Samenvatting Tussententamen Bestuurskunde - Erinn de Bok
Week 37
De Bestuurlijke Kaart van Nederland - Hoofdstuk 1: De bestuurlijke kaart van Nederland
Wat is openbaar bestuur?
● Afhankelijk van wettelijke vastlegging, financiering, en doel- of taakstelling
● Juridisch gezien behoren alle organisaties met een publiekrechtelijke grondslag (wettelijk
vastgesteld) tot het openbaar bestuur.
● Financiering kan komen van contributies, verkoop of overheidssubsidies
● Organisaties kunnen private of publieke belangen behartigen
Welke bedrijven tot het openbaar bestuur worden gerekend is afhankelijk van je invalshoek. Zo kan er
een stichting zijn (private organisatie) met een publiekrechtelijke taak.
Kenmerken Nederlands openbaar bestuur
● Nederland is een constitutionele monarchie, met een koning als staatshoofd
● Nederland is een rechtstaat, waarin burgers over grondrechten beschikken en de overheid
alleen handelt naar wettelijke bevoegdheden (legaliteitsbeginsel)
● Nederland kent een gedeeltelijke scheiding der machten
● Nederland heeft een scheiding van kerk en staat
● Nederland heeft een parlementair stelsel, met een indirecte democratie
○ Ministeriële verantwoordelijkheid: ministers zijn verantwoordelijk voor het optreden
van het staatshoofd
○ Vertrouwensregel: ministers worden geacht af te treden wanneer zij het vertrouwen
van het volk verliezen
○ Dualistisch parlementair stelsel: volksvertegenwoordiging is onafhankelijk van de
regering en andersom
● Het Nederlandse volk kan geen bestuurders (zoals wethouders) kiezen
● Het kiesstelsel is gebaseerd op een evenredige vertegenwoordiging en er is geen
kiesdrempel
● Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat; er is wel een rijksoverheid maar zij
draagt ook taken over aan lagere overheden
● Nederland kent geen constitutioneel hof en er is geen sprake van juryrechtspraak
● Nederland heeft een omvangrijk functioneel bestuur, met een beperkt wettelijk vastgelegd
takenpakket
● Nederland is onderdeel van de Europese Unie, waardoor Europese wetgeving boven
nationale wetgeving staat
Sommige van deze regels zijn formeel, andere zijn informeel. Ten slotte wordt de Nederlandse
bestuursstijl gekarakteriseerd door zes “co’s”: coalitie, collegialiteit, compromis, consensus, coöptatie
en coöperatie. Deze bestuursstijl staat echter onder druk door het gebrek aan daadkracht dat erbij
komt kijken.
De Bestuurlijke Kaart van Nederland - Hoofdstuk 2: De Nederlandse staat
Een staat heeft vier kenmerken:
1. Er is een specifiek grondgebied (territorium)
2. Er is een bevolking
3. Er is een wettelijke ordening en er is een bestuurlijke organisatie die gezaghebbend de wet-
en regelgeving kan handhaven. In Nederland is er bijvoorbeeld sprake van een
geweldsmonopolie voor de staat.
4. Een staat is erkend door andere staten. Praktisch gezien wordt dit aangetoond door
lidmaatschap aan de Verenigde Naties. Een soevereine staat is een onafhankelijke staat die
in het internationale recht gelijk is aan alle andere staten.
De Staat der Nederlanden is de juridische term voor de Nederlandse overheid. Hierdoor kan de staat
rechtshandelingen verrichten, net als burgers. Nederland heeft geen aaneengesloten territorium, want
, Samenvatting Tussententamen Bestuurskunde - Erinn de Bok
de Antillen zijn ook onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlandse koning is
staatshoofd van het gehele Koninkrijk. Samen met de Raad van Ministers vormt de koning de
regering. De regering oefent samen met de Staten-Generaal de wetgevende macht uit.
Sinds 1815 is Nederland een constitutionele monarchie, waarin de koning is ondergeschikt aan een
constitutie. Een constitutie is het geheel van elementaire geschreven en ongeschreven regels met
betrekking tot de organisatie van een staat. De Nederlandse Grondwet is voornamelijk gevormd door
J.R. Thorbecke in 1848. Er zijn een aantal sleutelbegrippen.
1. Parlementair stelsel
De bevolking kiest het hoogste besluitvormende orgaan (Tweede Kamer). Het stelsel kent twee
principes:
● Ministeriële verantwoordelijkheid: de koning is onschendbaar en de ministers zijn
verantwoordelijk voor zijn handelen en het functioneren van het ambtenarenapparaat.
● Een kabinet moet het vertrouwen van een meerderheid in de Tweede Kamer hebben. Bij
verlies van vertrouwen zal een kabinet/minister moeten aftreden.
