Week 1
De student kan:
De onderverdeling, de kenmerken en de uitgangspunten van het
socialezekerheidsstelsel in Nederland benoemen;
Onderverdeling socialezekerheidsstelsel
- Volksverzekering
- Werknemersverzekering
- Sociale voorzieningen
Gezamenlijke kenmerken
- Kring van verzekerden → Wie heeft er recht op deze uitkering?
- Financiering → Wie betaalt deze verzekering?
- Uitvoering → Wie voert deze regeling uit?
- Voorwaarden → Onder welke voorwaarden kom je in aanmerking?
Kenmerken werknemersverzekeringen
- Bij een werknemersverzekering zijn werknemers verzekerd. In de regel zijn dat
personen die op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn. Zij zijn verplicht
verzekerd. Daarbij geldt het territorialiteitsbeginsel. Een persoon die in belgië woont
maar in Nederland werkt, is verzekerd voor de Nederlandse
werknemersverzekeringen.
- De financiering gebeurt doordat werknemers en/of werkgevers de premie, gebaseerd
op het loon van de werknemer, betalen.
- De uitvoering geschiedt door het UWV
- In het algemeen is de hoogte van de uitkering afgeleid van het dagloon
(loongerelateerd). Het dagloon is meestal het in het afgelopen jaar gemiddeld per
dag verdiende salaris tot het maximumdagloon. Er is dus een directe koppeling
tussen de hoogte van het salaris en de te ontvangen uitkering. De uitkering betreft
een individuele uitkering en houdt dan ook geen rekening met het feit dat de
uitkeringsgerechtigde een vermogen heeft, dan wel een partner met inkomen of
vermogen. Anders gezegd: de werknemersverzekeringen kennen geen partner
inkomenstoetsen geen vermogenstoets.
- De loongerelateerde uitkering is in duur beperkt en meestal afhankelijk van het
arbeidsverleden (WW, WGA-uitkering op grond van de Wet WIA).
Kenmerken volksverzekeringen
- Bij een volksverzekering zijn alle ingezetenen van rechtswege verzekerd. Voor de
AOW geldt bovendien een opbouwsysteem: voor ieder jaar dat men vanaf de
16-jarige leeftijd in Nederland woont, is de opbouw 2%. Voor de Zvw geldt in die zin
een afwijkende regeling, dat niet alle ingezeten verplicht verzekerd zijn, maar voor
iedere ingezetene de verplichting bestaat een (private) verzekeringsovereenkomst af
te sluiten.
, - Volksverzekeringen worden gefinancierd door iedereen die inkomstenbelasting
betaalt. Werkt men in loondienst, dan gebeurt dit door middel van de zogeheten
loonheffing op het inkomen. Werkt men als zelfstandige, bijvoorbeeld als zzp’er, dan
krijgt men van de Belastingdienst een aanslag over het inkomen.
- De uitvoering is in handen van de Sociale Verzekeringsbank (AOW, Anw), de
zorgkantoren (Wlz) en de zorgverzekeraars (Zvw).
- In het algemeen is de hoogte van de uitkering gerelateerd aan het minimumloon
(AOW, Anw). Ook volksverzekeringen verschaffen een individuele uitkering (geen
partner inkomens- en vermogenstoets), maar op dit uitgangspunt bestaan wel
belangrijke uitzonderingen. In de desbetreffende hoofdstukken wordt daar op
ingegaan.
- De duur is, in tegenstelling tot de werknemersverzekering, niet afhankelijk van het
arbeidsverleden. Het AOW-pensioen duurt bijvoorbeeld voort tot aan de datum van
overlijden, ongeacht het aantal gewerkte jaren.
Kenmerken sociale voorzieningen
- Rechthebbende is iedere Nederlander en tevens de niet-Nederlander die hier
rechtmatig verblijft.
