Begrippenlijst semantiek
Semantiek/semantics: de studie van betekenissen van woorden en zinnen
Betekenis in taal: deelverzameling van algemeen menselijke vermogen om symbolen te gebruiken.
Betekenis is iets wat je kunt kennen en leren.
Modulaire visie op grammatica: de syntaxis, semantiek, pragmatiek enzv. zijn allemaal aparte Levels
of analysis/modules van de linguïstiek
Semantische kennis: kennis van betekenis
Semiotiek: studie van symbolen
Signification: het proces voor het maken en interpreteren van symbolen
Signifier/vorm/signifiant: de vormkant van een teken (zoals het woord paard)
Signified/betekenis/signifié: de betekenis van een teken (het daadwerkelijke paard in de
buitenwereld)
Icoon: teken gebaseerd op gelijkenis met de referent
Index: teken gebaseerd op een aangrenzendheidsrelatie, die een indicatie geeft voor wat de referent
is
Symbool: teken op basis van een conventioneel verband met referent
Definitions theory: idee dat de betekenis van een taaluiting/sign letterlijk de lexicale
woordenboekbetekenis is
Encyclopedische kennis: algemene wereldkennis
Lexicale kennis: onbewuste kennis die naar voren komt bij het gebruiken van taal
Productief: je kan er nieuwe dingen bij maken.
Recursief: je kan voor eeuwig doorgaan met productie
Compositioneel: iets bestaat uit meerdere kleine subcomponenten. Bv. zinnen, bestaan uit woorden
Algoritme: ‘recept’ voor een zin, de manier om woordbetekenissen samen te voegen tot een
zinsbetekenis
Reference: relatie van een woord met de wereld
Sense: relatie van een woord met andere woorden
Uiting/utterance: reeks van klanken, geuit door een bepaalde spreker in een bepaalde context op
een bepaald moment, door het produceren van spraak
Zin/sentence: abstracte grammaticale elementen, afgeleid van uitingen
Propositie/proposition: abstracte inhoud van een zin, met waarheidswaarde. Niet gebonden aan
verwoording
Information structure: verwoording
letterlijk: transparant gebruik van een woord
figuurlijk: niet letterlijk
literal language theory: letterlijk gebruik van woorden is de ‘normale’ basisvorm in taalgebruik
speaker meaning: Betekenis beschreven in relatie tot sprekers en hoorders pragmatiek
sentence meaning: Betekenis waarbij de gebruikers buiten beschouwing worden gelaten
semantiek
hf 2
verwijzende uiting: uiting die naar iets in de buitenwereld verwijst
referring: de actie van een spreker waarmee hij/zij verwijst naar entiteiten in de wereld. Dit is
contextafhankelijk.
,denoting: het gebruiken van kennis over een relatie tussen een taaluiting en de wereld onafhankelijk
van context
denotational/referential approach: een uiting is waar als de uiting goed verwijst naar iets in de
buitenwereld
representational approach: een uiting is waar als de juiste concepten bij de uiting worden
opgeroepen
Concept: mentale representatie, idee in je hoofd wat je ergens bij hebt. stelt je in staat om de
verwijzing van een woord of uitdrukking te bepalen
interactionele betekenis: de betekenis van een uiting in een gesprek. Interactionele betekenis is
contextafhankelijk en heeft te maken met de relatie tussen spreker en woorden
nominalen/nominals: verzamelnaam voor naamwoorden
eigennamen: namen gekoppeld aan een bepaald object, met een grotendeels arbitraire relatie tot dit
object.
description theory: je moet de referent van een eigennaam kunnen aanwijzen om te weten waar het
over gaat
causal theory: je hoeft alleen voldoende kennis te hebben van de ketting van het gebruik van de
naam, niet van de referent
count nouns: telbare naamwoorden
mass nouns: niet- telbare naamwoorden
kwantor/quantifier: een woordje dat een mass noun toch soort van telbaar kan maken, door
hoeveelheid te beschrijven, zoals alle
definiet: bepaald, met lidwoord de of het of aanwijzend voornaamwoord. Vereist context, want de
referent moet uniek vast te stellen zijn
indefiniet: onbepaald, met lidwoord een. Vereist geen context, geeft aan dat de precieze referent
niet van belang is
distributief: je focust op de individuele leden van de groep, de leden van de Staten-Generaal
collectief: je kijkt naar de groep als geheel, de Staten-Generaal
soortnamen/natural kinds: namen met als referent een soort, hebben een arbitraire relatie tot de
soort waaraan ze refereren
constante verwijzing: de referent kan niet veranderen, zoals bij de Eiffeltoren
variabele verwijzing: de referent is contextafhankelijk, zoals ik
deixis: referentie door middel van een uitdrukking (deiktisch element) waarvan de interpretatie
afhankelijk is van de situatie. Deiktische elementen kan je alleen begrijpen in de context van de
uiting.
