ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE UvA | 1
Samenvatting ontwikkelingspsychologie
(2019-2020)
Inhoudsopgave
WEEK 1
HC1: Inleiding tot ontwikkelingspsychologie
- LCC 1 + Deel 1 GP
HC2: Gedragsgenetica
- LCC 2 (vanaf pagina 58) + Extra tekst: gedragsgenetica
WEEK 2
HC3: Evolutie en cultuur
- LCC 2 (pagina 49-58) + Extra tekst: evolutionaire psychologie
HC4: Klassieke leertheorieën
- LCC 4 + GP 7
WEEK 3
HC5: Prenatale ontwikkeling
- LCC 3
HC6: Piaget 1
- LCC 5 + GP 10 (tot pagina 306)
WEEK 4
HC7: Gehechtheid en sociaal leren
- LCC 6 + GP 6 + GP 8
HC8: Theory of Mind en Piaget 2
- LCC 8 + LCC 11
WEEK 5
HC9: Temperament en taal
- LCC 6 + LCC 7 + LCC over temperament en zelfregulatie
HC10: Vygotsky en morele ontwikkeling
- LCC 9 + LCC 13 + GP 9 + GP 11
WEEK 6
HC11: Motorische en zintuigelijke ontwikkeling
- LCC over motorische en zintuigelijke ontwikkeling
, ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE UvA | 2
HC1: Inleiding tot ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingswetenschap (developmental science)
Developmental science is een interdisciplinair vakgebied dat zich richt op de veranderingen
die kinderen ondergaan vanaf de geboorte. Het heeft twee doelen:
1) De biologische en culturele basisprocessen begrijpen die de complexiteit van de
menselijke ontwikkeling verklaren.
2) Manieren bedenken om de gezondheid en het welzijn van kinderen te beschermen.
Developmentalists verdelen de tijd tussen geboorte en volwassenheid in vijf periodes:
PERIODEN LEEFTIJD VANAF...
Prenatale periode Conceptie
Babytijd Geboorte
Vroege kindertijd 24-30 maanden
Kindertijd 5-7 jaar
Adolescentie 11-12 jaar
De veranderingen van kinderen worden bekeken aan de hand van verschillende domeinen:
sociaal, emotioneel, cognitief en lichamelijk.
De ontwikkeling van kinderen wordt diepgaand gevormd door de context waarin ze leven,
waaronder fysieke omgevingen, culturele overtuigingen en gebruiken, gezinnen en
leeftijdsgenoten, buurten en gemeenschappen en instellingen zoals scholen en overheden.
- Historisch gezien wordt er ook vanuit een context gekeken: speeltuinen waren
voorheen voor fysieke ontwikkeling (de motorische ontwikkeling). Later werd hier
een sociale functie aan toegevoegd, waarbij nieuwe dingen ontdekken en het
stimuleren van creativiteit centraal stonden.
Overtuigingen over kinderen door de jaren heen
I. De Middeleeuwen (476-1453)
Philippe Arieś schreef het boek Centuries of Childhood over hoe kinderen werden
afgebeeld in kunst. Hij ondervond dat kinderen werden gezien als
miniatuurvolwassenen.
, ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE UvA | 3
○ Preformationisme: de overtuiging dat volwassen capaciteiten, verlangens,
interesses en emoties aanwezig zijn in de vroege kinderjaren.
➔ Door de ontdekking van de microscoop werd dit idee versterkt, want het
vergroten van sperma zorgde ervoor dat het beeld werd gecreëerd dat elke
zaadcel een miniatuurpersoon bevatte.
II. De protestantse hervorming (16e eeuw)
Kinderen worden gezien als zondige wezens, wiens ongehoorzame daden een harde
behandeling vereisten ➔ puritanisme (persoonlijke relatie met God en het geloof).
Zonden konden niet worden weggewassen, zoals in de Middeleeuwen werd gedacht,
maar was alleen mogelijk door gehoorzaming aan autoriteit. Het gevolg waren
strengere opvoedingspraktijken.
○ Deze ideeën blijven nog honderden jaren ontstaan, ontdekt Marha
Wolfenstein. Masturbatie en duimzuigen waren van bijzonder belang, omdat
het ging om 'gevaarlijke genoegens' die 'gemakkelijk ongecontroleerd konden
groeien'.
III. De industriële revolutie (19e eeuw)
De industrialisatie brengt die belangrijke verandering met zich mee:
1. Een verschuiving van overwegend landelijke naar meer stedelijke
leefomstandigheden, waarbij kinderen of naar school gingen of fabriekswerk
deden in plaats van gezinslandbouwwerk.
2. Een daling van het geboortecijfer, waardoor de gezinsrelatie veranderde tussen
ouders en hun kinderen en tussen broers en zussen.
3. Een daling van het sterftecijfer onder kinderen, ook met gevolgen voor de
familierelaties.
