Handboek psychodiagnostiek
voor de hulpverlening aan
kinderen en adolescenten.
Tak et al 2014
1
,Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 De plaats van diagnostiek binnen het hulpverleningsproces.............................................3
Hoofdstuk 2 Theoretische aspecten van diagnostiek.............................................................................7
Hoofdstuk 3 Methodische aspecten van diagnostiek...........................................................................12
Hoofdstuk 4: Het diagnostisch interview met ouders, kinderen en adolescenten: intake en
anamnesegesprekken...........................................................................................................................15
Hoofdstuk 5: Systematische gedragsobservatie als onderdeel van psychodiagnostiek........................21
Hoofdstuk 6: Achtergronden en gebruik van vragenlijsten voor het vaststellen van emotionele en
gedragsproblemen...............................................................................................................................23
Hoofdstuk 7: Individueel testonderzoek bij kinderen...........................................................................28
Hoofdstuk 8: verslaglegging en dossiervorming...................................................................................39
Hoofdstuk 9: Diagnostiek van gezinsfunctioneren...............................................................................42
Hoofdstuk 10: Onderzoek naar leervorderingen..................................................................................48
Hoofdstuk 11: Intelligentieonderzoek..................................................................................................54
Hoofdstuk 12 Leergeschiktheid, leertests en onderwijs.......................................................................61
Hoofdstuk 13: Diagnostiek van de sociaal-emotionele ontwikkeling...................................................64
Hoofdstuk 14: Taaldiagnostiek.............................................................................................................75
Hoofdstuk 15: Diagnostiek van het motorisch functioneren................................................................84
Hoofdstuk 16 Diagnostiek vanuit een ontwikkelingsneuropsychologische benadering.......................90
2
,Hoofdstuk 1 De plaats van diagnostiek binnen het
hulpverleningsproces
1. I NLEIDING
Het opgroeien van kinderen gaat gepaard met moeilijkheden. Meestal kleine dingen die ouders zelf
op kunnen lossen, maar in sommige gevallen is het doorverwijzen naar de hulpverlening
noodzakelijk. Met het aanhoren van de hulpvraag door de diagnosticus beginnen drie processen:
het diagnostisch onderzoek, de hulp zelf en de opbouw van de professionele relatie die activiteiten
mogelijk maakt.
2. P LAATSBEPALING VAN PSYCHODIAGNOSTISCH ONDERZOEK
Betekenis van Griekse woord ‘diagnosis’ is ‘onderscheiding’.
Diagnostiek betreft onderzoek op het gebied van psychosociaal functioneren, met als doel om:
Een betrouwbare en valide beschrijving van deze psychsociale werkelijkheid te verkrijgen;
Mogelijke verklaringen te zoeken voor het ontstaan en voortbestaan van de problemen, en
Deze verklaringen te toetsen
Bij diagnostiek voor de hulpverlening krijgen deze activiteiten een handelingsgericht kader en is
het doel niet alleen verklaringen vinden, maar ook;
Te bepalen welke interventies passend zijn, gezien de aard van de problemen en de
kenmerken van de hulpvrager en zijn omgeving
Te bepalen wat het effect is van de hulp, waarmee ook de voorgaande stappen inclusief de
opgestelde verklaring voor de problemen worden getoetst
Het onderzoek af te stemmen op de hulpvragers zodat hun motivatie wordt versterkten de
gewenste veranderingen bevorderd
Diagnostiek bij kinderen en adolescenten vraagt speciaal rekening te houden met:
De vele en relatief snelle ontwikkelingen die de kinderen en adolescenten doormaken
Het verband tussen lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren dat met name in dei
leeftijdsfasen aanwezig is
Het gegeven dat kinderen en adolescenten opgroeien binnen de context van hun gezin,
school, vriendenkring en virtuele wereld
Diagnostiek: het betrouwbaar en valide in beeld brengen van de werkelijkheid
Professioneel handelen vereist dat beslissingen worden genomen op basis van betrouwbare en
valide informatie over de werkelijkheid.
Diagnostisch onderzoek volgens de empirische cyclus:
1. Observaties: het verzamelen en groeperen van gegevens
2. Inductie: het formuleren van hypothesen op basis van de waarnemingen
3. a. deductie: het afleiden van toetsbare voorspellingen uit die hypothesen
b. operationaliseren: bij iedere voorspelling worden nu de adequate onderzoeksmiddelen
gezocht om de voorspelling toetsbaar te maken
4. Toetsing: nagaan of de voorspellingen uitkomen door nieuwe gegevens te verzamelen
5. Evaluatie: het terugkoppelen van de uitkomsten van het onderzoek naar de hypothesen,
kunnen zij de toetsing doorstaan of worden ze verworpen?