extension of an expression/denotatum: de set van mogelijke referenten van iets
model: verzameling objecten en relaties tussen die objecten waar je het over kunt hebben
subset: deelverzameling
doorsnede: subset van een verzameling
vereniging: verzameling, meerdere subsets samen
toewijzingsfunctie: functie waardoor je met een bepaald woord een bepaald object (of een
verzameling objecten) kunt selecteren om het over te hebben. Hiermee geef je een object dus een
naam, of in de logica één enkele letter. De toewijzingsfunctie is de procedure waarmee je bepaalt
welke entiteit welke letter krijgt
paralinguïstische informatie: informatie die niet in taal zelf zit, zoals idiolect, intonatie
necessary conditions: noodzakelijke condities, beschrijven wat nodig is om een bepaald iets te zijn
sufficient conditions: genoegende condities, beschrijven de hoeveelheid condities waaraan iets moet
voldoen om een bepaald iets te zijn
prototype: een model van een concept, een ‘typisch voorbeeld’
, exemplar: herinnering aan prototype in de wereld
frames/idealized cognitive models: theorieën over de wereld, die cultuurafhankelijk zijn.
conceptuele hiërarchie: er zijn verschillende betekenislevels (superordinate/optimaal (meubel),
basic (stoel), subordinate (rookstoel))
ostensive definition: we komen aan concepten door voorbeelden in de wereld (ostension= ’defining
by example’)
linguïstische relativiteit: taal beperkt cognitie en hoe je concepten indeelt in je hoofd
Sapir-Whorf hypothese: De manier waarop we naar de werkelijkheid kijken wordt medebepaald
door onze cultuur en onze taal. Talige categorieën spelen een directe rol in cognitie.
oriëntatie-experiment: experiment bij de Sapir-Whorfhypothese om de ruimtelijke oriëntatie van
talen te bepalen en bv. onderscheid te maken tussen absolute en egocentrische oriëntatie
language of thought-hypothese: denken en spreken worden op een ander level van representatie
gezet
mentalese: naam die aan de cognitieve taal wordt gegeven
linguïstisch solipsisme: Het slechts focussen op betekenissen binnen een bepaalde taal
objectivisme: objectieve, correcte kennis van de werkelijkheid is bereikbaar en komt voort uit het
correct categoriseren van de wereld
mentaal-constructivisme: we kunnen nooit neutraal waarnemen, en het indelen van woorden kan
dus ook niet op een objectieve manier
Semantic externalism: betekenis kan in de buitenwereld zitten en is dus niet alleen cognitief
h3
lexicale semantiek: houdt zich bezig met woordbetekenis en de vragen: Wat is een woord? Kunnen
we de betekenissen van woorden vastpinnen? Wat voor relaties bestaan er tussen
woordbetekenissen? Bestaan er universele woordbetekenissen?
Structuralisme: een woord niet alleen in verbinding met andere aanwezige woorden, maar ook met
gerelateerde, afwezige woorden (in de vorm van vocabulaire links of semantische kenmerken)
logical words: woorden als niet, en, of. Deze verwijzen nergens naar en wat de context ook is, de
betekenis blijft gelijk
cognitief vs. Lexicaal (betekenis): betekenis in ons hoofd vs. Betekenis zoals het in het woordenboek
staat. Cognitieve betekenis is voorspelbaar, lexicale niet.
Lexicon=lijst van alle woorden in een taal
Lemma=ingang in het lexicon (trefwoord in woordenboek)
Lexeem/semantisch woord: kleinste zelfstandige betekeniseenheid, hoeft niet op zichzelf te staan
Woord= zelfstandige betekenisdragende eenheid
minimaal vrije vorm: de kleinste onafhankelijke spraakeenheid, een woord
orthografische woorden: geschreven woorden, gescheiden door een typografische ruimte
compositie: samenstelling
derivatie: afleiding
inflectie: verbuiging
lexical entry: een opsomming van de relevante eigenschappen van een woord, zoals je hem in een
woordenboek zou vinden. Deze kan verschillende lexemen of senses bevatten, als het woord dat
gedefinieerd wordt verschillende lexemen of senses heeft
collocatie en fixed expressions: de neiging van woorden om herhaaldelijk samen voor te komen
idioom: gefossiliseerde uitdrukking waarin de afzonderlijke woordbetekenissen verloren zijn gegaan