➔ Darwins evolutietheorie (The Origin of Species) wekte wetenschappelijke interesse
in kinderen; in het begin van de twintigste eeuw wordt developmental science erkend.
Rond 1800 kwam er een jongen, die Victor werd genoemd, naar de Franse stad Aveyron. Hij
was geïsoleerd geraakt van de samenleving. JeanMarc Itard nam de jongen onder zijn hoede
om te onderzoeken wat de invloed is van omgeving op ontwikkeling, maar na vijf jaar vond
hij de ontwikkeling van de jongen niet voldoende en stopte hij het onderzoek.
Vier fundamentele kwesties:
1) Bronnen van ontwikkeling: hoe werken natuur en opvoeding (nature) samen om
ontwikkeling te produceren?
, ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE UvA | 4
○ Nature: invloed van genetische gestuurde biologische aanleg van het individu.
○ Nurture: invloed van de sociale en culturele omgeving op het individu.
2) Plasticiteit: in welke mate en onder welke voorwaarden staat ontwikkeling open voor
verandering en interventie?
○ Kritieke periode: een periode waarin een specifieke gebeurtenis of
ontwikkeling moet plaatsvinden om de ontwikkeling normaal te laten verlopen
➔ bijvoorbeeld de ganzen van Lorenz, die bij geboorte hem als moeder zagen.
○ Sensitieve periode: een periode in de ontwikkeling waarin een bepaalde
gebeurtenis of ervaring een groot effect heeft ➔ taalontwikkeling bij mensen.
3) Continuïteit / discontinuïteit in hoeverre bestaat ontwikkeling uit de geleidelijke
accumulatie van kleine veranderingen, en in hoeverre gaat het om abrupte
transformaties of fasen?
○ Continu: kwantitatieve verandering, bijvoorbeeld in grootte, frequentie en
hoeveelheid. Denk aan de toename van lengte.
○ Discontinu: kwalitatieve verandering, bijvoorbeeld in aard of uiterlijk van
gedrag. Denk aan de ontwikkeling van kruipen naar lopen. Kenmerken van
een discontinue stadium zijn:
● Kwalitatieve verandering;
● Relatief korte tijd;
● Verandering van meerdere aspecten van ontwikkeling (lichamelijk,
cognitief, sociaal en emotioneel);
● Veranderingen moeten een samenhangend patroon vormen.
4) Individuele verschillen: welke combinatie van natuur en opvoeding maakt
individuen anders van elkaar? In hoeverre zijn individuele kenmerken stabiel?
The grand theories
Deze perspectieven zijn 'groots', niet alleen omdat ze de basis hebben gelegd voor de
moderne ontwikkelingstheorieën die erop volgden, maar ook omdat ze een 'groots' bereik
hebben, die elk een prachtig overzicht bieden van verschillende ontwikkelingsdomeinen.
- Psychodynamische theorieën: onderzoekende invloed van universele biologische
driften en levenservaringen op ontwikkelingsstadia.
○ Freud: psychoseksuele stadia worden geassocieerd met de veranderende focus
van de libido (biologische driften).
, ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE UvA | 5
○ Erikson: psychosociale fasen worden geassocieerd met taken of crises die
worden gevormd door sociale en culturele factoren.
- Gedragstheorieën, die zich richten op ontwikkeling door leren, benadrukken
gedragsveranderingen die voortvloeien uit de vorming van associaties tussen gedrag
en de gevolgen daarvan.
- Constructivistische theorie van Piaget, waarin kinderen, actief hun eigen
werkelijkheid construeren, gebaseerd op hun eigen ervaringen, met als gevolg de
cognitieve ontwikkeling.
- Sociaal-culturele theorie van Vygotsky, die zich richt op de rol van cultuur in
ontwikkeling en op kinderen die leren door fijn afgestemde interacties met meer
competente anderen.
Invloedrijke moderne ontwikkelingstheorieën zijn onder meer:
- Evolutionaire theorieën, die kijken hoe menselijke kenmerken bijdragen aan het
overleven van de soort en hoe ons evolutionaire verleden de individuele ontwikkeling
beïnvloedt ➔ kijkt naar het gedrag.
- Sociale leertheorieën, die zich, net als gedragstheorieën, concentreren op het leren
van associaties tussen gedragingen en hun gevolgen, maar de nadruk leggen op leren
dat plaatsvindt door observatie van en interactie met anderen.
- Informatieverwerkingstheorieën, die met behulp van computer analogieën kijken
naar hoe kinderen informatie op steeds efficiëntere manieren verwerken, opslaan,
organiseren, ophalen en manipuleren.
○ Informatieverwerking in het brein en geheugen.
- Systeemtheorieën:
○ Dynamische systeemtheorie: richt zich op de ontwikkeling van nieuwe
gedragssystemen uit de interactie van minder complexe delen.
○ Ecologische systeemtheorie: richt zich op de organisatie van de
omgevingscontexten waarin kinderen zich ontwikkelen.
