Samenvatting bedrijfskunde tentamen 1
(Boek = Toegepaste Organisatiekunde P. Thuis)
Hoofdstuk 1:
Organisatie
= een menselijke samenwerking die doelgericht en blijvend is (zolang bestaansgrond)
1. menselijke factor
2. samenwerking
3. doelgericht
4. continuïteit
Synergie- effect = samenwerking levert meer op dan individuele opbrengsten bij elkaar
(autoindustrie- geen 1 lukt het in zn eentje auto te bouwen)
Continuïteit – investeer nieuwe klanten, toekomst, financiële reserves.
Going-concern-gedachte = managementbeslissingen vanuit continuiteit.
Interne -voortbestaan organisatie / Extern – voorzien maatschappelijke behoeftes
Functioneel : effectief op elkaar afstemmen van activiteiten
Institutioneel : object met naam en vestiging
Instrumenteel : middel waarmee doelen worden behaald (organisatie binnen organisatie)
Bedrijf
= een organisatie die goederen/diensten verkoop op afzetmarkt
Non-profit instellingen = bedrijven zonder winstoogmerk (watermaatschappij)
Onderneming
= een bedrijf altijd gericht opmaken winst
DOR- organisatiemodel = doelen stellen, organiseren en realiseren helpt structuur organisatie
Productiviteit = resultaat (opbrengsten) / offers (kosten bij maken product/dienst)
- Hoe hoger hoe beter, minimaal 2.0
Effectiviteit (doeltreffend) = resultaat (werkelijk) / resultaat (norm)
Efficiëntie (doelmatigheid) = offers (norm) / offers (werkelijk)
Stoner en Freeman (2002) management-theorieën zijn:
1. Belangrijk beslissingen praktijk
2. Vormen visie organisatie
3. Maken bewust omgeving organisatie
4. Bron van nieuwe ideeën
5. Van invloed op heden als nog steeds verleden
Maken 1.1, 1.5, 1.7, 1.11, 1.13 en oefentoets
Hoofdstuk 2:
Sociale, politieke en economische krachten die management sterk hebben beïnvloed:
1. Protestants-Christelijke ethiek
- door Luther en Calvijn gingen mensen geloven in zelfcontrole, individualisme en
verantwoordelijkheid door steeds meer te werken en iets van leven te maken.
2. Kapitalisme
- Adam Smith (wealth of nations) natuurlijke wetten vraag en aanbod, concurrentie,
individu vrij in eigendomsrechten en rijkdom
- Specialisatie (opdelen arbeid kleinere stukken) leidt tot productiviteit
3. Industriële revolutie
- James Watt stoommachine (energie productiever dan mens en dierkracht)
4. Productiviteitsprobleem
, - geen goede managementstrategie, moeite met verwerken technologie in
werkomgeving, schaalvoordelen
Stromingen:
1. Klassieke organisatiekunde (1890):
Rol van manager en gedragsverhoudingen binnen een organisatie door hiërarchie.
Leidinggeven is toepassen van wetenschappelijk verantwoorde methoden en
technieken
- Scientific management (1911) – de managementtheorie die zich richt op verbetering
van de efficiëntie van bedrijfsactiviteiten door systematische en wetenschappelijke
studie van werkmethoden, gereedschappen en productiviteitsstandaarden.
1. Beste manier taak uitvoeren door de arbeider
2. Ontwikkel arbeider wetenschappelijke manier
3. Werk samen met arbeider en geef stimulans (geld)
4. Verdeel werk en verantwoordelijkheid gelijk over arbeiders en management
Werkmethoden-onderzoek en tijdstudies, om objectief te kijken naar prestatienormen
arbeid
Kritiek: geen wetenschappelijk onderzoek naar normen en geen rekening houden met
mens (veel ontslagen en “korte” specialisatie werd saai)
- Scientific management Gilbreths
Tijdstudie = onderzoek gericht op tijdbesteding van arbeiders per handeling
Methodestudie = onderzoek naar gebruikte versus optimale werkmethoden (minimale
beweging)
Ergonomie = het toepassen van biologische. Psychologische en technische kennis om
te komen tot een optimale onderlinge aanpassing van de mens en zijn werkomgeving
(logische apparatuur, goede werkhouding)
- Algemene management theorieen van Fayol (1925) – management is universeel
toepasbaar op gehele organisatie
Kern elementen management:
1. Vooruitzien en plannen
2. Organiseren (structuur)
3. Coördineren (harmoniseren activiteiten)
4. Controleren
14 managementprincipes: - eenheid van gezag (iedere werknemers heeft 1 baas boven
zich en houdt gezag aan van 1 persoon) en eenheid van bevel (er is 1 plan voor de
werknemer en 1 algemeen doel)
Fayol en Taylor verschillend (taylor 8 bazen) wel eens over leiderschap kan je leren
- Algemene managementtheorie van Weber
Bureaucratie = managementtheorie die werkmethodiek loskoppelt van mens (gezag
niet koppelen aan persoon, maar aan functie die persoon vervult).
Idealtypisch = werkomgeving zonder plek voor vergissingen of verschillende
interpretaties omdat alles van te voren duidelijk is vastgelegd.
2. Gedragskundige benadering (1930)
Afzetting tegen klassieke stroming, want te weinig aandacht en focus op mens.
Menselijke relaties als uitgangspunt voor studie
Mensbeeld:
Scientific management = rationele mens (Geld = motivatie, individualist,
winstmaximaliserend)
Humanrelations = sociale mens (bredere motivatie, groepslid, emotioneel,
tevredenstelling)