ET + uitwerking, GLVM H7-8-9 (zonder primaire teksten)
H7
30. De kandidaten kunnen aan de hand van het voorbeeld van de virtuele biotoop uitleggen
dat de moderniteit kan leiden tot sociaal atomisme. Daarbij kunnen zij uitleggen dat
individualisering, rationalisering, vrije markt, de opkomst van de techniek en moderne
instituties onze ervaring van relaties hebben doortrokken.
30. Moderniteit kan leiden tot sociaal atomisme, dwz tot het onvermogen om betekenisvolle
relaties met mensen van vlees en bloed aan te gaan. In een virtuele biotoop bijvoorbeeld
verkeren we in een individuele belevingswereld, afgeschermd van de wereld om ons heen.
Alles lijkt er binnen handbereik: films, muziek, nieuws en relaties, maar de lichamelijke
dimensie in relaties, contact, warmte, liefde, gaat verloren.
We individualiseren dus. De opkomst van techniek heeft met de ontwikkeling van computers
gezorgd voor rationalisering van ons bestaan: met allerlei apps helpt de computer bij de
organisatie van ons denkwerk: plannen, berekenen, communiceren en praten. Communicatie
en financiële afhandeling van zaken voltrekken zich op afstand, algoritmes zorgen voor
selectie van informatie. In moderne instituties zijn medewerkers het contact met de
werkelijkheid totaal kwijtgeraakt; men kent zijn eigen producten niet eens en draagt ook geen
verantwoordelijkheid tegenover cliënten. Op de vrije markt (VM) draait het nog slechts om
een uitwisseling van product x in ruil voor geldbedrag y zonder dat producenten en cliënten
verantwoordelijkheid voor elkaar dragen. (Vroeger was het anders: in het dorp kende je
elkaar en kocht je bij de kruidenier, de bakker en de slager die bij jouw kerk hoorden).
Er zijn overigens ook positieve uitzonderingen: door internet kunnen zich bijvoorbeeld
lotgenootgroepen vormen: een transgender bijvoorbeeld die in een dorp zich geïsoleerd
voelt, kan via internet in contact komen met lotgenoten elders.
31. De kandidaten kunnen de neoklassieke (economische) opvatting over hebzucht en
egoïsme weergeven, uitleggen en beoordelen:
als aanjager van economische ontwikkeling;
als invulling van het goede leven;
als invulling van een bepaalde sociale orde.
31. Hebzucht en egoïsme zijn in de neoklassieke economische opvatting essentieel als
aanjager van economische ontwikkeling en vormen de basis van een goede sociale orde
('the selfish system' van Thomas Hobbes). 'Greed is good'. Als ieder zijn eigenbelang
nastreeft, is dat goed voor de economie. Men doet dan z'n best voor zo goed mogelijke
producten en spant zich in voor een maximale verkoop. Concurrentie is daarbij een extra
prikkel om het nog beter te doen. Voor een invulling van het goede leven (GL) worden de
klassieke hoofdzonden omgekeerd tot neoklassieke deugden: hoogmoed, hebzucht,
genotzucht, jaloezie, vraatzucht bijvoorbeeld en ook ijdelheid (voor de verkoop van
cosmetica!) dragen nu juist bij tot een GL. Het mogen dan wel 'Private Vices' zijn, maar het
zijn nu 'Public Benefits'.
Kritiek hierop bijvoorbeeld van Fukuyama die meent dat vertrouwen de beste basis is voor
een goede economie (bijv. Zalando levert spullen en je mag achteraf betalen; de winkel
vertrouwt de klant en dit maakt dat klanten nog eerder geneigd zijn een bestelling te doen).
32. De kandidaten kunnen het verschil tussen de opvattingen van het communitarisme en
van het liberalisme over het goede leven weergeven. Daarbij kunnen zij:
aan de hand van het onderscheid tussen ‘dunne moraal’ en ‘dikke moraal’ de kritiek van het
communitarisme op het liberale mensbegrip uitleggen;
beargumenteren dat de tegenstelling tussen de opvattingen van liberalisme en
communitarisme over het goede leven vanuit een deugdethische benadering kan worden
gerelativeerd.
