Jeugd & Recht
Literatuur
Week 40
Aanpassing afstammings- en gezagsrecht gewenst voor
ongehuwd samenwonende ouders
Er worden steeds minder kinderen tijdens het huwelijk van hun ouders
geboren. Twee vraagstukken binnen het familierecht bij de relatie tussen
ouders en kinderen:
- Afstamming: regelt wie de juridische ouders zijn van een kind
o Naamrecht
o Erfrecht
o Nationaliteitsrecht
- Gezag: wie de opvoedverantwoordelijkheid hebben voor een
minderjarig kind
Een tijd geleden bestonden deze wetten alleen voor kinderen ontstaan uit
een huwelijk. Het afstammingsrecht heeft lange tijd een belangrijke rol
vervuld bij het in stand houden van morele opvattingen door een scherp
onderscheid te maken tussen kinderen geboren binnen het huwelijk en
buiten het huwelijk en kinderen geboren uit overspel en incest. Het
afstammingsrecht bepaalde bijvoorbeeld dat voor deze laatste groep
kinderen geen afstammingsband met hun vader en moeder ontstond; zij
hadden dus een rechteloze positie. Ook de positie van kinderen buiten het
huwelijk geboren (maar zonder incest of overspel) was aanmerkelijk
slechter dan die van huwelijkse kinderen.
Situatie nu:
- Kind geboren altijd moeder
- Kind geboren huwelijk/geregistreerd partnerschap altijd vader
- Kind geboren ongehuwd/niet geregistreerd vader door
erkenning toestemming moeder bij kind <16 jaar gezag laten
aantekenen gezamenlijk gezag met toestemming moeder
o Hebben ouders eenmaal gezamenlijk gezag, dan blijft dat
doorlopen, ook als de ouders uit elkaar gaan. Dat geldt of ze
nu getrouwd waren, een geregistreerd partnerschap hadden,
of geen van beide.
Doel:
- In de eerste plaats worden in het afstammings- en gezagsrecht
verantwoordelijkheden geregeld: duidelijk is welke volwassenen de
verantwoordelijkheid dragen voor afhankelijke kinderen.
o Verantwoordelijkheidsbeginsel
- Het beschermingsbeginsel speelt aldus in de tweede plaats een
grote rol, omdat kinderen bij hun geboorte zelf geen
verantwoordelijkheid kunnen dragen. Het beschermen van kinderen
– in het belang van het kind – is hierbij essentieel.
, o Beschermingsbeginsel
- Dit draagt in de derde plaats bij aan het doel van dit rechtsterrein
om conflicten tussen de ouders te voorkomen.
Problemen
10% van de kinderen heeft een jaar na de geboorte nog geen vader.
Erkenning wordt dus niet in alle gevallen meteen gedaan. Uit de
rechtspraak kunnen we afleiden dat in een deel van deze gevallen tussen
de ouders een conflict ontstaat over de afstamming.
Het gaat hierbij vaak om conflicten rondom een scheiding van een
samenlevend stel. Zolang de relatie van de ouders goed is, is die
rechtspositie van de ouders ten opzichte van het kind in feite niet relevant
voor de dagelijkse gang van zaken. Voor de moeder zijn er ook na
scheiding geen problemen, omdat ze automatisch moeder is. Het
probleem doet zich voor bij de mannen, die bij de scheiding nog geen
juridisch vader zijn, omdat toestemming van de moeder vereist is voor de
erkenning. Weigert de moeder toestemming te geven, dan moet de man
naar de rechter stappen, die in standaardgevallen de toestemming alsnog
geeft.
Problemen gezagsrecht
Het tweede onderwerp bij de ouder-kindrelatie is het functioneren van het
gezagsrecht. Gezag gaat niet over de vraag wie de juridische ouder is,
maar wie opvoedverantwoordelijkheid voor het kind (mogen en moeten)
hebben. De (ongehuwde) moeder heeft automatisch gezag over het kind.
Als de ongehuwde vader gezag wil krijgen, moet hij het kind eerst erkend
hebben.
Als alleen de moeder het gezag heeft over het kind, omdat de ouders
geen gezamenlijk gezag hebben laten aantekenen, kan de vader namelijk
naar de rechter gaan en alsnog om gezamenlijk gezag vragen of, minder
gebruikelijk, om eenhoofdig gezag, dus gezag voor hem in plaats van
gezag door de moeder (art. 1:253c BW). Het kan gaan om vaders die het
kind tijdens de relatie erkend hebben, maar daarna het gezag niet
geregeld hebben, en om vaders die ook de erkenning nog niet hebben
verricht op het moment dat de relatie met de moeder stukloopt. Deze
laatste groep vaders moet eerst toestemming voor erkenning krijgen en
kan dan een verzoek tot gezamenlijk gezag doen.
De hoofdregel is dus dat ouders gezamenlijk gezag uitoefenen, ook als
hun relatie voorbij is. Er lijkt dus wel sprake van een probleem, omdat er
deels onnodige conflicten aan de rechter worden voorgelegd, die het
begin markeren van de jaren waarin de ouders nog wel ouders zijn, maar
geen partner meer. Dat is geen fraai begin.
Gelijkheid als probleem
Een potentieel juridisch probleem bij zowel het afstammings- als het
gezagsrecht is dat de rechtspositie van een ongehuwde moeder en
,ongehuwde vader niet gelijk zijn. De rollen van moeders en vaders zijn op
groepsniveau ook niet gelijk, zeker niet in Nederland, waar betaalde
arbeid en zorg scheef verdeeld zijn, maar of, en zo ja, welke
consequenties dat moet hebben voor het afstammings- en gezagsrecht, is
geen uitgemaakte zaak. De tendens lijkt te zijn dat er geen verschillen
zouden moeten zijn en dat empirisch bestaande verschillen tussen vaders
en moeders geen rol spelen.