Het verband tussen de diagnostische vraagstelling en het hulpverleningsproces
Gedurende het hulpverleningsproces wordt de vraagstelling steeds specifieker. Aan het begin is er
sprake van ‘beschrijvende’ diagnostiek die de situatie in kaart brengt. De diagnosticus gebruikt in
deze fase vaak een lijst met te onderzoeken aandachtspunten. Een dergelijke lijst wordt ook wel
een zoekschema genoemd, oftewel heuristiek. Daarnaast is er sprake van ‘onderkennende’
diagnostiek waarbij, via gesprekken, observaties, maak ook vaak met gebruik van een
screeningsinstrument, wordt nagegaan of bepaalde problemen aanwezig zijn. ‘Verklarende’
diagnostiek is het kunnen bevestigen of ontkrachten van causale verbanden. Gesteund door
theoretische overwegingen tracht de diagnosticus tot een onderbouwde visie op het veroorzaken en
veranderbaarheid van het probleem te komen. Tot slot kunnen de problemen worden samengevat
door middel van classificatie. Daarnaast worden sterke kanten beschreven van de hulpvrager en
3
, omgeving die gebruikt kunnen worden om de problemen aan te pakken. In eerste instantie wordt
dit globaal beschreven: ‘indicerende’ diagnostiek. Vervolgens wordt gekozen op welke wijze de
doelen kunnen worden bereikt.
Hulpverlening: een probleemoplossingsproces
Diagnostiek is een vorm van empirisch hypothese toetsend onderzoek dat wordt verricht om de
besluiten van de hulpverlener moet nemen te onderbouwen. Dat onderzoek vindt plaats in het
kader van het hulpverlenersproces, met als doel het probleem van de hulpvrager te helpen
oplossen. Van Strien stelde voor het hulpverleningsproces te beschrijven als een
probleemoplossingsproces om de kloof tussen de wetenschap en praktijk te verkleinen.
Probleemoplossingsproces: planmatige stappen om het probleem van de hulpverlener op te
lossen. In een proces van zes fasen;
1. Probleemherkenning; de eerste oriëntatie van de hulpvraag, onderkenning van
probleem, wie stelt de vraag, wie zijn er betrokken, dmv screeningsonderzoek wordt de
situatie onderzocht, probleemelementen en hulpbronnen, geschiedenis van het probleem,
hoe wordt het probleem door hulpvrager en omgeving ervaren.
Voor dat de diagnosticus verder gaat moet hij vaststellen of hij het traject kan voortzetten
2. Probleemdefiniëring; doel van de fase is het beantwoorden van de vraag wat de oorzaak
is het probleem: het formuleren van een (ontstaans)theorie (probleemdefinitie). De
effectiviteit van de hulpverlening wordt vergroot als de probleemdefiniëring van de
hulpvragen en de diagnosticus op elkaar aansluiten en er overeenstemming is over
beoogde doelen. Bij complexe problematiek is er meer onderzoek vereist. Zo ook wanneer
er bij de probleemherkenning meerdere hypothesen kunnen worden geformuleerd, die
verschillende consequenties hebben voor het vervolg.
3. Handelingsmogelijkheden; tijdens het bedenken en afwegen van de
handelingsmogelijkheden, worden de eerder opgestelde doelen geconcretiseerd. De meeste
passende interventie wordt dan gekozen.
4. Planning van de interventie; concrete afspraken maken of de inhoud van de interventie,
ieder taak duidelijk beschrijven en een termijn stellen voor het behalen van doelen.
Daarnaast wordt ook beschreven welke criteria gehanteerd worden om te beoordelen of
doelen bereikt zijn. Wanneer het plan is vastgelegd en is geaccordeerd door de
hulpvrager(s), kan er gestart worden met de interventie.
5. Uitvoering van de interventie; monitoring moet twee aspecten van het proces bewaken;
of de interventie wordt uitgevoerd zoals afgesproken en wordt aan de hand van de gestelde
criteria onderzocht of de interventie het gewenste en verwacht effect heeft.
6. Evaluatie van de effecten; doel is te besluiten of de interventie voldoende heeft gewerkt,
afgesloten kan worden of juist dient te worden voortgezet of dat er een verwijzing naar een
andere vorm van hulp nodig is.
3. D E PROFESSIONELE RELATIE TUSSEN HULPVRAGER EN HULPVERLENER
Professionele hulp is nooit spontaan: er moet een afspraak gemaakt worden waar in sommige
gevallen een verwijzing voor nodig is.
Afstand en nabijheid
De vraag om hulp vraagt van de diagnosticus enerzijds betrokkenheid en inlevingsvermogen
(nabijheid), anderzijds een onderzoekende en kritische houding, waarbij objectivering op zijn
plaats is (distantie).
Distantie
Diagnosticus moet zorgvuldig afstemmen op de hulpvrager zonder partij te kiezen en zonder eigen
normen en waarden te laten prevaleren. Het uitstellen van een oordeel ligt in de aard van de
professionele hulpverleningssituatie besloten: want waar het spontane, intuïtieve probleem
oplossen van de hulpvrager ontoereikend bleek te zijn, is een onderzoekende kritische houding
vereist.
Distantie is nodig voor het objectiveren van de problematiek
Nabijheid
Het zoeken naar aansluiting van de belevingswereld van de hulpvrager is essentieel voor nabijheid
en een goede werkrelatie.
Omgang met culturele diversiteit
4