‘welke muziek wil je horen?’ (Informationele vraag). Wanneer autonomie wordt
ondersteund, is er een omgeving waarin het perspectief van de persoon in overweging
wordt genomen. In een omgeving waarin het gedrag gecontroleerd wordt, wordt de persoon
zijn perspectief genegeerd of telt niet mee. De innerlijke motivatie middelen kunnen
ondersteund worden wanneer gevraagd wordt naar iemand zijn interesses en waarden en
vergroot zo de motivatie voor de persoon in het uitvoeren van een taak. Mensen met een
ondersteunende autonomie geven uitleg bij hun eis of regel die de persoon moet uitvoeren,
iemand met gecontroleerde autonomie zou slechts de opdracht geven zonder uitleg waarom
deze opdracht betekenisvol is. Geduld is de rust die een persoon uitstraalt wanneer een
ander moeite heeft met om zijn gedrag om te zetten van ineffectief naar effectief. Dit is iets
wat ondersteunde autonomie persoon doen door te luisteren, tijd te geven en empathie te
tonen. Door het geven en krijgen van ondersteunende autonomie wordt de kwaliteit van
leven, relaties en motivatie verbeterd.