2. Rechtsstaat
De Nederlandse staat is onderworpen aan het recht. Kenmerken van een rechtsstaat zijn:
● Overheidshandelen dient te zijn gebaseerd op wettelijke bevoegdheden
● Er moet een machtenscheiding zijn in de staat
○ Trias Politica: het idee van Montesquieu dat de staatsmacht verdeeld moet worden in
een wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. De verschillende machten
zijn onafhankelijk en controleren elkaar. Zo is macht nooit absoluut.
● Het bestaan van vrije en geheime verkiezingen
● Het bestaan van grondrechten
● Het bestaan van vrije en onafhankelijke media
3. Gedecentraliseerde eenheidsstaat
Decentralisatie heeft betrekking op de overdracht van taken en bevoegdheden aan lagere
rechtsgemeenschappen of bestuurslagen. Een eenheidsstaat wijst daarentegen op samenhang en
coördinatie die van bovenaf wordt opgelegd.
● Gemeenten en provincies hebben eigen bevoegdheden met betrekking tot de taken op hun
grondgebied (autonomie)
● Provincies en gemeenten moeten soms regels opstellen in opdracht van hogere regelgeving
(medebewind)
● De nationale overheid kan alle besluiten van lagere overheden stoppen wanneer deze in strijd
zijn met de wet of het algemeen belang (toezicht)
Het is van belang dat de drie bestuurslagen in Nederland goed samenwerken in dit Huis van
Thorbecke, om drie redenen:
1. Samenwerking levert belangrijke, praktische voordelen op, zoals een nationaal leger.
2. Lagere bestuurslagen weten vaak beter welke problemen er op nationaal niveau spelen en
waar inwoners behoefte aan hebben.
3. Veel problemen waarmee overheden te maken hebben beperken zich niet tot hun eigen
grondgebied, waardoor er overleg nodig is.
Al de afstemming kan echter ook tot bestuurlijke drukte en ondoorzichtige bestuurlijke verhoudingen
leiden.
De bestuurlijke indeling van Nederland is een territoriale indeling en wordt ook wel territoriaal of
algemeen bestuur genoemd. Daarnaast zijn er bestuursorganen met een beperkt, in wetten
vastgelegd takenpakket, ofwel het functionele bestuur.
, Samenvatting Tussententamen Bestuurskunde - Erinn de Bok
De Bestuurlijke Kaart van Nederland - Hoofdstuk 3: De politiek-bestuurlijke instituties
Er zijn drie soorten politieke stelsels:
● Presidentieel stelsel: het kabinet krijgt haar positie via verkiezingen en hoeft geen
verantwoording af te leggen aan het parlement
● Parlementair stelsel: er is een afhankelijkheidsrelatie tussen de regering en het parlement,
slechts het parlement wordt direct gekozen
● Conventioneel: ministers worden gekozen uit volksvertegenwoordiging
Nederland heeft een dualistisch parlementair stelsel, wat betekent dat de Staten-Generaal zich in
principe onafhankelijk opstellen ten opzichte van de regering. In een monistisch stelsel is een regering
wel lid van de Staten-Generaal.
3.1 De regering
De Koning en de ministers vormen de regering, ofwel de Kroon. Aanvankelijk had de koning veel
invloed en waren ministers ondergeschikt aan hem. Met de grondwet van 1848 wordt ministeriële
verantwoordelijkheid ingevoerd, waardoor ministers belangrijker worden. Nederland wordt een
constitutionele monarchie.
De grondwet heeft geen bepalingen over de kabinetsformatie. Op dit moment wijst de Tweede Kamer
na de verkiezingen een informateur aan, die gewoonlijk afkomstig is van de grootste partij. De
informateur onderzoekt de mogelijkheid tot samenwerking van twee of meer partijen in een kabinet.
Tijdens deze gesprekken gaat het onder andere over portefeuilles, ofwel het geheel van verwante
beleidsterreinen waarvoor een bewindspersoon verantwoordelijk is. Vervolgens wordt er een
formateur aangewezen door de Tweede Kamer, die de vorming van het kabinet afrond door voor de
verschillende portefeuilles personen te zoeken.
Na de formatie stelt het nieuwe kabinet het regeerakkoord op, namelijk de afspraken tussen de
coalitiepartijen over het te voeren regeringsbeleid, waar de fracties van de coalitiepartijen in de
Tweede Kamer aan gebonden zijn. Aan het parlement wordt de regeringsverklaring gepresenteerd,
met daarin het beoogde regeringsbeleid. Hierover gaat de volksvertegenwoordiging met de
minister-president in debat.
Ministeriële verantwoordelijkheid geldt voor de koning en voor het ambtelijk apparaat; ministers zijn
verantwoordelijk voor hun gedrag en kunnen hierop worden aangesproken door de
volksvertegenwoordiging.