, 32. Als het om GL gaat, legt het communitarisme nadruk op het leven in een gemeenschap,
het liberalisme op de rechten van het vrije individu. Communitaristische kritiek op het
liberalisme aan de hand van het onderscheid tussen dikke en dunne moraal luidt: een moraal
is dun als die slechts inhoudt dat men moet leven en laten leven, dwz elkaar zoveel mogelijk
vrijlaten; een moraal is dik als men daarin een idee heeft over het belang van de
gemeenschap en de specifieke zeden (dwz gewoonten en gebruiken) daarin (bijv. iedereen
moet in NL Nederlands kennen om goed deel te kunnen nemen aan de samenleving; of:
voor overheidsfuncties geldt een maximumsalaris ('Balkenendenorm').
Vanuit een deugdethische opvatting kan men de tegenstelling tussen communitarisme en
liberalisme relativeren: ook communitaristen willen een waarborging van individuele rechten
en bescherming van persoonlijke vrijheden en ook liberalen vinden een gemeenschap
noodzakelijk voor het erkennen en beschermen van individuele vrijheden. De waarheid zit
dus in de praktijk vaak in het midden. Volgens de deugdethiek betekent vorming van een
individu tot een vrij wezen niet dat men leert te doen waar men zelf zin in heeft, maar dat
men goede gewoonten aanleert die men alleen in een gemeenschap kan ontwikkelen.
33. De kandidaten kunnen uitleggen dat MacIntyre het deugdbegrip actualiseert met
behulp van de begrippen practice, internal goods en external goods. Daarbij kunnen zij dit
deugdbegrip toepassen op praktijken zoals sport, bedrijfsleven, media en onderwijs.
33. In de deugdethiek zijn mensen geen individuele subjecten, maar gemeenschapswezens.
MacIntyre actualiseert het deugdbegrip aan de hand van de begrippen:
- practice: samenwerkingsverbanden waarin mensen opereren ten behoeve van een
gemeenschappelijk goed met standaarden van excellentie. In zo'n coöperatieve structuur
vormt men zich ook als individu met een eigen identiteit. Moed, eerlijkheid, rechtvaardigheid
en kennis van zaken zijn daarin belangrijke deugden;
- internal goods zijn de dingen die men samen in de practice zo goed mogelijk met deugden
en kwaliteitsstandaarden ontwikkelt, bijvoorbeeld in sport (zo goed mogelijk trainen en
presteren op het voetbalveld, maar ook op het schaakbord), bedrijfsleven (bijv. in de bouw of
bankieren), media, onderwijs en gezondheidszorg;
-external goods zijn zaken als macht, genot, geld, aanzien die men moet zien als een
(aangenaam) bijproduct bij of beloning voor een goede practice, maar die daarvan niet het
primaire doel mag zijn.
34. De kandidaten kunnen de opvatting van Hegel uitleggen waarin individuele
(subjectieve) vrijheid niet kan worden verwerkelijkt zonder de specifieke sfeer van
zedelijkheid, die hij ‘burgerlijke maatschappij’ noemt.
34. Volgens Hegel is de burgerlijke maatschappij (= specifieke sfeer van zedelijkheid) nodig
voor realisering van individuele (subjectieve) vrijheid. Een mens staat niet op zichzelf, maar
is lid van een collectief verband. Het goed ligt niet in de goede wil van het individu alleen,
maar in de zedelijkheid met haar instituties, bijv. familie, bedrijf, rechtsstaat. De zedelijkheid
is de ordening van de collectieve sfeer in de vorm van instituties en bijbehorende wijzen van
doen. Die maken onze identiteit en voelen niet eens aan als plichten; bijv. je gaat gekleed
over straat en je drukt daarmee tevens je identiteit uit. Dankzij die zedelijkheid kun je je
individuele vrijheid realiseren. Je maakt deel uit van iets waarin je jezelf herkent. Je hebt
zelfbewustzijn in de wereld; je voelt je erin thuis.
35. De kandidaten kunnen de opvatting van Hegel over Anerkennung als ‘verdubbeling
van ons zelfbewustzijn’ uitleggen met behulp van een voorbeeld en daarmee kritiek leveren
op de atomaire vrijheidsopvatting.
35. Hegel bekritiseert de atomaire vrijheidsopvatting, want je ware vrijheid bestaat pas in
relatie tot de ander en is gelegen in Anerkennung: een erkenning die een verdubbeling van
het zelfbewustzijn inhoudt. Het ik wordt wij en het wij wordt ik. Dit is de geest volgens Hegel.