De theorie van Bronfenbrenner kent een ecologisch model. Hij omschrijft de omgeving van
een adolescent als een soort ui met vijf lagen. Elke laag heeft een verschillende invloed op de
ontwikkeling van een adolescent. Hoe dichter de laag bij de adolescent staat, hoe meer directe
invloed die laag op de adolescent heeft. Van meest indirecte invloed naar meest directe
invloed:
1) Tijd/chronosysteem: heeft betrekking op de tijd waarin een adolescent leeft en in
welke chronologische volgorde gebeurtenissen in zijn leven zich afspelen.
, ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE UvA | 6
Bijvoorbeeld de eeuw waarin een adolescent leeft en wat
dit zegt over de maatschappij.
2) Macrosysteem: heeft te maken met de maatschappij en de
cultuur waarin een adolescent opgroeit. Bijvoorbeeld het
land waarin een adolescent leeft en de rechten.
3) Exosysteem: bestaat uit zaken waar de adolescent zelf
totaal geen invloed op heeft, maar die wel veel directe
invloed hebben op hem en zijn ontwikkeling. Bijvoorbeeld
het beroep van de ouders van een adolescent.
4) Mesosysteem: draait om hoe de directe en indirecte
contacten van een adolescent contact met elkaar hebben.
Bijvoorbeeld hoe de ouders en de leraren van een adolescent met elkaar omgaan.
5) Microsysteem: wordt gevormd door de directe contacten die het meeste directe
contact en invloed op de adolescent hebben. Bijvoorbeeld ouders en vrienden.
Typen ontwikkelingspsychologisch onderzoek
1) Fundamenteel onderzoek: kennis opdoen.
2) Toegepast onderzoek: toetsbaarheid van de resultaten; praktische problemen
onderzoeken.
3) Actie onderzoek: oplossingen zoeken sociale veranderingen; beleid beïnvloeden.
Een theorie is gekleurd door aannames en uitgangspunten. Drie soorten theorieën:
I. Endogene theorieën
Endogene factoren zijn interne factoren/interne invloeden. De nadruk wordt gelegd op
de interne aard van het organisme, met name de innerlijke werkingen, waarvan wordt
aangenomen dat ze de menselijke ontwikkeling veroorzaken.
○ Het rationalisme is het filosofische antecedent van het endogene paradigma.
○ Theorieën in het endogene paradigma zien ontwikkeling meestal als een
ontwikkeling van vaste patronen die relatief ongevoelig zijn voor
omgevingscondities.
○ Ontwikkelingsmijlpalen en stadia zijn vooraf bepaald; dat wil zeggen, stadia
en gespecialiseerd leren zijn van nature bepaald, zoals bijvoorbeeld gebeurt
met inprenting.
○ Freuds psychoanalyse is het beste voorbeeld, omdat het zijn theorie van
infantiele seksualiteit stadia beschrijft, waarvan de timing, reikwijdte, duur en
volgorde strikt worden bepaald door rijping, door een biologisch proces.
, ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE UvA | 7
○ Bowlbys gehechtheidstheorie stelt dat sensitiviteit (= veilige haven creëren
voor kind, netjes reageren op gedrag van het kind) van de ouder belangrijk is
voor een veilige gehechtheid. Gaat uit van het interne vermogen (= endogeen).
II. Exogene theorieën
Exo = van buiten en genesis = oorsprong en ontwikkeling. Exogene factoren zijn
externe factoren/externe invloeden.
○ De biologische blauwdruk wordt gezien als een kneedbaar plan van
mogelijkheden in plaats van noodzakelijkheden. De omgeving heeft dus een
grote invloed op de ontwikkeling.
○ B. F. Skinner’s theorie van operante conditionering en de sociale cognitieve
theorie van Albert Bandura zijn goede voorbeelden van het exogene
perspectief en zij stellen respectievelijk versterking en observationeel leren
voor als ontwikkelingsmechanismen.
III. Constructivistische theorieën
Constructivistische theorieën beschrijven het verloop en de constitutieve
eigenschappen van ontwikkeling, als aanpassing aan en interactie met de externe
wereld.
○ Constructivisme is het psychologische equivalent van chemische synthese. Net
als chemie worden nieuwe kenmerken gecreëerd wanneer individuen op hun
omgeving inwerken.
○ Mensen verzinnen kennis en hun uitvindingen worden geleidelijk aangepast
aan de realiteit.
○ De theorieën van Jean Piaget en Lawrence Kohlberg zijn relatief pure
voorbeelden van constructivistische
theorieën. Elk stelt dat ontwikkeling
een natuurlijk gevolg is van het
oplossen van problemen.
HC2: Gedragsgenetica
Menselijke reproductie
Mensen reproduceren door seksuele voortplanting:
de 23 chromosomen in de eicel van de moeder en de
23 chromosomen in het sperma van de vader worden
gecombineerd bij de conceptie, wanneer eicel en