- De uitvoering is meestal in handen van de gemeente (Pw, IOAW, Wmo), vaak door
een aparte afdeling Sociale zaken of een gemeentelijke sociale dienst (Dienst Werk
en Inkomen). Ook het UWV en de SVB voeren een of meer sociale voorziening uit:
het UWV de TW en de Wajong, en de SVB de AKW.
- Een sociale voorziening wordt betaald uit de algemene middelen
(belastingopbrengsten). Om die reden is de AKW dan ook een sociale voorziening,
hoewel deze wet kenmerken heeft van een volksverzekering,met name op grond van
verzekerden.
- De hoogte van een sociale voorziening is meestal gerelateerd aan het minimumloon
en afhankelijk van de leefsituatie (gezin of alleenstaand, alleenwonend of niet). Zo
kent de belangrijkste sociale voorziening, een uitkering op grond van de Pw, een
(partner) inkomens- en vermogenstoets. De bijstand wordt daarom ook wel een
minimumbehoefte regeling genoemd: de uitkering komt pas in beeld als binnen het
gezin niet voldoende ander inkomen of vermogen aanwezig is. De Wajong
daarentegen is ook een minimumuitkering, maar kent de partner inkomens- en
vermogenstoets niet.
- In het algemeen geldt dat geen recht mag bestaan op een uitkering op grond van
een verzekering. De uitkering op grond van een volksverzekering of
werknemersverzekering gaat voor; die uitkering is dan een zogeheten voorliggende
voorziening.
- De duur is in principe beperkt, namelijk zolang het inkomen onder het sociale
minimum ligt (Pw) of bijvoorbeeld behoefte bestaat aan een voorziening op grond
van de Wmo.
Uitgangspunten
- Solidariteit → Gezamenlijk dragen van risico’s
- Collectiviteit → Maatschappelijke en politieke bereidheid gezamenlijk bij te dragen
, Benoemen door wie de sociale verzekeringswetten worden uitgevoerd;
De sociale verzekeringen zijn de volksverzekeringen en de werknemersverzekeringen.
Volksverzekeringswetten - uitgevoerd door
- AOW - SVB
- Anw - SVB
- Wlz - Zorgkantoren
- Zvw - Zorgverzekeraars
Werknemersverzekeringen - uitgevoerd door
- WW - UWV
- WAO - UWV
- WIA - UWV
- ZW - UWV
Aan de hand van een casus beoordelen of en wanneer iemand recht heeft op een
werknemers-, volksverzekering en een sociale voorziening;
Werknemersverzekering
Bij een werknemersverzekering zijn werknemers verzekerd. In de regel zijn dat personen die
op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn. Zij zijn verplicht verzekerd. Daarbij
geldt het territorialiteitsbeginsel. Een persoon die in belgië woont maar in Nederland werkt, is
verzekerd voor de Nederlandse werknemersverzekeringen.
Volksverzekering
Bij een volksverzekering zijn alle ingezetenen van rechtswege verzekerd. Voor de AOW
geldt bovendien een opbouwsysteem: voor ieder jaar dat men vanaf de 16-jarige leeftijd in
Nederland woont, is de opbouw 2%. Voor de Zvw geldt in die zin een afwijkende regeling,
dat niet alle ingezeten verplicht verzekerd zijn, maar voor iedere ingezetene de verplichting
bestaat een (private) verzekeringsovereenkomst af te sluiten.
Sociale voorzieningen
Iedere Nederlander die in Nederland woont, maar ook iedere niet-nederlander die een
rechtmatige verblijfsvergunning heeft, heeft recht op een sociale voorziening. De sociale
voorziening is een vangnetregeling: je komt voor een sociale voorziening in aanmerking als
er geen voorliggende voorziening is. Dit betekent als je niet op een ander manier in je
inkomen kunt voorzien dan heb je recht op deze sociale voorziening.
