Samenvatting methoden en technieken van onderzoek
Boek: Effectonderzoek in de gedragswetenschappen – van Loon, van der
Meulen, Minnaert
Wat is methodologie?
- Methodologie = leer van de weg waarlangs men tot kennis komt
- Studie van wetenschappelijke methoden en technieken om kennis te verwerven en om de
wetenschap vooruit te helpen
- Do’s and do-nots (normatief), maar ook descriptief en vergelijkend Wat mag je wel of niet
doen bij onderzoek? Je mag bijv. niet zomaar zelf data eraan toevoegen
- Wetenschapsbeoefening is te vergelijken met een schaakspel (volgens A.D. de Groot) je
hebt allerlei stukken met eigen mogelijkheden/beperkingen en je hebt een strategie om de
koning schaakmat te zetten. Je hebt officiële regels en impliciete regels.
Wetenschapsbeoefening
Hoe ziet ‘de wereld’ er uit?
= zoeken naar modellen van de werkelijkheid
- Op papier (grafieken, formules, schema’s)
- Concreet model, simulatie
- Gericht op gecontroleerd experimenteel opzet
Mensen doen op zo goed mogelijke wijze onderzoek/experimenten om zo goed mogelijk te kijken
hoe de wereld in elkaar zit.
2 verschillende modellen
Modellen zijn geen goede weergave van de
werkelijkheid. Het is een manier om dingen duidelijk te
maken.
Je kan dingen op verschillende manieren weergeven,
zoals je ziet in de modellen.
Doel wetenschapsbeoefening / methodologie :
Streven naar waarheid
Empirische criteria
= methodologie
Streven naar zekerheid
In alle wetenschappen/onderzoeken is er een mate van onzekerheid (vooral in sociaal onderzoek),
maar we proberen zo hoog mogelijke zekerheid te behalen. Onderzoek naar materialen bijv. zijn
zekerder en zijn meer onveranderbaar dan onderzoek in sociale werkelijkheid.
2. empirische cyclus volgens A.D. de Groot
,Cyclus: grondschema voor een logisch-methodologische beschouwing van onderzoeken, denken en
redeneren. Wat zijn de goede stappen van een onderzoek?
Regulatieve cyclus (van Strien, 1986)
Beslissingen in de verschillende fasen van het hulpverleningsproces: systematisch,
planmatig handelen.
Het is veel meer toegepast in de praktijk. Het is veel kleinschaliger en een hulp voor de
hulpverleners. Stapsgewijs komen tot diagnose, plan, ingreep. Het is specifiek voor een
kind/groep kinderen
Hoofdstuk 3
Definities van enkele relevante begrippen
3.1 gedragswetenschappen
Gedrag: alle activiteiten van een (menselijk) organisme, die waarneembaar of registreerbaar zijn of
tot waarneembare of registreerbare toestandswijzigingen leiden.
Gedragswetenschappen: rationele activiteiten van terzake deskundigen, gericht op
overeenstemming, waarbij met behulp van empirisch onderzoek zicht wordt verkregen op menselijk
gedrag.
1.2 interventie (programma)
Interventie:
- Programma, training of behandeling: goed gedefinieerd en in de tijd gefaseerd geheel aan
activiteiten ter realisering van bepaalde goed omschreven doelen
Verminderen, compenseren of voorkomen van:
ontwikkelingsachterstanden, psychosociale problemen of
opvoedingsproblemen
Verminderen van de gevolgen van bovenstaande problemen
Bevorderen van gunstige ontwikkeling
Bevorderen van een positief opvoedingsklimaat
- Goede afbakening van de doelgroep (voor wie is deze interventie bedoeld) en het moet
doelgericht zijn (het doel moet duidelijk verwoord worden) (methode) (NJi blz 52-53)
, Een interventieprogramma is: een geheel van hulpverlenings-, begeleidings- en/of
onderwijsactiviteiten, die:
- Gekenmerkt worden door goed omgeschreven doelen, gericht op het oplossen, verminderen
of voorkomen van risico’s of problemen bij kinderen en/of volwassenen
- Aansluiten bij toepasselijke theorieën en hypothesen
- Goed gedefinieerd zijn wat betreft inhoud en doelgroep
- In de tijd gefaseerd zijn ter wille van het bereiken van de doelen
- Vooraf geplande evaluatie en evaluatiecriteria bevatten
1.3 effectiviteit van interventies
3 dimensies:
- Afhankelijkheid: de mate waarin een functionele relatie tussen de onafhankelijke en
afhankelijke variabele bestaat
- Specificiteit: de mate waarin specifieke, identificeerbare dimensies van de interventie aan te
wijzen zijn, die een onderscheidbare relatie met de afhankelijke variabele bezitten
- alternatieve verklaringen: de mate waarin andere factoren dan de interventie als bronnen
van invloed op de afhankelijke variabele optreden
Goede/effectieve interventies:
- Zo afhankelijk mogelijk
- Zo specifiek mogelijk
- Zo weinig mogelijk alternatieve verklaringen
Effectladder (Veerman & Van Yperen) bepaald de effectiviteit
van interventies
- Niveau 0 : Impliciet (niet duidelijk omschreven interventie, black box) men zegt wel dat
het effectief is, maar er is geen onderzoek naar gedaan
- Niveau 1 : Potentieel (descriptieve bewijskracht) er is een duidelijker doel, doelgroep en
aanpak beschreven, maar er is nog geen onderzoek naar gedaan, dus het is nog niet bewezen
- Niveau 2 : Veelbelovend (theoretische bewijskracht) er zit een goede theorie ter
grondslag van de interventie. Dat het werkt is aannemelijk, maar het is nog niet bewezen. Dit
is het minimum nieau bij NJI.
- Niveau 3 : Doeltreffend (indicatieve bewijskracht) goed theoretisch onderbouwd en er is
een eerste onderzoek dat duidelijk aanwijst dat de interventie werkt.
- Niveau 4 : Werkzaam en bewezen effectief (causale bewijskracht) goed theoretisch
onderbouwd en er is door onderzoek gebleken dat het werkt en er is aangetoond dat er geen
alternatieve verklaringen zijn. Dus causale bewijskracht
Effectiviteit van een interventieprogramma: de mate waarin de hulp, zorg, ondersteuning of
onderwijsinspanning erin slaagt de doelgroep positief te beïnvloeden, in lijn met de doelstellingen,
en wel zodanig dat alternatieve verklaringen uitgesloten zijn.