Aansprakelijkheidsrecht
Jurisprudentielijst
Leereenheid 2
Aansprakelijkheid voor eigen gedrag deel 1: de onrechtmatige
gedraging
HR 10 juni 1910, W. 9038 (Zutphense juffrouw), zoals besproken in nr. 21 van Hartlief e.a. 2024 en in
G.E. van Maanen, ‘Lindenbaum/Cohen’, Ars Aequi 2009/11, p. 778-780.
Inbreuk op een recht en strijd met de rechtsplicht waren vroeger de enige criteria om de
onrechtmatigheid van een gedraging vast te stellen.
Mevrouw De Vries woonde boven een pakhuis waar meneer Nijhof zijn leren pakken had opgeslagen.
In een koude nacht in januari vroor het erg hard waardoor de waterleidingen bevroren en sprongen.
De hoofdkraan bevond zich in de bovenwoning van mevrouw De Vries. Echter, zij weigerde om de kraan
dicht te draaien waardoor meneer De Vries veel schade leed omdat de leren kleding geruïneerd was.
Is het gedrag van mevrouw De Vries onrechtmatig?
De HR oordeelde van niet. Destijds werd het recht en de wet gelijk gesteld. Dit is een legistische
opvatting van het privaatrecht. Dat werd gedurende de tijd steeds meer als onbevredigend ervaren.
HR 31 januari 1919, NJ 1919/161 (Lindenbaum/Cohen), zoals besproken in nr. 22 van Hartlief e.a.
2024 en in G.E. van Maanen, ‘Lindenbaum/Cohen’, Ars Aequi 2009/11, p. 778-780.
De HR ging om. Lindebaum en Cohen hadden beide een drukkerij in Amsterdam. Ze waren
concurrenten. Cohen kocht een bediende van Lindebaum om om zo bedrijfsinformatie te krijgen. Aan
de hand van de offertes van Lindebaum kon Cohen precies onder de prijs gaan zitten. Dit was een geval
van bedrijfsspionage. Lindebaum kwam erachter en vorderde een schadevergoeding van Cohen. De
rechtsvraag was weer: is het gedrag van Cohen onrechtmatig? Cohen handelde niet in strijd met het
recht. Volgens de geldende juridische kaders was er dus geen sprake van onrechtmatigheid. De HR
oordeelde echter van wel. Dit was de grote kentering, normen van ongeschreven recht bepalen dus
mede wat onrechtmatig is. Het zijn opvattingen uit het maatschappelijk verkeer. HR:
“onder onrechtmatige daad is te verstaan een handelen of nalaten, dat òf inbreuk maakt op eens
anders recht, òf in strijd is met des daders rechtsplichtof indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij
tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijk verkeer betaamtten aanzien van eens anders
persoon of goed, terwijl hij door wiens schuld tengevolge dier daad aan een ander schade wordt
toegebracht, tot vergoeding daarvan is verplicht.”
Dit is gecodificeerd in art. 6:162 lid 2 BW.
, HR 5 november 1965, NJ 1966/136 (Kelderluik)
Gevaarzetting “situaties waarin iemand een gevaar voor personen en zaken in het leven roept en niet
de maatschappelijke zorgvuldigheid in acht heeft genomen”. De aangesproken partij zou een
gevaarzettende situatie in het leven hebben geroepen.
In Café de Munt was een werknemer van coca cola die een kelderluik had open laten staan bij het laden
en lossen. Een klant valt hierdoor bij het gaan naar het toilet. De HR oordeelt dat het afhankelijk is van
de omstandigheden of er sprake is van een gevaarzettende situatie. Hierbij wordt er gekeken naar:
▪ De waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste
oplettendheid en zorgvuldigheid bij de ander kan worden verwacht;
▪ De kans dat daaruit ongevallen ontstaan;
▪ De ernst en gevolgen van die ongevallen;
▪ De mate van bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Let op! Vervolgens dient er ook nog te worden getoetst aan het kenbaarheidsvereiste zoals deze tot
stand is gekomen in HR Taxus.
HR 16 februari 1973, NJ 1973/463 (Maas/Willems), zoals besproken in nr. 36 van Hartlief e.a. 2024.
De benadeelde kan geen beroep doen op een wettelijke plicht wanneer hij deze zelf ondermijnd. Maas
berekende vrachtprijzen die in strijd waren met een tarriefbeschikking. Willems, een concurrent, een
andere transporteur, stelde dat Maas hierdoor onrechtmatig jegens hem handelde. De HR zei dat Maas
door schending van de wettelijke plicht niet onrechtmatig had gehandeld jegens Willems omdat
Willems zelf ook de tariefbeschikking niet naleefde. Willems heeft zich door eigen gedrag aan
bescherming van die norm onttrokken. De achterliggende gedachte hierachter is dat de wetgever een
afweging heeft gemaakt van de betrokken belangen en die in de wet heeft neergelegd ter bescherming
van alle betrokkenen. Hierbij heeft de wetgever voorondersteld dat iedereen zich aan de tarieven moet
houden en ook houdt. De achterliggende belangenafweging komt namelijk anders op losse schroeven
te staan.
HR 22 april 1994, NJ 1994/624 (Taxus)
Meneer Hulsbos heeft een omheimd weiland, daarin staan paarden. De buren hebben een taxusstruik
op de afvalhoop in de hoek van hun tuin. De paarden kunnen hierbij en eten van de struik. Vervolgens
gaan de paarden dood. De taxusstruik is namelijk giftig voor hen. De buren wisten dit niet, ze kenden
het gevaar niet. De specifieke kennis over deze struik is niet objectief kenbaar. Er moet sprake zijn van
kenbaarheid van het gevaar. De HR beoordeelde dat de eigenaar dit ook niet behoorde te weten. Het
was dermate onbekend dat men niet mag verwachten dat de persoon het gevaar diende te kennen. Hij
zorgde onbewust voor een gevaarzettende situatie. Dit wordt vaak gebruikt als een verweer. Het
kenbaarheidsvereiste komt voort uit deze casus. (Deze casus heeft betrekking op de 3e
onrechtmatigheidsgrond: de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, specifiek over het gevaltype
gevaarzetting. Zie ook HR Kelderluik).