Aan de hand van een casus bepalen of iemand recht heeft op een bijstandsuitkering;
Artikel 19 PW - Voorwaarden bijstandsuitkering
Lid 1:
- Onverminderd paragraaf 2.2
- Heeft de alleenstaande of het gezin
- Recht op algemene bijstand
, a. Als het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm, en
b. Als er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Voorwaarden 1: onverminderd paragraaf 2.2
Onverminderd paragraaf 2.2, dat is de participatiewet.
Als we daarin gaan kijken zien we dat paragraaf 2.2 de artikelen 11 t/m 16 PW omvat.
Artikel 11 PW - Rechthebbenden
Artikel 12 PW - Onderhoudsplicht ouders
Artikel 13 PW - Uitsluiting van de bijstand
Artikel 14 PW - Niet-noodzakelijke kosten
Artikel 15 PW - Voorliggende voorzieningen
Artikel 16 PW - Zeer dringende redenen
Artikel 11 PW - Rechthebbende
Lid 1:
- Je moet Nederlander zijn
- In Nederland woonachtig
- Niet over middelen beschikt
- Om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien
Als je aan deze voorwaarden voldoet dan heb je recht op bijstand van overheidswege.
We zijn dan nog niet klaar met artikel 11 PW. In lid 2 wordt nog een belangrijke uitbreiding
genoemd.
Lid 2:
- Met een Nederlander wordt gelijkgesteld
- Een in Nederland woonachtige vreemdeling
- Die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8 onderdelen a - e en l
van de Vreemdelingenwet 2000
- Met uitzondering van gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, Richtlijn 2004/38 EG
De uitzondering in lid 2 dat gaat over EU onderdanen die in Nederland werken, bijvoorbeeld
Belgen, Duitsers, Spanjaarden etc. Die mogen wel in Nederland werken, maar op grond van
artikel 24 lid 2 van deze richtlijn mogen ze geen beroep doen op de bijstand in het land waar
ze gaan werken. Ze moeten namelijk in hun eigen onderhoud voorzien. Dit betekent dat dit
een belangrijke groep legale vreemdelingen is in nederland, maar die geen recht heeft op
bijstand. Altijd even heel erg belangrijk om dus te kijken waar die legaal verblijvende
vreemdeling vandaan komt en wat hij hier doet.
Artikel 12 PW - Onderhoudsplicht ouders
Lid 1:
- Een persoon van 18, 19 of 20 jaar
- Heeft slechts recht op bijzondere bijstand
- Voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de
bijstandsnorm
, - En hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat:
a. De middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn
b. Hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan
maken
Dit komt natuurlijk regelrecht voort uit boek 1 van het Burgerlijke Wetboek, waarin een
voortgezette onderhoudsplicht geldt van ouders voor hun kinderen tot 21 jaar. Dat betekent
dat als je jonger bent dan 21 jaar dat je geen bijstandsuitkering aan kunt vragen en dat je
naar je ouders toe moet. Tenzij ze daar de middelen niet voor hebben of ze niet mee willen
werken.
Artikel 13 PW - Uitsluiting
Lid 1:
A-H
- Geen recht op bijstand heeft degene:
a. Aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen
b. Die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of maatregel
c. Die zijn militaire of vervangende dienstplicht vervult
d. Die wegens een werkstaking niet deelneemt aan zijn arbeid
e. Die in een kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland
dan wel een aangesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt
buiten Nederland
f. Die jonger is dan 18 jaar
g. Die bijstand vraagt ter aflossing van een schuldenlast en die beschikt over
voldoende middelen om in een noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien
h. Die een uitreiziger is
Zijn we er dan? Nee, er is nog een lid 2 met mensen die ook geen recht op bijstand hebben.
Lid 2:
- Geen recht op bijstand heeft degene:
a. Van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft
b. Die onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 1 onder g WW of die gehuwd
is met een zodanig persoon
c. Die jonger is dan 27 jaar en uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen
en:
a. In verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op
grond van de wet STUFI
b. In verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en
dit onderwijs niet volgt
c. Die jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen
ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen als bedoeld in de
artikelen 9, eerste lid en 55 PW niet wil nakomen.