Hoofdstuk 1: De sociaal werker als Antropoloog
Tentamen, 40 meerkeuzevragen
Leerdoelen van deze week:
● Student begrijpt wat een antropoloog doet en wat het veldwerk inhoudt
● Student begrijpt de overeenkomst tussen een antropoloog en sociaal werker
● Student begrijpt het werkterrein van de moderne culturele antropologie
● Student weet wat het begrip cultuur omhelst
● Student kent de culturele dimensies
● Student begrijpt het principe van het veldwerk en kent onderzoeksmethode
participerende observatie
● Student kan onderscheid maken tussen diversiteit en intersubjectiviteit
● Student kent het begrip sociologische verbeeldingskracht
● Student begrijpt de drie antropologische dimensies van het trainen van
verbeeldingskracht; structureel functionalisme, conflicttheorie en symbolisch
interactionisme
● Student kan vanuit de drie bovenstaande posities naar een sociaal vraagstuk kijken
,1.3: Cultuur
Antropologie = een tak van wetenschap die de mens in al zijn aspecten bestudeert, zowel
fysiek als cultureel.
Culturele antropologie bestaat uit drie woorden:
- Kolere = cultuur
- Antropos = mens
- Logos = wetenschap
Culturele antropologie is ontstaan op het snijpunt van de industriële revolutie en het
kolonialisme.
Antropologen bestuderen de mens als cultureel wezen.
Cultuur in het algemeen verwijst naar het patroon van menselijke activiteit en de
symbolische structuren die deze activiteit een zekere betekenis geven.
- In bredere zin wordt cultuur gebruikt voor alles wat door de samenleving wordt
voortgebracht, zowel materieel als immaterieel.
- In engere zin wordt de term gebruikt voor ambacht, kunst, religie en wetenschap.
Cultuur heeft niet één definitie.
Gemeenschappelijke kenmerken van cultuur:
- Cultuur is niet biologisch bepaald, maar aangeleerd gedrag.
- Cultuur is niet statisch, maar veranderlijk.
- Cultuur is situationeel bepaald.
Diversiteit = nadruk op cultuurverschil
Intersubjectiviteit = nadruk op cultuurovereenkomsten
1.4: Veldwerk en participerende observatie
Antropologisch veldwerk is gericht op het begrijpen van een cultuur die anders is.
- Deze methode verwijst naar onderzoek waarin gedrag wordt bestudeerd op kleine
schaal in een alledaagse setting, en waarbij data wordt verzameld door observatie
en/of informele gesprekken.
- De methode kenmerkt zich door onderdompeling én afstand.
- De methode is ontwikkelt door de poolse Antroploog Branislaw Malinowski.
Om een cultuur te begrijpen, is het noodzakelijk dat je je langdurig in die cultuur
onderdompelt. Je dient de taal te leren (dat kan bijvoorbeeld ook straattaal zijn) en de
mensen die je onderzoekt moeten je gaan vertrouwen. Hoe meer tijd je doorbrengt ‘in het
veld’, hoe rijker je data en hoe dieper je contextueel begrip.
Participerende observatie = om een cultuur te bekijken gebruiken antropologen de
veldwerkmethode.
Frontstage-identiteit = de publieke identiteit die mensen graag laten zien, ziet er positiever
uit.
Backstage-identiteit = de privé-identiteit, die mensen liever voor zichzelf houden en niet zo
snel laten zien.
Observeren is opzettelijk, doelgericht en systematisch waarnemen.
,1.5: Thick description en het wezen van de ander
Thick description = uitgebreide beschrijving van de cultuur.
Het houdt in dat observaties in veldwerk in wisselwerking met de omgeving worden
beschreven in een dagboek. Hierdoor kunnen bepaalde betekenissen aan de observatie
worden verbonden.
Een belangrijke taak van een antropoloog is om tot het wezen van de mens en zijn
omringende samenleving door te dringen en zijn gevoeligheden boven tafel te krijgen.