Betere doelen
De vraag of het afstammings- en gezagsrecht functioneren, lijkt aldus met
een voorzichtig ja te moeten worden beantwoord; voorzichtig, omdat er te
weinig empirische gegevens zijn om daadwerkelijk een goed beeld te
krijgen. Vervolgens kan de vraag worden gesteld of beide rechtsgebieden
nog beter zouden kunnen voldoen aan de doelen waarvoor ze in het leven
geroepen zijn. Daarop lijkt het antwoord, evenzeer voorzichtig, ja te zijn.
Als de regel zou zijn dat alle vaders die ongehuwd samenwonen met de
moeder automatisch juridisch vader worden en automatisch gezamenlijk
gezag krijgen, heeft dit namelijk een aantal voordelen en weinig nadelen.
In de eerste plaats is het nog laagdrempeliger dan nu, omdat de ouders
helemaal niets hoeven te doen. Gemak dient de mens en het is niet nodig
om hindernissen op te werpen, als daar geen goede reden voor is. Een
tweede voordeel is dat een dergelijke regeling het afstammings- en
gezagsrecht laat aansluiten bij een veelvoorkomende situatie. Daarmee is
de rechtspositie van de betrokkenen, waaronder met name die van het
kind, helder en ontstaat bij scheiding geen conflict over de vraag of de
vader het kind mag erkennen of gezag mag krijgen. Dat is aldus het derde
voordeel: een lager conflictpotentieel doordat de mogelijkheid die het
huidige recht nu biedt aan de moeder om niet mee te werken, betekent
dat er op voorhand al conflictmogelijkheden zijn.
Oplossing
Een oplossing zou kunnen zijn om voor een dubbele aanknoping te kiezen.
Daarbij zouden de automatische rechtsgevolgen alleen gelden als de man
die geboorteaangifte van het kind doet op hetzelfde adres in de
Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven staat als de moeder. Bij de
geboorteaangifte worden de gegevens geregistreerd van de man die
aangifte van de geboorte doet. De ambtenaar gaat na of deze man op
hetzelfde adres als de moeder is ingeschreven in de BRP. Als dat zo is,
wordt deze man van rechtswege vader van het kind, zonder dat daaraan
een erkenning te pas komt. Ook heeft hij vanaf de geboorte gezamenlijk
het gezag met de moeder, zonder dat daarvoor extra stappen nodig zijn.
Door het van rechtswege verbinden van afstamming en gezag voor de
vader aan het ongehuwd samenwonen met de moeder wordt de positie
van kind en vader beter beschermd. Het is in het belang van alle
betrokkenen – ook van de moeder – dat een dergelijke regeling conflicten
over deze onderwerpen voorkomt, omdat op voorhand al helder is hoe het
juridisch geregeld is en de positie van het kind en de vader minder
afhankelijk van de moeder is. Daarnaast maakt dit het voor de almaar
groeiende groep ongehuwd samenwonende ouders makkelijker om met
, alleen de geboorteaangifte beide aspecten goed te regelen. Door
aanknoping aan geboorteaangifte en registratie op hetzelfde woonadres in
de BRP worden de ongehuwd samenwonende ouders goed afgebakend.
Op die manier zou het recht de maatschappij nog beter weerspiegelen.
De uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens
Wat moet de staat doen als een omgangsregeling niet werkt?
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Drieling geboren in 1996, in 2003: scheiding
2 x /week contact en vakanties tot 2006, tot 2008 geen contact
omdat de kinderen geen contact zouden willen met hun vader.
2006: vader vraagt omgangsregeling; psychiaters rapporteren angst
voor hun vader; contact onder toezicht moet plaatsvinden, gericht
op het opbouwen van vertrouwen + therapie voor moeder en vader.
In 2009 beveelt de rechtbank tijdelijke schorsing van het contact.
Kindercentrum organiseert contact, maar het werk niet;
verschillende zaken bij de rechter, maar er is geen contact tot 2011;
familietherapie start niet omdat de moeder en kinderen niet willen
meewerken; rechtbank: contact definitief stoppen.
Klacht van de vader: schending van art. 8 Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens – recht op familieleven, omdat hij geen
contact heeft met zijn kinderen
EHRM: Schending van art. 8. De staat had meer moeten doen om te
zorgen dat de omgangsregeling zou werken, juist wanneer er geen
sprake is van medewerking. Familiecentrum heeft onvoldoende
gedaan. Rechter moet alle autoriteiten bekijken, ook het
familiecentrum. No fair balance tussen family life vader en andere
belangen.
Week 41
The role of social work in juvenile justice: international experiences (76-96)
- The notion of parens patriae was dominant: all parties involved
acted in the best interests of the child
- The proportionality principle was rejected: the interests of the
individual child were dominant in the decision-making
- Treatment was favoured over punishment: this led to development
of diversionary measures
- Proceedings were informal and children were given less procedural
safeguards compared to adult suspects.
As will be shown below, diversion has led to an enormous growth of
interventions –such as community service– and nowhere else has
detention on remand been (and still is) applied on such a large scale as in
the Netherlands.
Nowadays, the Child Protection Agency has taken over the directive
function the judge had in the past and has the responsibility to manage
juvenile justice cases together with the public prosecution service. The