➢ Een minister is in beginsel belast met de leiding van een ministerie of departement van
algemeen bestuur
○ Een minister zonder portefeuille (projectminister) heeft geen eigen ministerie en is
belast met een specifieke taak
■ Om een bepaald deelterrein meer aandacht te geven of om een
kabinetsformatie rond te krijgen
○ Bij afwezigheid van een minister valt een collega-minister (minister ad interim) in
De minister-president is de voorzitter van de ministerraad en kan de agenda van de ministerraad
vaststellen. Als regeringsleider is de premier ook lid van de Europese Raad. De premier wordt
bijgestaan door een of meer vicepremiers.
De ministerraad wordt gevormd door de ministers en heeft de taak te beraadslagen en namens het
kabinet (ministers en staatssecretarissen) te besluiten over het regeringsbeleid. Naast de
ministerraad kunnen er ook onderraden (blijvend karakter) en ministeriële commissies (zolang het
specifieke onderwerp actueel is) bestaan. Alle besluiten die door een onderraad of commissie worden
genomen, moeten door de ministerraad worden goedgekeurd.
, Samenvatting Tussententamen Bestuurskunde - Erinn de Bok
➢ Een staatssecretaris maakt geen onderdeel uit van de ministerraad maar kan deze wel
bijwonen als dit relevant is voor diens portefeuille. Hij heeft dan geen stemrecht.
○ Een staatssecretaris heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid t.o.v. het parlement,
maar dient ook de aanwijzingen van de minister op te volgen.
Ten slotte kan de koning ministers van Staat benoemen, een eretitel voor voormalige politici en
staatslieden.
De Nederlandse rijksoverheid beschikt over drie categorieën wet- en regelgeving:
● Wetten. Een wet komt als volgt tot stand:
1. De regering/leden van de Tweede Kamer dienen een ‘ontwerp van wet’ in
2. De Raad van State geeft een advies over het wetsvoorstel
3. Een commissie uit de Tweede Kamer brengt een verslag uit over het wetsvoorstel,
met eventuele nota van wijzigingen
4. De Tweede Kamer behandelt het wetsvoorstel mondeling en heeft het recht van
amendement (wijzigingsvoorstellen)
5. De Tweede Kamer stemt over de amendementen en het wetsvoorstel als geheel
6. Bij goedkeuring komt het wetsvoorstel in de Eerste Kamer, waar een commissie een
verslag uitbrengt
7. De Eerste Kamer behandelt het wetsvoorstel maar heeft geen recht van amendement
a. Bij dreigende afwijzing zal een minister het voorstel heroverwegen en
mogelijk aanpassen om bezwaren tegemoet te komen
8. De Eerste Kamer stemt over het wetsvoorstel
9. Bij goedkeuring tekenen de koning en de betrokken ministers de wet (contraseign)
10. De wet wordt gepubliceerd in het Staatsblad
● Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) → ook wel Koninklijke Besluiten (KB’s)
○ Besluiten van de regering die voor iedereen geldend zijn.
○ De Raad van State adviseert over de AMvB, de koning en de betrokken ministers
ondertekenen het en de AMvB wordt gepubliceerd in het Staatsblad
○ Een beschikking is een niet algemeen verbindende AMvB, waarbij de Raad van State
ook geen advies uitbrengt
● Ministeriële regelingen
○ Een bindend besluit die een individuele minister kan nemen.
Er is een duidelijke hiërarchie in wet- en regelgeving, met wetten als het belangrijkste deel. De wet is
het algemeenst, de ministeriële regeling is het specifiekst.
3.2 De Staten-Generaal
Sinds 1815 bestaan de Staten-Generaal uit de Eerste en Tweede Kamer en worden ze geacht het
gehele Nederlandse volk te vertegenwoordigen. De zittingsduur van beide Kamers is vier jaar en
leden worden gekozen op basis van evenredige vertegenwoordiging.
➢ De Tweede Kamer wordt rechtstreeks gekozen door de kiesgerechtigde bevolking
➢ De Eerste Kamer wordt getrapt gekozen door de leden van de Provinciale Staten
Om verkiesbaar te kunnen zijn moet je de Nederlandse nationaliteit bezitten, minimaal 18 jaar zijn en
niet van het kiesrecht zijn uitgesloten.
Formeel is er voor de Tweede Kamer geen kiesdrempel: een partij hoeft geen minimum aantal
stemmen te hebben bij de verkiezingen om mee te doen aan de zetelverdeling, waardoor het relatief
eenvoudig is voor een kleinere partij om in de Kamer te komen. De kiesdeler (totaal uitgebrachte
stemmen/150 zetels) bepaalt hoeveel zetels een partij krijgt.
Volgens de Grondwet moeten Kamerleden “stemmen zonder last”, wat in de praktijk betekent dat ze
niet uit hun zetel gezet kunnen worden door hun partij bij een meningsverschil. Ook kunnen