De antropoloog is nieuwsgierig, open figuur die zich verwonderd en niet oordeelt.
De antropoloog probeert zich in te beelden hoe het is om de ander te zijn door middel van
empathie.
Na langdurig in het veld te zijn geweest, keert de onderzoeker figuurlijk terug naar de
universiteit. Hij neemt dan afstand van de mensen en de cultuur die hij onderzocht, zodat hij
kritisch de verzamelde data kan gaan analyseren. Afstand houden is belangrijk. De
onderzoeker loopt namelijk het risico zich zo te gaan identificeren met de cultuur die hij
onderzoekt, dat hij volledig participant wordt. Going native wordt dat genoemd.
1.6: Veldwerk en outreachend werk
Outreachend werken = het hanteren van een werkmethode waarbij actief ingezet wordt op
het leggen van contact met de doelgroep, het onderzoeken van vragen en het motiveren en
verwijzen van de doelgroep naar vormen van hulpverlening.
Sociologische verbeeldingskracht = het vermogen om een probleem vanuit verschillende
perspectieven te bekijken.
Bijvoorbeeld micro-meso-macro niveau of individuele problemen versus institutionele en
samenlevingsproblemen.
John Wright Mills: een goede sociaal werker is in staat om persoonlijke problemen van
mensen of sociale problemen vanuit verschillende theoretische perspectieven te benaderen.
Uitgangspunt van sociologische verbeeldingskracht: er schuilt kracht in het verschil
(diversiteit) en het vermogen om ook overeenkomsten tussen mensen en ideeën te kunnen
zien (intersubjectiviteit).
, 1.7: Het structureel functionalisme
Het structureel functionalisme: hanteert een kader voor de theorievorming waarin de
samenleving als complex systeem wordt gezien. DIt systeem bestaat uit functionele
instituten die de behoeften van de maatschappij als een geheel dienen (net als een
machine).
Elk instituut draagt eraan bij dat de samenleving goed kan functioneren. De leden zijn met
elkaar eens wat moreel goed en fout is.
- Het oudste antropologische paradigma (theorie).
- Grondlegger: de eerste socioloog Emile Durkheim.
Sociale cohesie:
Samenleving is een soort menselijk lichaam. Een samenleving bestaat net als het lichaam
uit allerlei onderdelen/instituten. Denk aan gezinnen, scholen, politiebureau, de supermarkt,
zorginstellingen/wijkteam, sportvereniging, etc. Deze instituten zorgen voor de sociale
cohesie in een samenleving. Als er problemen binnen deze instituten zijn, bijvoorbeeld
omdat ze niet goed kunnen functioneren dan ontstaan er volgens deze theorie sociale
problemen. Dit gaat ten koste van de sociale cohesie.
De samenleving wordt volgens Durkheim als een systeem/lichaam/machine gezien.
Samenwerken van onderdelen vervult behoeften van het totale samenleving systeem,
gericht op voortbestaan en stabiliteit van de samenleving.
We herkennen hier erg de WMO in, de kanteling van de zorg naar gemeenten, het vroegere
civil society denken en het social casework van Marie Kamphuis.
Centraal staat de gedachte dat individuen zich aan moeten passen aan de samenleving .
Visie op sociale problemen:
Structuren bepalen het sociaal handelen. Mensen zijn componenten van het systeem. Een
functioneel systeem vervult de behoeften van de maatschappij als geheel, niet individuele
belangen.
Merton onderscheid twee soorten functies:
1. Manifeste functies: bedoelde functie van instituten. Bijvoorbeeld onderwijs dient
productieve arbeidskrachten op te leiden.
2. Latente functies: onbedoelde functie van instituten. Onderwijs kan ook een
huwelijksmarkt zijn.
Structureel functionalisten kijken dus altijd naar de manifeste en latente functie van
instituten.